De Gids. Jaargang 155
(1992)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
E.M. Barth
| |
Van John Stuart Mill en Bertrand Russell tot Ludwig WittgensteinZo is het niet altijd geweest. John Stuart Mill was logicus èn politiek filosoof, zelfs politicus. Positivist was hij ook. Bertrand Russell, wiens peetvader hij was, was ook logicus, wiskundige, politiek auteur, zelfs een veelzijdig politiek activist, en in zijn jongere jaren dit alles tegelijk. In 1923 werd duidelijk dat de logica van Russell in gezaghebbende kringen gezien werd als filosofisch belangrijk, in feite als een bedreiging voor gangbare denkcategorieën in veel van de Europese wijsbegeerte, het sociale en politieke denken inbegrepen.Ga naar eind1. Want in dat jaar 1923 lanceert de beroemde Franse filosoof Jacques Maritain een aanval op hetgeen hij de ‘relatielogica’ noemde, La Logique de la relation, die hij toeschrijft aan onder anderen Bertrand Russell - aan ‘M. Russell en particulier’. Deze logique de la relation vormt ook naar de opvatting van Maritain een tegenstelling tot de oude ‘inherentielogica’, La Logique de l'inhérence, waartoe Maritain zich zelf bekent. Te zeggen dat het boek van Maritain, Petite logique, veel in- | |
[pagina 354]
| |
vloed kreeg zou een understatement zijn. Reeds in 1933 verscheen de 11e druk. Bij de dood van Maritain in 1973 verklaarde niemand minder dan de toenmalige paus dat zijn belangrijkste filosofische inspirator, zijn filosofische vaderfiguur, Maritain was geweest. Bertrand Russell werd inderdaad de meest invloedrijke van de logische revisionisten uit de eerste helft van onze eeuw. Enige tijd nadat hij en Alfred North Whitehead hun monumentale Principia mathematica afgerond hadden, had Russell niettemin het logisch onderzoek geheel verlaten en het toneel geruimd voor de jongere Oostenrijker Ludwig Wittgenstein. Waarom? Het gebeurde nadat Wittgenstein zijn theorie had gelanceerd volgens welke de ‘logische wetten’Ga naar eind2. vanzelfsprekend, ‘tautologisch’ waren.Ga naar eind3. Verder kunnen we vaststellen dat de combinatie logica-politiek spoedig van het filosofisch toneel verdween, en dat niet alleen in Engeland. Wat was hiervan de oorzaak? Was het uitsluitend op grond van Wittgenstein en zijn verhouding tot Russell? Ik zal trachten aan te tonen dat het antwoord aanzienlijk gecompliceerder - en interessanter - is. Om te beginnen dient een volledige verklaring rekening te houden met nog andere prominente politiek georiënteerde logici naast Russell. Bijvoorbeeld: waarom nam ook de invloed van de Duitse filosoof en wiskundige Leonard Nelson af na diens overlijden in 1927? Bij Nelson ontbreekt het noch aan politiek bewustzijn met betrekking tot de dreigingen van het opkomend fascisme, noch aan scherpzinnige politieke analyses - onder andere van de logische (of onlogische) grondbeginselen van het Duitse idealisme. Er moeten daarom andere invloeden op de logica als gebied van onderzoek geweest zijn, naast die van die ene a-politieke Wittgenstein. | |
Politieke gezichtspuntenEen volledig antwoord zal ik niet trachten te geven, maar ik zal proberen een baan te breken voor de probleemstelling zelve, en ook enige dingen vermelden die zelfs Ray Monk, de auteur van de grote Wittgensteinbiografie die in 1990 verscheen, om goede redenen niet kon weten.Ga naar eind4. Een antwoord op onze vragen vereist een systematische analyse van politieke opvattingen van logici en andere filosofen, voor zover deze door hen zijn verwoord. Het doel van zulk onderzoek is in dit verband van filosofische en niet van morele aard, dat wil zeggen: het is noch uit op veroordeling van de auteurs in kwestie, noch op volledige rechtvaardigheid inzake hun gedragingen, zelfs niet op volledige filosofische rechtvaardigheid. Doel is, de eventuele samenhang tussen filosofische systematiek en verwoorde politieke gezichtspunten uit te pluizen. We hebben een welbepaalde probleemstelling voor ons, met belangrijke consequenties voor onderzoeksthemata voor deze tijd. Zulk onderzoek begint echter pas nu op gang te komen. De politieke Russell-biografie van Alan Ryan verscheen in 1988, tegelijk met de politieke Heidegger-biografie van Victor Farías en de studie van Pierre Bourdieu, l'Ontologie politique de Martin Heidegger.Ga naar eind5. Het jaar 1989 bracht ons de discussie rond het politieke denken van de Belgisch-Amerikaanse filosoof Paul de Man, hetgeen een intensivering van de Heidegger-discussie met zich meebracht. Twee jaar geleden verscheen de Wittgenstein-biografie van Ray Monk, zo fascinerend dat zij binnen de kortste keren beroemd werd en uitverkocht was bij de uitgever. Dit boek handelt niet alleen over Wittgenstein als individu,Ga naar eind6. want het onthult en systematiseert een aantal aspecten van Centraaleuropees denken in de eerste helft van onze eeuw; aspecten die noodzakelijkerwijs invloed moesten krijgen op de ontwikkeling van een vak als Logica, zodra de beheerders van dat vakgebied aan dat gedachtengoed werden blootgesteld. Het bevat onder andere een norm voor geestelijke werkzaamheid - voor alle geestelijke werkzaamheid, filosofische, artistieke of wetenschappelijke werkzaamheid of die van een schaker. Die norm behelst dat men, om als kunstenaar, als | |
[pagina 355]
| |
onderzoeker of als filosoof zelfrespect te kunnen opbouwen, zichzelf ervan moet overtuigen ‘een genie’ te zijn; lukt dat niet, dan dient men eigenlijk de dood te zoeken, in letterlijke zin, door zelfmoord te plegen. Vele jonge mensen die graag iets wilden worden, pleegden dan ook zelfmoord; bekende voorbeelden zijn Wittgensteins landgenoot Otto Weininger en twee van de broers van Wittgenstein. ‘Genialiteit of de dood.’ Voor de ontwikkeling van een politieke cultuur is dit geen vruchtbaar uitgangspunt. En dit uitgangspunt werd door Ludwig Wittgenstein ingenomen. Monk beklemtoont de felheid van Wittgensteins aanval op de filosofie van Russell en hoezeer Russell zich professioneel ontmoedigd voelde door Wittgensteins kritiek. Russell van zijn kant was gechoqueerd over het smalle interessegebied van Wittgenstein als filosofisch denker en over zijn a-politieke levenshouding. Zoals Monk zegt, ‘Wittgensteins eigen werk in de logica droeg kennelijk niet bij tot enigerlei opvoering van de nauwgezetheid in zijn politieke denken’ (72). | |
Wittgenstein en L.E.J. Brouwer. De vier dimensiesEen andere wending binnen de filosofie van de logica in deze eeuw gaat terug op een bekende Nederlandse wiskundige, L.E.J. Brouwer (en zijn voorgangers), die de logica van de kennisverwerving zag als een zuiver subjectivistische aangelegenheid. Wiskunde (bijvoorbeeld) was geen kwestie van objectieve waarheid en ook niet van talige tautologieën, maar van de trotse ‘constructies’ van het eenzame Ik.Ga naar eind7. De consequenties van zijn gezichtspunten voor de wiskundige bewijstheorie werden in de jaren twintig onderwerp van verhitte debatten in geheel Europa, maar aan haar logisch-politieke betekenis en potentiële invloed is op de internationale markt tot op de dag van vandaag in stilte voorbijgegaan. Een reeks verhoudingen maakt het echter noodzakelijk Brouwer naast Wittgenstein te plaatsen, wil men kunnen verklaren waarom aan de meeste universiteiten de logica als vakgebied in steeds mindere mate de politieke cultuur iets te bieden heeft. De vergelijking heeft een aantal dimensies. Neem, om te beginnen, die genie-filosofie die ik zojuist genoemd heb: ‘geniaal of de dood’. Onder de recensenten van het boek van Monk vindt men de filosoof Stuart Hampshire van Stanford University, die erop wijst dat Wittgensteins grondleggend ideaal, het zichzelf als een genie te kunnen opvatten, wijdvertakte gevolgen heeft in de hedendaagse filosofie. De titel van het eerste boek van Brouwer luidde Leven, kunst en mystiek en werd uitgegeven in Leiden in 1905, luttele twee jaar voordat zijn later beroemde proefschrift voltooid was. Zijn promotor was niet bereid dat soort zaken als deel van het proefschrift te aanvaarden. Uit dit boek van 1905 stroomt de Genie-filosofie de lezer tegemoet. De volgende dimensie is (rassen)politiek. Monk vertelt dat Wittgenstein vanaf het eerste moment zeer welwillend stond, en bleef staan, tegenover een berucht antisemitisch boek uit 1903, Geschlecht und Charakter, geschreven door zijn landgenoot Otto Weininger, een boek dat ook berucht anti-feministisch is en daarbij nog anti-logisch. En dat ondanks het feit dat - in de woorden van Monk - ‘de epistemologie ervan klinkklare onzin was, zijn psychologie primitief, en zijn ethische voorschriften afschuwelijk’.Ga naar eind8. Zoals Monk ook schrijft werd dit geestelijk produkt wereldberoemd, ten dele dankzij de zelfmoord van de jonge auteur, maar vooral dankzij de lofbetuigingen op het boek door August Strindberg (beroemd onder meer als antifeminist in extremis). Het antisemitisme van Weininger wordt gecomplementeerd door de politieke uitspraken van Brouwer, te weten door de opmerkelijke uitdrukkingen van een genadeloze wreedheid die in zijn boek uit 1905 zijn te vinden, een boek dat hij altijd bleef erkennen en waarop hij zijn hele leven trots bleef. Een paar citaten: ‘De immorele en ontaarde levens: in de lelijkheid en ziekelijkheid der lichamen worden ze gespiegeld’ (26).Ga naar eind9. ‘Ze hebben het over “arme verdrukten” en over “verdrukte klassen”; alsof | |
[pagina 356]
| |
hier iemand in een toestand van verdrukking geboren zou worden, die het niet verdient!’ (96). ‘[T]roost u, dat het voor de vermoorden het beste was, en dat ze hun lot verdienden’ (98).Ga naar eind10. Het wil mij voorkomen dat deze feiten het verantwoord maken ook in dit opzicht van een overeenstemming te spreken: namelijk van onverschilligheid of erger tegenover de vooroordelen en politieke wreedheid van anderen. De derde dimensie in deze vergelijking is de politiek van de geslachten (gender politics). In 1903 schrijft de jonge Otto Weininger: ‘De vrouw is niets, zij is slechts materie... zij bestaat slechts... als voorwerp.’ Twee jaar daarna, in 1905, schrijft de jonge anti-logicus Luitzen Egbertus Jan, beter bekend als Bertus, Brouwer: ‘De man [behoort] de vrouw te mijden, te negeren; maar de vrouw behoort te leven in den man, zich achtend voor niets’(58).Ga naar eind11. Was dit een losstaande opmerking geweest, dan had men die misschien kunnen afhandelen als opschepperig gepraat van een niet al te knusse jongen. Brouwer schreef echter veel meer. Ook het volgende: ‘Weduwenverbranding is een heilige ritus; maar de barbaarsche westersche regeeringen verbieden ze als barbaarsch’ (59). Zelfs vanuit het perspectief van zijn tijd voorspelt dit niet veel goeds over des schrijvers toekomst als lid van de polis.Ga naar eind12. In 1907 stond de logicus Bertie Russell bij de parlementsverkiezingen kandidaat voor de Union of Women's Suffrage Societies, de partij voor kiesrecht voor vrouwen. Tot consternatie van Ludwig Wittgenstein, jaren later. | |
Logica: intuïtie of oppositie?We gaan over tot de vierde dimensie van de vergelijking: de logische betekenisleer (semantiek) en de algemene leer van (talige) tekens en hun gebruik. In het genoemde boek uit 1905, Leven, kunst en mystiek, schreef Bertus Brouwer dat alles vanzelfsprekend is (16, 72).Ga naar eind13. Voor enige opponent, die hem zou kunnen wijzen op zwaktes in eigen waarneming of eigen denken, is er dan heel duidelijk geen plaats. Tussenmenselijk verstandelijk begrip vereist dressuur en moet als een negatief verschijnsel worden gezien, schrijft hij verder (42). Debat is helemaal ridicuul (71). Van intellectuele pennevruchten van individuen die tot bepaalde bevolkingsgroepen behoren - zoals vrouwelijke onderzoekers en schrijvers - hoef je je niets aan te trekken (54v). De partijen in een meningsconflict hebben geen rechten en geen plichten, van talige noch van andere aard. En dan nog: logica dient nergens toe, in welk verband dan ook (27, 38). Zoals eenieder kan zien die het boek van Monk gelezen heeft, is de overeenkomst met Wittgenstein frappant. Geen van beiden geloofde aan een vak ‘logica’. Hierop kom ik terug. Men had al eerder gefluisterd dat Wittgenstein het maakwerk van Weininger hoog aansloeg, en ook wist men dat hij in 1929 zeer geïnspireerd werd door een voordracht van Brouwer. Maar enige analyse van het feit dat de politieke belangstelling bij logici na Russell bijna overal verdween als sneeuw voor de zon is niet te vinden, en van het idee dat er een verband zou bestaan tussen dat verdwijningsproces en de visies op logica die Brouwer en Wittgenstein debiteerden, moet men niets hebben. In ieder geval zijn vóór Monk geen filosofen met professionele kennis van logica en van het mannelijk geslacht met bijdragen daarover gekomen. Monk doet alles wat hij kan om de verbanden te verhelderen: wie invloed had op Wittgenstein en omgekeerd. Monk neemt zelfs een bon mot van Otto Weininger als motto voor zijn Wittgenstein-biografie als geheel. Dit motto luidt als volgt: ‘Logica en ethiek zijn fundamenteel hetzelfde, ze bestaan in niets anders dan plicht jegens zichzelf.’Ga naar eind14. Dat had letterlijk aan Brouwer ontleend kunnen zijn.
Nu een belangrijk punt. Ray Monk is, zoals bijna iedereen buiten ons land, duidelijk niet bekend met het boek van Brouwer uit 1905. Dit is zeer begrijpelijk, want toen de Collected Works van Brouwer in 1975 werden uitgegeven, geredigeerd door Arend Heyting, leerling en opvolger van Brouwer, werd dit boek niet op- | |
[pagina 357]
| |
genomen, behalve een paar volkomen nietszeggende stanza's. In feite is het nooit vertaald, in het Engels noch in het Duits. Maar voor wie ons probleem wenst op te lossen is juist dat boek van de grootste betekenis, een betekenis die nog toeneemt na de lectuur van de Wittgenstein-biografie van Monk. Om voornoemde redenen is het boek ook heel belangrijk om de wiskundefilosofie van Brouwer - waarvoor zelfs de Nederlandse dagbladen enorm veel plaats hebben ingeruimd - ten volle te kunnen begrijpen, maar dat is een ander probleem. Laat ik er echter op wijzen dat gezien vanuit de Europese intellectuele geschiedenis, beter: de Europese mentaliteitsgeschiedenis, de constructieve wiskunde van Brouwer begrepen moet worden als een wiskundige editie van het trotse bouwwerk van Ibsens bouwmeester Solness - wiens grandioze torens jonge vrouwen tot uitzinnige bewondering konden brengen.Ga naar eind15. | |
Dr. Faustus als filosoofEen ander beroemd literair werk licht deze zaak nog verder toe: Thomas Manns Dr. Faustus uit 1947, een roman die, zoals bekend, een hoofdstuk in de Europese ideeëngeschiedenis en zijn samenhang met de tragedies die daarop volgden voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog op literaire wijze illustreert. Het boek is Thomas Manns poging om rekenschap af te leggen van de neergang en wandaden van zijn vaderland. De hoofdpersoon is de componist Adrian Leverkühn (1885-1940), een Dr. Faustus ontleend aan het Duitsland van de vroege twintigste eeuw.Ga naar eind16. Men moet zich realiseren dat Thomas Mann voor zijn romanfiguur - waar hij zich naar eigen zeggen voor een deel mee identificeerde - heel goed een ander beroep had kunnen kiezen. Hij had zijn Dr. Faustus evengoed kunnen beschrijven als arts, of als natuurkundige, of als wiskundige. Hij laat Adrian theologie studeren, daarnaast ook wiskunde, uiteraard de ‘zuivere’ wiskunde, ‘die Mathese, als angewandte Logik, die sich dennoch im rein und hoch Abstrakten hält’ (72). Of ook als filosoof, bijvoorbeeld als logicus. Hoewel elk van deze alternatieve beroepskeuzen voor Dr. Faustus wellicht Manns beschrijvend vermogen had overschreden, is er in zijn beroemde beeld van de Centraaleuropese tragedie niets wat vereist dat de geestesprodukten van Adrian Leverkühn muzikale composities zijn. Zowel de filosoof Wittgenstein als de wiskundige Brouwer zijn voorbeelden van personen die de houding en de maatstaven belichamen, die Manns Dr. Faustus met alle wenselijke duidelijkheid tot uitdrukking bracht: ‘Wenn ich vom Hören höre! sagte Adrian. Nach meiner Meinung genügt es völlig, wenn etwas einmal gehört worden ist, nämlich, als der Komponist es erdachte.’Ga naar eind17. Verontruste luisteraars, die met deze semiotiek geconfronteerd worden, hebben al verloren voordat de dialoog begonnen is. Voor hen is er geen plaats, noch in de muziekwereld van Leverkühn, noch in de wiskunde van Brouwer, noch in de wijsbegeerte van Wittgenstein. Met andere woorden: op deze basis kan men in feite geen intersubjectieve logica vormen. Wat ik het filosofisch Dr. Faustus-syndroom zou willen noemen is een syndroom van mentale attitudes die cultureel zijn geïnduceerd (eerder dan aangeboren). Dit syndroom heeft minstens vier componenten: 1. gebrek aan belangstelling voor tussenmenselijke, dus minstens tweezijdige (menselijke) communicatie, van welke aard ook, en voor de rol en de behoeften van de toehoorders; dit verbonden met een algehele minachting voor empirie; 2. gebrek aan belangstelling voor argumentatie, kritiek, opponenten (dit is ook in het boek van Monk een essentieel punt) en minachting voor parlementaire politiek; 3. een zuiver ego-georiënteerde opvatting van taal- en tekengebruik (semiotiekGa naar eind18.); 4. sterke binding aan dat cultuurideaal, dat vereist dat men toewerkt naar het doel om tegen zichzelf te kunnen zeggen: ‘Ik ben een genie.’Ga naar eind19. Let wel: het woord logica is in deze beschrij- | |
[pagina 358]
| |
ving van het syndroom nog niet genoemd. Hierop kom ik straks terug. In de wijsbegeerte is dit syndroom in statistisch opzicht zo zeer gecorreleerd met veroordeling van joden en van vrouwen dat deze beide politieke punten, antisemitisme en antifeminisme, misschien zouden moeten zijn opgenomen, als 5e en 6e component, hoewel Thomas Manns romanfiguur Adrian Leverkühn zich er niet duidelijk over uitspreekt. Weininger, die zelf jood was, zag ‘de’ joodse persoonlijkheid als vrouwelijk en daarom een man onwaardig. We hebben dus met een mannelijkheidsfilosofie te maken, en met een specifiek mannelijkheidsideaal. Men is geen militair, men is geen jager, men is geniaal. Verder is het de moeite waard te noteren dat het hier gaat om een anti-objectivistischeGa naar eind20. tak van de rationalistische stroming in de cultuurgeschiedenis, in de filosofische betekenis van ‘rationalistisch’ die empirisch onderzoek uitsluit als irrelevant en overbodig. Brouwer en Wittgenstein zijn extreme en duidelijke voorbeelden van invloedrijke intellectuelen die in geschrifte en in eigen leven naar voren treden als belichamingen van de filosofische Dr. Faustus. Jean-Jacques Rousseau en Otto Weininger zijn andere voorbeelden. | |
Verbanden met literaire ontwikkelingUit de bellettrie moeten we naast Strindberg misschien nog Knut Hamsun vermelden. Hamsun was in ieder geval de laatste grote passie van Brouwer;Ga naar eind21. wat niet erg verbazingwekkend is wanneer men beider houding kent tegenover de maatschappijen waarin ze leefden, in het bijzonder dan niet, wanneer men beider reacties kent op de Duitse bezetting. Een paar jaar geleden karakteriseerde de romanschrijver John Updike de filosofie van Marcel Proust als volgt: ‘[Proust] beweert herhaaldelijk dat de kunstenaar geen (staats)burger is op de manier van andere mensen, geen sociaal wezen met sociale verplichtingen; hij is een eenzame ontdekker, een zuivere egoïst.’Ga naar eind22. Dit beantwoordt precies aan de grondslag voor de ethiek zowel als voor logica zowel bij Wittgenstein als bij Brouwer. Updike schrijft in verband met bellettrie over ‘de modernistische pose van het zelf-bevredigend scheppen’. Over de plichten van de romanschrijver haalt hij een van de helden van de jonge Bertus Brouwer,Ga naar eind23. Gustave Flaubert, aan: ‘Tussen de massa en onszelf bestaat geen band’, en Marcel Proust: ‘Om volkomen trouw te zijn tegenover zijn geestelijk leven moet de kunstenaar alleen blijven en streng zijn tegen zichzelf, en evenmin vrijgevig tegenover zijn discipelen.’Ga naar eind24. Het commentaar van Updike: ‘De religieuze kleur van het klassiek modernisme, de norsheid en het fanatisme ervan, komen ons excessief voor. De sterke imitatie van het Europees katholicismeGa naar eind25. is voor ons vol raadselen, nu het schip der christenheid nog een eeuw langer is afgesleten.’ Hier kan men ook Leibniz aanvoeren. Sommige lezers kennen misschien het essay, ‘Egocentrische logica’, van Arthur Prior. Volgens Prior is zelfs de filosofie van Leibniz gebaseerd op een denk- en voorstellingsvorm waarbij de denkende of sprekende persoon zichzelf als absoluut referentiepunt neemt, en waar verwijzing naar andere personen of objecten principieel wordt aangegeven door middel van een relatie Hoger-dan-[ik] respectievelijk Lager-dan-[ik].Ga naar eind26. Dit betekent dat ook Leibniz uitgaat van de aanname van metafysische graden van Volmaaktheid, die lang voor het jaar Nul werd gekoesterd - en die omstreeks dat jaar een seksistische definitie kreeg,Ga naar eind27. die in het negentiende-eeuwse Duitsland weer zéér sterk naar voren kwam. Dat die aanname bevorderlijk is voor de ontwikkeling van een parlementaire logica waag ik te betwijfelen. | |
Carl SchmittHet ligt voor de hand dit syndroom, in al zijn facetten, in verband te brengen met een nieuw boek dat pas is verschenen over de beroemde en merkwaardige Duitse jurist en staatstheore- | |
[pagina 359]
| |
ticus Carl Schmitt. Onder politicologen is Schmitt beroemd om zijn ‘dezisionistische’ staatstheorie, de theorie der politieke Entscheidung. Hij stierf, bijna honderd jaar oud, in 1985. Het boek over hem draagt de titel Die deutschen Männer und ihre Feinde en is geschreven door de cultuursocioloog Nicolaus Sombart, een man die een groot deel van zijn leven heeft besteed aan het nadenken over Carl Schmitt, die hij als kind in zijn vaders huis had leren kennen.Ga naar eind28. Een feit is in ieder geval dat Schmitt zijn denken als tegengif lanceerde tegen minstens vijf stromingen: tegen liberalisme; tegen socialisme; tegen anarchisme; tegen parlementarisme en tegen feminisme. En niet slechts tegen -ismen, maar regelrecht tegen vrouwen en joden. Door te bestuderen hetgeen de Duitsers graag ‘ein semantisches Umfeld’ noemen, in dit geval dus dat ‘semantische veld’ van waaruit Schmitt opereert, analyseert Sombart de Entscheidungs-idealen en ideeën van Schmitt als denkbeelden wortelend in een diep verankerde angst voor vrouwen. Het springende punt voor ons is dat Schmitt, precies zoals Weininger en Brouwer, daarnaast ook een groot tegenstander was van ‘de [bevolkings]klasse die discussieert’ in plaats van ‘beslissingen neemt’. Tegenover - tegen - het logische ideaal van zakelijke discussie, en tegen dat politieke ideaal waaraan wij gewend zijn, het parlementaire, wordt hier de waarde gesteld van het nemen - eenvoudigweg eigenmachtig nemen - van een beslissing, eine souveräne Dezision, eine (männliche) Entscheidung. Het zich bezinnen op de mogelijke juistheid van ontvangen mededelingen, het samenspel van verbaal poneren en opponeren bij verschil van mening, het onderhandelen over belangenverschillen, dit alles beschouwt Schmitt als tekens van zwakte, van onmannelijkheid. Carl Schmitts ‘Feind’ is, aldus Sombart, een ‘Feindin’ - te weten ‘de Vrouw’, opgevat als het imago van ‘alles dat cultureel breekt met het vaderlijk-staatlijke geweldsmonopolie’. Schmitts leven is ‘typerend voor een generatie, de generatie van Hitler’(19). ‘Het denken van Schmitt [...] is niet zijn privé-aangelegenheid. Carl Schmitt is geen op zichzelf staand geval. Hij is ook niet origineel. Hij is slechts de meest prominente exponent van een hele generatie “Duitse mannen”, allen geboren rond 1888Ga naar eind29., die met voorbeeldige helderheid een denkrichting, een denkstijl, een geestesgesteldheid aan de dag legde’. | |
De critici van objectivisme in de logicaKeren we nog eens terug tot Bertrand (Bertie) Russell. Zijn positie als zowel logicus als ook politiek filosoof is niet aan zijn vroege zoeken naar zekerheid verbonden, een zekerheid die hij in de logica meende te vinden totdat Wittgenstein de logica voor nietszeggend verklaarde. Noch schijnt zijn dubbel-positie gebonden te zijn aan zijn logicisme, dat wil zeggen zijn opvatting van logica als de basis-discipline voor alle wijsbegeerte. Men kan natuurlijk vragen of er tussen zijn politiek denken en zijn theoretisch denken wel verbanden te leggen zijn; maar misschien hebben zijn belangstelling voor logica en zijn belangstelling voor politiek wel helemaal niets met elkaar uitstaande. Ik geloof dat er wel een samenhang is. Die bestaat in zijn visie op logica als een vakgebied dat met ‘objectieve’ verhoudingen te doen heeft. Dat betekent hier niet het ontkennen van iemands subjectief bestaan als persoon (zoals Otto Weininger deed door te zeggen dat vrouwen anders dan mannen slechts ‘voorwerpen’ - Gegenstände - zijn). De logica van onder andere RussellGa naar eind30. legt overigens helemaal geen nadruk op voorwerpen maar primair op relaties, verbanden, verhoudingen. Het bijvoeglijk naamwoord ‘objectief’ betekent in verband met Russell dat het vakgebied zich slechts bezig dient te houden met verhoudingen die in beginsel toegankelijk zijn voor iedereen, een vakgebied derhalve dat op elk gegeven moment, in elke fase van een ‘redenering’ niet alleen betrekking heeft op de in eenzaamheid redenerende denker, maar op welk ander brein dan ook. Dat wil zeggen: op alle mensen die in een maatschappij met an- | |
[pagina 360]
| |
deren leven. Tot de verhoudingen die ook voor anderen toegankelijk zijn behoren onder meer talige verschijnselen (zoals - bijvoorbeeld - uitlatingen over ‘subjectieve’, innerlijke, toestanden). Deze objectivistische opvatting van ‘logica’ leidt bijgevolg tot een totaal andere visie op communicatie; zij bevordert heel andere opvattingen van de logische semiotiek in tussenmenselijke verhoudingen dan die welke men vindt bij Brouwer en Wittgenstein.Ga naar eind31. Graag wil ik nog het volgende opmerken. Het is voor politiek-culturele doeleinden misschien toereikend, maar niet noodzakelijk om logica als een ‘objectieve’ wetenschap te zien in de zin van een wetenschap waarin men gedwongen is van een objectief bestaande wereld van abstracte wetten uit te gaan, aan gene zijde van het menselijke. Noodzakelijk èn voldoende is naar mijn opvatting dat men de logica zelve als een intersubjectieve aangelegenheid opvat. Is men objectivist in de logica, dan is men uiteraard ook intersubjectivist; het omgekeerde hoeft echter niet het geval te zijn.Ga naar eind32. Bertrand Russell was logisch objectivist. Een begaanbare brug van logische theorie naar kritisch vermogen in politicis heeft hij zelf helaas nooit geconstrueerd. Hij heeft niet eens een schets van zo'n brug gegeven. Bertrand Russell verdeelde zijn jongere jaren tussen de logische grondslagen van de wiskunde, metafysica, politiek schrijverschap, actieve politieke deelname en diepe en langdurige liefdesverhoudingen met vrouwen met wie hij ook samenwerkte, en men kan niet van hem verwachten dat hij naast dit alles ook nog dit bruggen bouwen op zich zou nemen. Misschien moest zich eerst een niet-objectivistische, intersubjectivistische algemenere filosofie ontwikkelen.Ga naar eind33. Russell, die begon als ‘idealist’ (Alles is Idee), had zich toen hij een objectivistische kijk op zaken ontwikkelde dus reeds aan één kentheoretische grondslag ontworsteld en die ten behoeve van een andere visie verworpen, en hij bleef dan ook objectivist (in voornoemde zin).Ga naar eind34. Voor de politieke mogelijkheden van de logische wetenschap moest het daarom catastrofaal worden dat de twee meest invloedrijke critici van zijn logisch objectivisme, Brouwer en Wittgenstein, principieel anti-politiek waren, en wel in die mate dat zij gruwelen ondersteunden, zoals Brouwer die als jonge man in zijn boek wreedheden verdedigde, of zoals Wittgenstein, die verklaarde dat hij geen weerzin had tegen politieke tirannie (ook niet na de Moskou-processen van de jaren dertig; vgl. Monk 211, 353v). | |
ConclusieWat gebeurde er nu met het logisch onderzoek en onderwijs aan de universiteiten over de hele wereld? Wat is de oorzaak van die diepe filosofische kloof tussen de thematiek van 80% van de wetenschappelijke bijdragen op dit gebied enerzijds en de problemen van de politieke cultuur anderzijds? Dit was de vraag waarover we iets zouden proberen te zeggen. De situatie is nogal complex. Wittgenstein was in zijn latere leven niet enthousiast voor logica, en Brouwer was dat nooit, verre van dien. Geen van beiden geloofde aan een vakgebied ‘logica’. En toch verwierven ze een enorme invloed op dat vakgebied en op de analytische filosofie in het algemeen. Dit verdient een nadere toelichting. Wat Wittgenstein betreft: we weten dat hij in zijn jonge jaren logica studeerde bij en via Bertrand Russell in Cambridge en deze periode afrondde met zijn beroemde Tractatus, die op Russell en anderen een onthutsende indruk maakte. Van die Duits-Oostenrijkse stijl van filosoferen hadden ze in Cambridge niet terug. In de Tractatus zegt Wittgenstein dat logische ‘wetten’ talige tautologieën zijn, dus op zichzelf nietszeggend, maar neemt hij voorlopig geen afstand van logica en filosofie als een permanent vakgebied. Russell trok de conclusie dat hij dat vakgebied nu aan de aanstormende en schijnbaar geniale logicus Wittgenstein moest overlaten, en trok zich zoals gezegd dan ook van het vak terug. Wittgenstein had gemeend dat zijn Tractatus filosofisch over theo- | |
[pagina 361]
| |
retische wijsbegeerte het laatste woord zou zijn. Maar daar is hij van teruggekomen. Wat Wittgenstein in zijn latere perioden schreef was weliswaar anders, maar niet ten voordele van een intersubjectief en meer politiek georiënteerde logica.Ga naar eind35. Nu was het zijn wens te tonen dat filosofie in het algemeen, dus ook logica, nergens toe kon leiden, maar uitsluitend de functie had duidelijk te maken dat de filosofische problemen van gisteren altijd veroorzaakt werden door conceptuele misverstanden die volkomen zouden verdwijnen voor wie bereid was te luisteren naar de (reeds voorhanden zijnde) omgangstaal, dus naar het gebruik van gangbare woorden en uitdrukkingen in de praktijk van alledag. De zogenaamde filosofische problemen zouden daarmee verdwijnen, als sneeuw voor de zon. Wellicht ook de politiek-filosofische problemen, voor wie daar nog belangstelling voor mocht hebben. In ieder geval verdwijnt zo het zicht op de politieke problemen. Men moet goed voor ogen houden (want er wordt gezwendeld op dit punt) dat het luisteren naar ‘de omgangstaal’ heel iets anders is dan het luisteren naar andere personen van vlees, ziel en bloed. Ziet men dit onderscheid over het hoofd, dan begrijpt men Wittgenstein niet, en evenmin waar zijn invloed al of niet ligt. Ook dient men in aanmerking te nemen dat Wittgenstein vrijwel totaal a-historisch was. Hij kon dus in zijn latere filosofie geen ideeënhistorisch begrip van logica ontwikkelen, zoals dat kan ontstaan op grond van inzicht in het samenspel tussen ideeëngeschiedenis, de ontwikkeling van allerlei cognitieve paradigmata en kennis van historische pogingen tot ontwikkeling van systemen van logica. (Bertrand Russell en Evert Willem Beth hadden dit inzicht en deze kennis.) Plaats voor een onderzoeksgebied logica, met of zonder empirische basis, is er in het nieuwste denken van Wittgenstein niet. Een denken dat hij alweer als definitief beschouwde, als het laatste woord in die kwestie, dat wil zeggen in de filosofie. Intussen heeft hij niemand minder dan de filosoof Russell afgeschrikt.Ga naar eind36. Wittgenstein opereert in zijn latere jaren niet meer als logicus. Maar hij is nog steeds analytisch filosoof, en draagt in de analytische filosofie bij aan een dusdanige a-theoretische houding dat ook analytische filosofen geen aandacht schenken aan het feit dat kritische analyse gediend zou kunnen zijn met een verruiming van het gezichtsveld van de logica. Analytische filosofen die zich in het spoor van Wittgenstein op de taalvormen van het alledaagse leven concentreerden, hebben zich - ongeacht of ze logisch geschoold waren of niet, ook wanneer ze diens genie-doelstelling niet hadden en zijn antisemitisme en antifeminisme verwierpen - enige decennia lang in hun professionele oriëntatie even a-politiek opgesteld als de filosofische Dr. Faustus. Pas de allerlaatste jaren is dit weer duidelijk aan het veranderen. Wat Brouwer betreft: hier is de genealogische situatie in zekere mate omgekeerd. Zijn leerling en later opvolger, mijn oude leermeester Arend Heyting, formaliseerde in 1930 de denkwijze van Brouwer. Daarmee toonde Heyting aan de wereld drie dingen. Ten eerste dat Brouwer niet a-logisch was, wat hij zelf ook zeggen mocht; hij volgde slechts een andere logica, die hij in een subjectivistische leer van monologisch taal- en tekengebruik inbedde.Ga naar eind37. Heyting liet zien dat ook die constructieve logica geformaliseerd kon worden.Ga naar eind38. Om deze reden - dus op grond van het werk van Heyting - kon ook die andere Faustiaanse anti-logicus, de Nederlander Brouwer, invloed uitoefenen op de semiotische achtergrond van het vak logica, en daarmee - in enige mate ook internationaal - op de afgrenzing en beperking van hetgeen in de rest van deze eeuw als logisch onderzoek kon worden aangeboden. Het historische verloop is zoals gezegd nogal complex. Wel kunnen we nu vaststellen dat de filosofische Dr. Faustus in deze tragedie een hoogst essentiële oorzaakscomponent is geweest, en dat nog is. En dat die component véél sterker is dan de verbroedering tussen de logica en mathematische methodiek, waar velen zo bang voor zijn (en niet geheel ten onrechte, want alles kan worden overdreven en | |
[pagina 362]
| |
wordt overdreven), en ook véél sterker dan die vroegere verbroedering met positivistische filosofie, die zo velen steeds als wortel van het kwaad aanwijzen. En ook veel belangrijker dan het feit dat velen die zich nu, in onze tijd, tot logici laten vormen, in feite al van te voren politiek niet geïnteresseerd of bewust zijn en daarmee voor logisch-politiek werk, in iedere zin, ongeschikt. Het vak logica stelt tegenwoordig immers zulke eisen (cultureel, politiek en sociaal bewustzijn) niet en de meeste opleidingscentra voor logica dragen tot de ontwikkeling van het algemeen-kritisch vermogen ook niet bij, maar dat had anders kunnen zijn. En kan anders worden. Logica wordt in het algemeen gedefinieerd als de leer van geldige versus ongeldige gevolgtrekkingen. Het ligt niet in dit begrip opgesloten dat men de belangstelling voor politieke en andere intersubjectieve probleemstellingen dient te blokkeren. Het begrip stelt zelf geen grenzen wat de gebieden betreft waarop een vak logica betrekking zou hebben. De leerlingen van Dr. Faustus hebben echter grenzen gesteld aan wat wetenschappelijke thematiek mag zijn. Hun dictum luidt: ‘Je zult geen vakkundige belangstelling hebben buiten de problemen waarmee je je eigen genialiteitGa naar eind39. denkt te kunnen schragen. Dat wil zeggen: je hebt, als je een Genie wilt zijn, het recht en de plicht afstand te nemen van het gemene volk, en je doet dit door in themakeuze en methodenkeuze elke verdenking uit te sluiten dat je met de mensheid iets te maken hebt. Zich te beperken tot het gebruik van mathematische methoden is niet voldoende om dit verheven en nobele doel te bereiken. Stel voor dat de gedachte ontstaat dat je als mathemaat met de mathematiek kunt bijdragen tot begrip van intermenselijke betrekkingen. Dat je denkt aan en respect hebt voor wat zich tussen mensen afspeelt. Dit moet ten koste van alles worden vermeden. Uitsluitend je eigen innerlijk, je eigen intellectuele zieleleven telt.’
Laat ik tenslotte één voorbeeld geven van een logisch-politiek probleem dat geschikt is als illustratie van mijn these dat logica en politiek een belangrijk vak is en dat de academische logica veel ruimer dient te worden opgezet. In de huidige culturele situatie treft men een inconsistente triade van opvattingen en empirische feiten aan: allen schijnen het erover eens te zijn dat oorlogen tot nu toe - op enkele individuele uitzonderingen na - uitsluitend door mannen uitgevochten werden. De eensgezindheid hierover is onze eerste waarneming. In de Europese wijsbegeerte, wetenschap en literatuur heeft men vanaf de klassieke oudheid gestaan op een wezenlijk onderscheid tussen de Man en de Vrouw. Dit is onze tweede waarneming. Er bestaan in onze tijd vredesorganisaties en instituten voor vredesonderzoek waar men geen systematische verbanden legt tussen oorlogsproblematiek en het vermeende grote Verschil tussen mannen en vrouwen en waar men consequent heeft nagelaten de vraag te stellen, of er verband zou kunnen zijn tussen oorlogsvoering en de vermeende eigenschappen van mannen, of tussen oorlogsvoering en machismo. Onze derde waarneming betreft dit gebrek aan een systematische polemologische belangstelling voor de vermeende bijzondere eigenschappen van mannen en ook voor machismo. We hebben met andere woorden deze triade van drie premissen - niet noodzakelijk allemaal waar: 1. Oorlogen zijn altijd (bijna) uitsluitend door mannen gevoerd. 2. (a) Mannen (enerzijds) en vrouwen (anderzijds) zijn altijd verschillend geweest en zullen altijd verschillend blijven. Eventueel: (b) In landen waar en in tijden waarin het oorlog voeren cultureel wordt verheerlijkt, wordt de zienswijze dat mannen en vrouwen wezenlijk verschillen, opvallend sterk naar voren gebracht. 3. Het is niet noodzakelijk het empirisch polemologisch onderzoek grootschalig te herzien door over te gaan tot een fundamentele oriëntering op de geslachten, door het zoeklicht ofwel op een specifieke mannelijke natuur te richten dan wel op mannelijkheidsideologieën | |
[pagina 363]
| |
en hun oorsprong, of op beide. Dit is een tamelijk ‘inconsistente triade’, zoals dat heet.Ga naar eind40. Ziet men in dat we hier met een inconsistente triade te maken hebben, dan zal men of het polemologisch en ander politicologisch onderzoek wereldwijd moeten herzien, of een van de eerste twee premissen moeten verwerpen - bijvoorbeeld het dogma dat mannen en vrouwen ‘wezenlijk verschillend’ zijn - dan wel de analytische onderzoeksmethoden in het vervolg op mannelijkheidsidealen richten, of beide tegelijk. Ofwel men moet een beschuldiging van inconsistentie aanvaarden.Ga naar eind41. |
|