zijn benen staan, wankelde als een dronkeman, slingerde door de gang, was er slecht aan toe, was er belabberd aan toe’, etcetera.
Toen men de volgende dag hoorde dat een van de krakers dood was, wekte dat nauwelijks verbazing en wist men meteen wie.
Politieman codenummer 05, Rijksrecherche ii, p. 849: ‘Toen ik vernam dat er in het hoofdbureau een arrestant was overleden, gingen bij mij alle toeters en bellen over. Ik realiseerde mij namelijk dat er van alle arrestanten die ik die nacht gezien had er maar één in fysiek slechte conditie verkeerde.’
Politieman codenummer 012, Rijksrecherche ii, p. 889: ‘Ik zag hem plotseling in de gang, op een afstand van een meter of 10 à 15 van mij af. Hij liep zeer langzaam en slingerend door de gang. Af en toe werd hij door een van de begeleidende politiemensen als het ware opgevangen door hem vast te pakken, om te voorkomen dat hij links en/of rechts tegen de muren zou lopen. Op grond van zijn gedrag kan ik mij herinneren dat ik toen dacht: Jij bent er slecht aan toe.’
Politieman codenummer 04, gvo, p. 156: ‘Ik heb Kok hierna niet meer gezien. De volgende dag heb ik 's middags gehoord dat één van de krakers was overleden. Ik heb toen gevraagd aan de wijkteamchef of dat misschien Hans Kok was en dit werd mij bevestigd. Ik vroeg dat, omdat Kok de vorige avond op mij een belabberde indruk had gemaakt.’
Korthals Altes komt aan met personen die het niet zo ernstig ingeschat hebben. Die zijn er natuurlijk ook geweest, maar hij moet niet beweren dat men het helemaal niet gezien heeft en dat men het niet zien kón.
Korthals Altes beroept zich op prof. Becker die opmerkt (gvo, p. 222): ‘Door de methadonintoxicatie is het heel goed mogelijk dat Hans Kok doodziek is geweest zonder dat daarbij aantoonbare ernstige ziekteverschijnselen zijn opgetreden.’
Korthals Altes doet nu net alsof Becker beweert dat de verschijnselen van de methadonintoxicatie niet zichtbaar zouden zijn geweest. Dat is echter allerminst het geval. Becker heeft het hier over verschijnselen van een longontsteking, die volgens hem óók een rol gespeeld heeft bij het overlijden van Hans Kok. Dat hij het hier overduidelijk heeft over verschijnselen van een longontsteking, en niet over verschijnselen van een methadonintoxicatie, blijkt uit de voorafgaande zin (Becker, gvo, p. 222): ‘In de epicrise staat vermeld dat in het geval van Kok de aangetoonde hoeveelheid methadon het klinisch manifest worden van de zich ontwikkelende ontsteking in de long kan hebben versluierd.’ Over verschijnselen van een methadonintoxicatie spreekt Becker helemaal niet, omdat dat zijn terrein nou eenmaal niet is, maar dat van zijn collega De Wolff. Ter nadere informatie: Becker en De Wolff hebben gescheiden onderzoeken gedaan, op verschillende medische gebieden. Ter afsluiting van de gescheiden onderzoeken hebben zij in een gezamenlijke epicrise gesteld dat de methadonintoxicatie de hoofdoorzaak was van de dood van Hans Kok.
Korthals Altes doet het vervolgens voorkomen, alsof ook De Wolff verklaard heeft dat de ziekteverschijnselen niet kenbaar waren. Het tegendeel is echter het geval. De Wolff (gvo, p. 126): ‘U (rechter commissaris, BdU) vraagt mij of de symptomen van de methadonintoxicatie voor derden waarneembaar zijn geweest en zo ja, na hoeveel tijd. Deze symptomen zijn voor een leek moeilijk waarneembaar, maar ik neem aan dat na een dosering als waarover wij steeds spreken vrij snel na de inname het effect daarvan zichtbaar is geweest. Ik denk aan een tijdsperiode van een half uur tot anderhalf uur na de inname. Het effect dat optreedt is een verminderd bewustzijn en uit zich met name in sufheid.’
En op dezelfde pagina zegt De Wolff(gvo, p. 126): ‘Op een vraag van de officier van Justitie of het voor derden kenbaar is geweest dat Kok in de nacht van 24 op 25 oktober 1985 ten gevolge van een overdosis methadon aan het doodgaan was, kan ik zeggen dat dit wel het geval is geweest doordat bij Kok een vermin-