Een roman die ook met de Tweede Wereldoorlog te maken heeft, maar toen is er zo veel gestorven, niet alleen in boeken helaas.
Hermans vertelt hoe Osewoudt, de (anti-) held van zijn verhaal, na de bevrijding in de gevangenis is opgesloten, omdat hij wordt verdacht van verraad en collaboratie met de Duitsers. Hij hoopt vurig dat hij op een filmrolletje een afbeelding zal kunnen ontdekken van Dorbeck, zijn dubbelganger, in wiens opdracht hij zegt gehandeld te hebben. Die afbeelding bestaat tot zijn grote teleurstelling alleen uit een zwart rechthoekje op een ‘lange strook glashelder celluloïd’. Osewoudt rent dan weg, naar buiten, waar hij wordt neergeschoten.
Even later blijkt hij weer naar binnen te zijn gebracht: ‘Ze hadden Osewoudt neergelegd in de gang op de grond, niet ver van de openstaande deur. Twee bewakers zaten vlak bij hem op stoelen, hun karabijnen tussen de knieën.
Om Osewoudt heen vormde zich een grote plas bloed.
- Het is evengoed een smeerboel, zei de ene bewaker.
Een sergeant kwam aandraven.
- Sergeant, riep dezelfde bewaker zonder op te staan, sergeant, komt er nou nog geen dokter?
- De dokter van Zesde Exloërmond is met vacantie en de dokter van Vijfde Exloërmond is niet thuis. Zijn vrouw zegt dat er altijd zoveel zieken zijn na kerstmis, door het vele zuipen.’
Wie het werk van Hermans kent - zoals zijn beschouwing ‘Dag dokter!’ -, zal daaruit hebben opgestoken dat van de medische stand vóór of na christelijke feestdagen weinig heil te verwachten valt.
Daarentegen blijkt een vertegenwoordiger van de geestelijke volksgezondheid een actiever beleid te voeren. Pater Beer komt de gang in draven: ‘Hij liet zich op zijn knieën vallen, midden in de bloedplas en legde zijn ene arm onder Osewoudt's hoofd, of hij hem wilde omhelzen.
- Osewoudt, Osewoudt! riep hij, zeg mij wat ik voor je kan doen!
Osewoudt's ogen gingen half open.
- Dorbeck weet alles. Zoek Dorbeck. Dorbeck moet ergens zijn. Dorbeck weet alles.’
Iemand die de bijbel geregeld leest, zal hier zonder moeite allerlei woorden herkennen die de gelovige vertrouwd zijn. Alleen worden deze woorden hier in een andere context gebruikt: ‘God weet alles’ en ‘Zoek eerst het rijk Gods en Zijn gerechtigheid en de rest zal u gegeven worden als toegift.’ Het is duidelijk dat voor Osewoudt in zijn situatie deze gelovige overgave niet is weggelegd. Hij voelt zich volstrekt alleen, door iedereen verlaten.
Pater Beer beseft dat hij tegenover dit gevoel machteloos staat:
‘- Het bloeden moet worden gestelpt! riep pater Beer.
Hij sloeg Osewoudt's kamerjas open en knoopte ook het pyjamajasje los. Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had.’ Een schitterend slot van een schitterende roman.
Tot dusver is het tafereel dat in deze sterfscène geschetst wordt heel herkenbaar. Hooguit kan gezegd worden dat de wijze van sterven ongewoon is, maar het decor doet tamelijk vertrouwd aan. Er zijn enkele aanwezigen - in dit geval soldaten -, die het geheel gadeslaan en er commentaar op leveren, en er is een priester die het beste met de stervende voorheeft. Wat ontbreekt is een dokter, maar dat komt in moderne romans wel vaker voor. Opvallend is hoe met de uitbreiding van de medische zorg de dokter in de hedendaagse literatuur steeds vaker afwezig blijkt te zijn.
Waardoor de scène van Osewoudts dood zich wél op een bijzondere manier onderscheidt, is iets wat ik tot dusver nog niet genoemd heb, maar waardoor deze sterfscène voor mij een grandioze allure heeft en een prachtige afsluiting vormt van Hermans' roman.
Als Osewoudt wordt neergeschoten, blijken de in de gevangenis opgesloten ss 'ers woedend te reageren: ‘Het gebouw daverde. Ruiten