| |
| |
| |
Michiel van Kempen
‘Al die jaren hebben ze me als werkezel voor het Sranantongo gebruikt’
Een interview met Michaël Slory, de produktiefste dichter van Suriname, moet plaatsvinden op Surinaamse bodem. De dichter is met geen stok zijn land meer uit te krijgen, sterker nog: zelfs een bezoek aan het prachtige kokosdistrict Coronie waar hij geboren werd, versmaadt hij voor zijn biotoop Paramaribo. Ik zocht hem daar op en kreeg dagenlang Slory's contrapuntische levensrelaas te horen. ‘Groet u Harry Mulisch van me? En Hugo Claus, Theun de Vries, en zijn zoon, de arts? Ook Jessurun d'Oliveira. Als u ze tenminste nog tegenkomt.’
Michaël Slory: in alle overzichten van de Surinaamse letteren komt zijn naam voor. Zes literaire onderscheidingen kreeg hij, waaronder de Literatuurprijs van Suriname. Uit het Surinaamse straatbeeld is hij niet weg te denken: jong en oud kent hem van de markt en de bussen. Maar wie leest zijn werk? In de jaren zestig woonde hij in Nederland en stonden zijn gedichten geregeld in De Gids, daarna remigreerde hij naar Paramaribo en werd zijn werk alleen nog maar toegankelijk voor hen die het Sranantongo goed beheersten. Nu is er een grote bloemlezing uit heel zijn oeuvre, met vertalingen: Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (In de Knipscheer). En het Sranantongo heeft hij verruild voor het Spaans en het Nederlands.
Ik kom Slory tegen - waar anders? - op straat, bij het Postkantoor. We gaan wat eten in het café van de ywca aan de Heerenstraat. ‘Niet teveel, want dat is niet goed als je aan het dichten bent, en zeker niet nu ik in het Nederlands schrijf.’ Nauwelijks staan de cups met Sprite voor onze neus, of hij rent met een cup naar buiten. ‘Ik moet even groeten.’ Hij plengt wat Sprite buiten op de straat en keert weer terug.
Soms giet ik suikerwater op de grond, of ik sprenkel een beetje bier rond mijn erf. Om bepaalde krachten en geesten tevreden te stellen, om te groeten.
Daar gelooft u echt in?
Dat er inderdaad krachten zijn. Kijk, ik ben een zondaar. Ik moet toch wel een geweldig puur leven leiden om te denken dat ik die krachten aan zou kunnen. Want er lopen genoeg boze krachten rond... Als ik thuiskom, dan gaat ineens een lamp uit. Het kan toeval zijn, maar ik heb het vaker gemerkt: als ik dan
| |
| |
wat psalmen uit de bijbel heb gebeden, dan gaat die lamp niet uit, dan hoef ik geen nieuwe lamp te kopen. Die lamp kost vijf-zoveel. Er zijn allerlei krachten die je niet aankunt. Je bent misschien nog teveel besmet of zo. Goed, een missionaris zou dat aankunnen. Ik heb je het verhaal verteld, toen er geen spijsolie was; ik lees een passage uit de Psalmen, uit Deuteronomium, uit Jesaja; ik ging de straat op en, al was het niet dezelfde dag, dezelfde week vond ik zeker olie.
U heeft zelf veel gedichten geschreven over de bijbel, anderzijds veel over de negercultuur. Gaan die twee samen?
Wel, ik heb geleerd dat ze elkaar kunnen aanvullen. De Spaanse dichters van de Gouden Eeuw schreven over klassieke, verheven thema's, maar ook veel over platte, volkse thema's. Dat heeft mij geïnspireerd. Op een gegeven ogenblik had ik beide elementen nodig voor mezelf. In het begin, toen ik het Afrikaanse in mezelf ontdekte, ging ik daarop de nadruk leggen om het weer aan te leren.
Maar u heeft de tijd toch nog meegemaakt dat de winticultuur verboden was?
Vanwege de kerk mocht het niet! Die broer van me trok zich niks aan van die verboden. Als er een grote kawina was ergens in Coronie, dan ging hij er rustig naartoe.
U deed daar ook aan mee?
Nee, ik was een te gehoorzame jongen, ik bleef thuis.
Maar u was wel van die cultuur op de hoogte?
Al op elfjarige leeftijd hebben ze me naar de stad gestuurd. Omdat ik zogenaamd een beetje gehoorzamer was. In de vakanties in Coronie merkte ik dat mijn broer om twee uur 's nachts thuiskwam. Hij vertelde allerlei dingen en dan nam ik dat over natuurlijk, terwijl we samen werkten op het veld in de vakantiemaanden. Soms zongen we die liedjes. Daarnaast hadden die mensen wel gelegaliseerde dingen, bijvoorbeeld banjadansen. Mijn moeder kende wel wat negerliederen en die zong ze altijd op het erf. Dan neem je dat als kind natuurlijk ook over.
Dat was dus eigenlijk die plantagecultuur?
Dat was dan nog geen winti, inderdaad. Dat was verboden.
Was u goed op de hoogte bijvoorbeeld van hoe het winti-pantheon in elkaar zit?
Nee, helemaal niet.
U heeft zich voor het eerst echt in die cultuur verdiept nadat u in 1958 naar Nederland was gegaan?
In het begin van de jaren zestig zat ik op de Universiteit van Amsterdam. In de bibliotheken en in antiquariaten vond je veel Franse boeken over Afrika. Die boeken betekenden dat je kennis kon nemen van een heleboel dingen die in Suriname verboden waren: volksmuziek in Ghana, volksgodsdiensten in Afrika, Kongo/Zaïre. Ik maakte kennis met het tijdschrift Présence Africaine. Nu en dan kwam er een ballet uit Parijs met Afrikaanse dansen. Het schokte me. Ik zei: o hemel, dus dit hebben we leren verwerpen! Ik werd wakker geschud door die Nederlanders zelf! Zie je die tegenstelling, in de kolonie zeggen de blanken: het mag niet. In het moederland zeggen ze: nou ja, we vinden het best leuk, het mag best. Terwijl mijn eigen familieleden het niet tolereerden! Toen ik in Suriname terugkwam, in 1970, ben ik nooit naar die wintifeesten buiten Paramaribo gegaan.
U heeft nooit een wintidans meegemaakt?
Nee, nee. Maar ik ga ook niet naar de kerk, hoor! Ik bid wel veel uit de bijbel, ja.
Maar u heeft wel gedichten geschreven over winti. Hoe doorleefd zijn die gedichten dan voor u?
De kennis erover heb ik ten eerste uit boeken. Ook via wat ik gehoord heb van de mensen. Laat ik dit vertellen: op een gegeven moment loop ik hier op straat en ik kom een meester in de rechten tegen. Die zegt: jij met je klassieke muziek en ballet, jongen, vergeet niet dat je een neger bent, hoor. En toen dacht ik: ja, u kunt gelijk hebben. Jazzmuziek met al die drums doet ook een beroep op winti.
Heeft u toen u zich in Nederland in de Afrikaanse cultuur verdiepte een tijd gehad dat u het christendom verwierp?
Niet meteen verwierp. Wel veel verwijten dat ze probeerden van de negers blanken te maken. Dat ze niet genoeg die Afrikaanse schoon- | |
| |
heidselementen en goede elementen waardeerden.
Is de invloed van de fraters erg belangrijk voor u geweest?
Wij zijn een familie die bij de kerk betrokken was. Wij hielpen in de sacristie. Mijn oom kon serafine spelen, wij zongen mee, Latijnse liederen, al verstonden wij ze niet. Dan krijg je dat als kind alvast mee. Later werd ik misdienaar, ook in Coronie, je moest natuurlijk elke dag naar de kerk, al die kerkgebeden opzeggen, in het Latijn. Dan ga je naar de stad bij de fraters en je ontdekt ineens een piano. Ik geloof dat de frater me dat - met een beetje tegenzin - leerde. En later toen ik van het internaat kwam, speelde ik echt serieus. We hadden zelf een te klein huis, maar in het Patronaatsgebouw hadden ze een grote vleugel, een Bechstein.
Verder hadden ze op het internaat een bibliotheek. Iedere week mocht je boeken lezen, ik las in die tijd veel jeugdboeken en werd later ook bibliothecaris. Verder was er niks. Op de Paulusschool leerden we flink wat Frans uit het
Michaël Slory, 1991
hoofd: Fabels van La Fontaine. Ook Duitse gedichten, van Goethe en weet ik veel.
Bea Vianen beschrijft de katholieke wereld van het internaat als verschrikkelijk beklemmend. Hebt u hetzelfde ervaren?
Nee, want ik was uit een moeilijke situatie daar naartoe gegaan. In mijn familie hebben wij veel protestanten van mijn vaders kant (maar hij is zelf katholiek). Dan gaat die katholieke kant een beetje raar tegen je doen. Ze gaan die kinderen anders behandelen. Dus ik vond dat ik niet aan mijn trekken kwam en ik was maar al te blij dat ik bij de fraters op het internaat terecht was gekomen.
In Nederland heeft u zich verdiept in het socialisme. Was dat ook een reden om afstand te nemen van het christendom?
Ja, want je dacht: als we teruggaan naar de broederschap, dan krijg je gelijkheid van kansen, gelijkheid van bezittingen. (Achteraf is het te utopisch, want je bent na al die eeuwen in een andere maatschappij terechtgekomen.) Maar die gedachte van die broederschap gaf je toen de illusie: eens zal het weer komen dat
| |
| |
we allemaal gelijkelijk met elkaar kunnen delen. Dan is het christendom niet meer nodig.
Maar bleef u in die tijd bidden?
Nee, ik bad toen niet meer.
Dat is later weer teruggekomen?
Ja, in '66, '67. Ik zag: die bijbel is universeel.
Zou u zichzelf in die tijd daaroóór een echte marxist willen noemen?
Nee hoor. Rond zestig gingen de onafhankelijkheidsbewegingen in Afrika aan het rollen. Je had Ferhat Abbas in Algerije en Ben Bella. Loemoemba kwam in 1960 in Nigeria aan het bewind. Ik was toen gematigd. Ik zei: ach nee, Kasavubu is beter, Loemoemba niet. Maar Loemoemba ontplooide zich als een geweldig volksmenner, hij werd de held. Ik was intussen lid geworden van de nationalistische beweging Wie Eégie Sanie in Amsterdam, opgericht in de jaren vijftig door Eddy Bruma. En ik had uit sympathie voor die onafhankelijkheidsbewegingen wat gedichten in het Sranantongo geschreven. Uitgeverij Pegasus, gelieerd aan de Communistische Partij, zei me alsmaar: we willen die dingen wel voor je publiceren, je moet ze vertalen. Maar ik wilde niet. En toen kwam die schok: Loemoemba ging dood. Toen zei ik: ja, die man was toch wel een held. Het kan me niks meer schelen, publiceer die dingen. Ik maakte gauw vertalingen erbij. En zo verscheen in 1961 bij Pegasus Sarka/Bittere strijd, opgedragen aan de weduwe van Loemoemba. Pegasus liet me wat boeken lezen. Ze corrigeerden me: dat ik nog te burgerlijk dacht en zo. Gaven me wat boeken mee, uit Korea, uit China. En toen begon ik te lezen. Het hele verheerlijken van Papa Marx en zo, dat was nog niet overtuigend, want ik had nog weinig of niks van die mensen gelezen. Wie weet is het goed dat die dingen nu uit de bloemlezing Ik zal zingen om de zon te laten opkomen weggelaten zijn.
In de jaren vijftig ben ik in Suriname begonnen met werk in het Nederlands. Ook wel eens Sranantongo voor René de Rooy, maar ik geloofde niet zo erg in het Sranantongo. In '58 ging ik naar Nederland, ik kwam bij de Gemeentegiro terecht en in hun bladen heb ik nog wat Nederlandse gedichten gepubliceerd. Toen begonnen de mensen vreemd tegen me te doen. De mensen bij de Giro gaven me het gevoel: jongen, je bent een Surinamer, waarom praat je geen Sranantongo? Toen zei ik: oké, dan moet ik me maar aansluiten bij die mensen van Wie Eégie Sanie. Toen kwam dus die bundel uit over Loemoemba, Sarka. En toen merkte ik dat die mensen me toch eigenlijk niet serieus namen.
Na '62 begon ik weer Nederlands te schrijven. Pegasus had een ook een soort literairmarxistisch blad, Kontrast, en ik bracht nu en dan wat gedichten voor ze. Ik was intussen weg bij de Giro, ik was student Spaans geworden en had een studievoorschot gehad. Vanaf 1962 bleef ik constant Nederlands schrijven.
Later liep ik weer weg bij Pegasus. Toen zei ik: ach, ik ben eigenlijk een neger, wat ga ik daar bij de Rode Jeugd zoeken? Toen had ik geen meisje. Ze lieten me uitnodigen voor feesten, maar dan ging ik niet. Ik zei: ik wil geen blanke vrouw hebben. Want ik had natuurlijk die dingen van Présence Africaine gelezen, Senghor en zo, négritude.
Maar zegt u nu: ik hield bewust onder invloed van de négritude afstand van blanke vrouwen?
Ja, ja, dat kwam natuurlijk door die moorden in Kongo en door die strijd die was opgelaaid in Angola. Toen mijn eerste bundel uitkwam, Sarka/Bittere strijd in 1961, toen gaven die mensen ook een feestje voor het introduceren van het boek. Ze hadden een partijgebouw aan de Keizersgracht. Ik ging toen, maar ik dacht bij mezelf: niks hoor, ik wil niet aan de leiband van die mensen lopen. Je probeerde dus als het ware gebruik te maken van die mensen, maar toch niet met ze gelieerd te zijn. Ik was toen nog in die anti-imperialistische stemming, ik wantrouwde dat alles. Ik heb dus als jongeman in Amsterdam geweldig fout gereageerd. Ik ging me liëren met die zwarte mensen van Wie Eégie Sanie. Maar intussen had ik het gevoel: die mensen gebruiken je gedichten, maar verder hebben ze lak aan je. Ze zijn bezig zichzelf daar te verheerlijken en ik word nog altijd gezien als die jongen die door
| |
| |
die blanke fraters is opgevoed, die halve blanke die verder niet meetelt bij ze. Toen keerde ik de Rode Jeugd de rug toe, omdat ik geen blanke vrouw wilde hebben. Maar ik viel tussen wal en schip, want de Surinaamse mensen accepteerden me niet.
Er verstreken een paar jaren. Toen ging ik op een gegeven ogenblik weer naar de Communistische Partij. Ik zei: o jé, ik heb jullie toen de rug toegekeerd, ik heb er spijt van. Waarop ze tegen me zeiden: er zijn al een paar jaren verlopen; kom je nu pas weer opdagen? Al die meisjes die daar waren in die tijd zijn al groter geworden, die hebben al een vriend. Je bent ouder geworden, het gaat moeilijk zijn om nu aansluiting te vinden... Maar intussen was er een pro-Chinese groep gekomen. En die dacht: wat gaat die jongen pro Chroetsjof doen? Niks ervan. We zorgen ervoor dat we hem opdrijven en dat hij de Chinese en de Stalinistische kant opgaat. Toen ging ik ook meedoen. We gingen betogen: tegen de dictatuur in Griekenland, tegen van alles en nog wat. We liepen samen rode boekjes op straat te verkopen. Plakten biljetten tegen de oorlog in Vietnam. En ook die acties voor Cuba toen. Het was de tijd van het speciale Cuba-nummer van De Gids, ik schreef er ook gedichten in, met Mulisch, Claus... En bij Pegasus kwamen nog twee dichtbundels uit, in het Nederlands.
Ervoer u het Nederlands nog als een vreemde taal?
Helemaal niet meer! Nee, helemaal niet meer!
Dus u bewoog zich daar even gemakkelijk in als in uw moedertaal, het Sranantongo. In het Spaans ook?
Ik beweeg me er even gemakkelijk in, maar kijk dat Spaans, ik zeg het heel eerlijk: ik maak me weinig illusies, want ze hebben zoveel grote schrijvers daar, dat ze heus niet op me zitten te wachten in Caracas, in Santo Domingo of in Spanje. Mijn gevoel is dat Nederlands eigenlijk op den lange duur voor mij het beste zou zijn. Ik heb Spaans gestudeerd op de UvA. Toen ik hier kwam, had ik al mijn tentamenbriefjes weggegooid; dus ik moest helemaal opnieuw beginnen.
Waarom had u dat gedaan?
Het Spaans-M.O.-B is in Holland niet gesplitst. Dus ik had al lang mijn M.O.-A moeten hebben, maar dat hadden ze niet bij Spaans. Je moest dus hard werken tot je die M.O.-B had afgerond en dan mocht je pas je diploma krijgen.
Dus uit woede?
Ja, en omdat ik ook dacht: ik ga alleen maar Sranantongo doen.
Wat is dan de betekenis om toch in het Spaans te schrijven?
Ten eerste om niet te vervreemden van Zuid-Amerika. Ten tweede: als je leraar Spaans bent, dan moet je je proberen waar te maken. Ik heb mijn studie niet afgemaakt in Holland. Ik dacht: ik kom terug hier, ik ga Sranantongo verkopen op straat. Mijnheer Gessel die toen onderwijsinspecteur was, pakte me meteen bij de hand. Hij zei: jongen, ben je gek? Dit volk is dat niet waard. Niks ervan! Hij sleepte me naar de telefoon, belde de Kweekschool: ik heb iemand hier bij me, hij heet Slory en ik schrijf hem in op de cursus Spaans. Ik ken hem van Holland nog, hij was zover in Spaans, dat mag hij niet zomaar laten liggen.
Maar nu komt die reactie van die mensen. Ik publiceer mijn eerste boek in Suriname, december 1970, Fraga mi wortoe (Vlag mijn woord). Ik begin het op straat te verkopen. In die tijd hadden de creolen nog echt die power om de hindostanen die aan het opkomen waren weer weg te jagen. Die mensen zeiden: hij is een nietsnut, want hij heeft niet eens een diploma-Spaans. Nu verkoopt hij gedichten in het Sranantongo, dus dankzij Bruma kan hij iedere dag eten. Toen dacht ik: mijn hemel, ik heb er toch spijt van dat ik al die briefjes in Holland heb weggegooid voor de vuilniswagen. Dus: weer gaan oefenen met het Spaans. Intussen zit ik op die cursus en ik slaagde meteen voor M.O.-A met een vertaling van een stuk van Cortázar. Ik wilde bewijzen dat ik wel dat niveau had.
Maar het merkwaardige is dat u pas in '88 met een eerste bundel Spaanse gedichten komt. Waarom dan zo lang gewacht?
| |
| |
Omdat ik me niet zeker voelde. Sommige gedichten zijn nog uit 1974. Die heb ik uitgetypt en voorgelegd aan het Instituto Venezolana para la Cultura y la Cooperazion.
Hoe natuurlijk is dat Spaans voor u?
Het is nog steeds experiment. Want alles wat ik wil publiceren, leg ik aan die mensen voor.
Maar hoe gaat het nu in zijn werk: u loopt over straat en ziet iets wat u inspireert - dient zich de taal dan automatisch aan?
Soms krijg ik ineens woorden in mijn hoofd, dan zijn het alleen maar Spaanse woorden. Sranantongo heb ik nu gewoon aan een kant gelaten. De laatste drie, vier, vijf jaren heb ik gezegd: nee. Ik ga me niet zo inspannen dat ik niet een normaal gezin kan hebben. Ik heb nooit een vrouw gehad, omdat ik teveel voor het Sranantongo heb gekozen. De mensen zagen me niet voor vol aan. Kijk bij de dag van de onafhankelijkheid: die mensen hebben me niet uitgenodigd. Ik heb zo hard gewerkt voor die mensen. Oké, is niet erg. De vlag wappert, de pagara's worden afgeschoten, vuurwerk allemaal en wat doet Slory thuis? Slory knielt gewoon en bidt uit de bijbel. Maar ik vind het wel heel erg dat die mensen zo reageren. Gisteravond weer schreeuwden ze allerlei dingen tegen me op straat. Dan zeg ik: nee, ze hadden je gewaarschuwd toen je hier kwam, je bent koppig doorgegaan met het Sranantongo, het is je eigen schuld.
Wat schreeuwen ze dan?
Van ‘we willen je niet’. Of ‘je wordt geleid door ons’. Ja, ja, dat doen ze. Ze hebben een hele beweging hier in Suriname van: denk erom, met dat diploma van je kom je er niet. Wij zijn de baas, dus wij beslissen wat jij moet doen. Ik denk dat het uit groepen komt die gelieerd zijn met Bouterse, met Bruma en zo, die vinden: zij moeten altijd het heft in handen hebben, zij moeten altijd de baas zijn, al zouden de hindostanen dubbel in aantal zijn.
Die mensen mochten me niet, omdat ik altijd kritisch was, ik twijfelde, ging allerlei problemen stellen: zou het Sranantongo als algemene taal kunnen, is het Nederlands niet beter? Dus toen ik in Holland zat zagen ze: hé, die kerel die zo twijfelde, die kerel is weggevlucht en nu is hij in Holland Sranantongo gaan schrijven! Hij is een bekeerling. Hij zal het waarschijnlijk wel niet zo goed kennen. Maar ik ben van Coronie, dus ik kende het Sranantongo wel, ja. Maar dat was meer het Coroniaans.
In de jaren '68-'69 begon ik al in Nederland naast het Nederlands wat Sranantongo te pennen. Maar gedichten waren het helemaal niet, want ik moest weer beginnen na zeven jaren. Ik had er geen vertrouwen in. Intussen hadden die Surinamers van de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam zelf ook een blad, Fri. En nu en dan moest je wat erin zetten. Onder aanmoediging natuurlijk van de Chinese en de Vietnamese en opkomende Afrikaanse bewegingen schreef ik nu en dan wat. Gedichten over Toussaint Louverture enzovoort. Het waren te linkse, te pro-Chinese gedichten, allemaal over oorlog en guerrilla, vóór Black Power, vóór brandstichting in de Amerikaanse steden. Die heb ik later allemaal verbrand. Want ik zag: je hebt je energie gewoon verprutst. Had maar desnoods esthetische gedichten geschreven, dan had je nu zoveel materiaal voor publikatie! Nu moet je alles weggooien en opnieuw beginnen.
Op 1 september 1970 kwam ik terug in Suriname en ging ik full speed door met het Sranantongo. Ik kwam met al die energie van: weg met het kolonialisme, vóór socialisme, vóór algemeen belang en vóór het land. Ik probeerde het Sranantongo door alles heen te blijven verdedigen. Want ik vond dat het zonde was dat die taal weggegooid werd. Ik had me er in Holland serieus in verdiept. En zo kwam dan de bundel Fraga mi wortoe tot stand.
En toen bent u na 1970 Sranantongo blijven schrijven, maar liefst 21 bundels. Al die jaren schreef u geen Nederlands?
Nee, maar ik bleef wel in het Spaans oefenen.
En wanneer bent u gestopt met het Sranantongo?
Na die moorden van 8/9 december '82. Omdat ik die boekjes in het Sranantongo wil- | |
| |
de verkopen, moest ik erop letten wat mijn klanten wilden hebben. Toen in '80 die staatsgreep kwam, was ik kritisch. Ik zei: ik heb hier een poëziebundeltje, Pikin aksi e fala bigi bon (Een kleine bijl doet een grote boom vallen), sonnetten tegen de corruptie in haar algemeenheid. (Je probeerde als dichter tijden te overbruggen.) Maar ze zeiden me: ben je gek, we moeten nou nieuwe gedichten hebben. Die gedichten van je hebben geen gezicht. Je moet echt schrijven voor de revolutie. Want ik was in 1980 niet de straat op gegaan om Bouterse enthousiast te begroeten, ik vertrouwde dat allemaal niet. Ik wist natuurlijk dat een Nederlandse kolonel mijnheer Bouterse had geholpen. Dus ik dacht: het is misschien allemaal door de Hollanders opgezet om de Surinamers straf te geven dat ze de onafhankelijkheid hebben gekregen. Maar die mensen wilden mijn boekjes niet kopen. Dus ging ik dan gedichten schrijven over de revolutie. De revolutie was nog net niet afgelopen, toen kwam '82: die vijftien werden doodgeschoten. Ik ging weer op straat, toen zeiden die mensen me: als je gedichten schrijft over de revolutie, kopen we die boeken niet. Toen zei ik: mensen, wat is er aan de hand? Telkens zeggen jullie me wat anders. Eerst: nee, nee, die gedichten zijn niet goed, je moet gedichten schrijven over de revolutie. Nou zijn jullie in de clinch gekomen met Bouterse, nou vind je dat ik weer gedichten tegen Bouterse moet gaan schrijven. Dus mijn ogen begonnen open te gaan. Ik zeg: nee jongen, dan moet je maar gewoon gedichten gaan schrijven over esthetica.
Durfde u niet gewoon uw eigen lijn te volgen?
Kijk, Sranantongo is al een taal die erg moeilijk ligt bij sommige bevolkingsgroepen. Ik verkocht mijn boeken overal, op haast alle kantoren hier in de stad. Maar je gaat dan gauw ontdekken dat de mensen zeggen: ach, dat Sranantongo, ik kan het niet lezen, het geeft me hoofdpijn. Waarom schrijf je geen Nederlands, jongen? Dus je hoort die protesten met de jaren. En je merkt het ook op de televisie, op de radio, in de kranten: daar dragen mensen voor die zijn veel populairder dan jij, al zijn hun gedichten qua inhoud, qua stijl niks waard, omdat die in het Nederlands meteen te vatten zijn.
Maar durfde u niet te schrijven onafhankelijk van wat de mensen wilden?
Ja, dus tussen prote stgedichten door schreef ik al dat soort dingen. Maar dan zeiden die mensen: ach, dat gedicht zegt me niks.
Na 1982 was u teleurgesteld in de politiek. U bent van het Sranantongo overgeschakeld op het Nederlands. Betekent dat ook dat als u in het Nederlands schrijft u meer bezig bent met esthetica dan met politiek?
Na die ontgoochelingen zet je je minder af tegen Nederland, heb je niet meer zoveel kritiek. Ik woon intussen al twintig jaren hier. Toen ik in Suriname terugkwam, ging ik de districten in: op Para ging ik boeken verkopen in het Sranantongo. Ik zag daar die oude mensen, die deden alsmaar hun best om in het Nederlands tot die kinderen te spreken! Dat was al een groot verschil met mijn jeugd! In mijn jeugd spraken zij juist Sranantongo! Ik ga naar mijn eigen district, Coronie. Ik ga vol enthousiasme materiaal verzamelen: die mensen praten alsmaar Nederlands tegen hun kinderen! En met de jaren zie je: ze gebruiken het Sranantongo alleen om hogerop te komen. Dus je krijgt klappen van alle kanten. Algemeen belang? Vergeet dat.
Maar waarom bent u dan niet over politiek blijven schrijven in het Nederlands?
Maar ik evolueer verder. Ik ben toch een mens?
Als u nu deze hele lijn overziet, vindt u zichzelf dan een teleurgesteld mens?
Ja, ik heb het Nederlands vroeger gelaten om het Sranantongo te verdedigen. Maar dan zie ik dat de mensen lippendienst bewijzen aan het Sranantongo, terwijl ze in hun ziel voor het Nederlands zijn, omdat ze ervan overtuigd zijn dat het Nederlands ze veel verder in de wereld kan brengen. Intussen hebben ze jou als een werkezel dat werk voor het Sranantongo laten doen.
Kunt u als dichter gelukkig worden met het Nederlands?
Ik denk het wel, ja. Ik ben ervan overtuigd
| |
| |
dat als ik vanaf 1970 naast het Sranantongo het Nederlands was blijven schrijven, ik zoveel Nederlands geschreven had dat de mensen me voor volwaardig hadden aangezien. Nu ik weer Nederlands ben gaan schrijven, moet ik op allerlei manieren bronnen gaan aanboren. Dus moet ik tijdschriften kopen, ik heb er net gekocht: HP, Privé, Aktueel, Panorama.
U noemt Privé, dat is toch een roddelblad?
Juist, maar dan zie je dat roddelnederlands juist! Dat rauwe heeft soms iets aantrekkelijks, omdat ik al die jaren als het ware al mooie verhalen genoeg heb moeten lezen. Dat platte Nederlands vind ik mooi, want dat mis ik. Als je in Amsterdam zit, dan hoor je het gewoon om je heen, op straat, in een café.
Hoe kunt u dan uw taal zuiver houden?
Ehm, goed: maar vandaar dat ik het ook aan u voorleg! Dus ik heb een reden waarom ik dat niet zelfstandig ga publiceren.
Nu u in het Nederlands schrijft, waar zoekt u nu erkenning: in het totale Nederlandse taalgebied of primair hier in Suriname?
Eigenlijk primair hier, maar ik probeer een zodanig niveau te halen dat het werk door een Nederlander eventueel gewaardeerd zou kunnen worden, en eventueel door de Surinamers in Holland. Hier bestaan nog allerlei normen: zodra de mensen zien: hé, hij wordt in Nederland erkend, zeggen ze: dan zal het ook wel goed zijn.
Bent u niet bang dat de mensen u nu weer scheef gaan aankijken: hij moet het weer hebben van de Nederlanders?
Ach, dat hebben ze al gezegd, bijvoorbeeld over jou. Ik zeg dit: er zijn genoeg Surinamers die gestudeerd hebben, maar als zij dat werk niet willen doen en vinden dat dat land het niet waard is, dan moet ik maar tevreden zijn met wat de Nederlanders voor mij doen. Basta. Vroeger keek ik er anders tegenaan. Maar nu zeg ik: die samenwerking, het contact met Europa is maar al te goed voor de Surinamers, dat ze vele dingen niet zo eng in een groepsverband of in een hokjesgeest gaan bezien. De wereld is met satellieten en televisie anders geworden en de Surinamer moet ruimer gaan denken, zonder teveel van zichzelf te verliezen.
Hoe ziet u de toekomst als dichter? Denkt u alsnog te kunnen bereiken wat u eerder gemist hebt?
Laat ik het zo zeggen: je hoopt dat god je... Toen die journalist van NRC Handelsblad [Hans Buddingh' - MvK] hier was gekomen, toen zei hij me: ach jij met je leeftijd, als je nu naar Holland gaat, vind je zeker nog normaal een vrouw. Ik zei hem: ja, maar ik heb niet meteen heimwee naar Nederland. Ik heb twaalf jaren daar gewoond, ik heb er gedichten geschreven en toen vond ik al een meisje daar. Al was het niet zo'n geweldig meisje, ik had een meisje waarmee ik kon omgaan. Dus ik ben ervan overtuigd dat ik, Michaël Slory, als ik naar Holland zou gaan, nog een Hollands meisje zou vinden. Maar hier in Suriname, na al die jaren... Ik heb zelf een neef bij een bus zitten, die zegt me: ach, al schrijf je duizend mooie gedichten in het Sranantongo, in Suriname ga je nog geen vrouw vinden.
|
|