De Gids. Jaargang 155
(1992)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
[Nummer 5]J.J.G. Jansen
| |
[pagina 344]
| |
Hoe het ook zij, rond de jaarwisseling 1990/1991 zag het ernaar uit dat de wereld bezig was zich op te maken voor een oorlog tussen de islam en het Westen. Het Westen was zojuist zijn traditionele communistische vijanden kwijtgeraakt, en de diepzinnigheid van de dag was dat ‘wij’ nu, omdat we nu eenmaal mens zijn, op zoek waren naar ‘een nieuw vijandsbeeld’. Geleerde arabisten die alles beter wisten, legden uit dat ook in vroeger eeuwen de Arabier en de Mohammedaan reeds menigmaal opgetreden hadden als leverancier van vijandsbeelden. Vormingswerkers, islamologen en maatschappij-wetenschappers maakten ons deelgenoot van hun gewichtige zorgen. Het woord ‘vijandsbeeld’ is gelukkig al weer snel uit de mode geraakt, maar we zitten wel met een vraag. Wat is er aan de hand in de islamitische wereld? Welke rol speelt de islam daar als politieke ideologie? Moeten we nu misschien rekening gaan houden met een islamitisch imperium van Kazachstan tot Marokko en van Serajewo tot Aden? Zijn de regimes in dat gebied stabiel genoeg om de islamitische woelingen die zich in die regio voordoen te overleven? Welke veranderingen zijn er op til? Ook al zouden televisie-producenten dat graag willen, het is onmogelijk de toekomst te voorspellen, net zo goed als het onmogelijk is overal verstand van te hebben. Niet voor niets hangt er al geruime tijd een stilte rond de beroepsgroep der futurologen. Graag breng ik het bijbelwoord in herinnering dat het laatste woord over de deskundologen vormt: ‘Een dwaas praat maar door, terwijl geen mens weet wat er in de toekomst zal gebeuren.’Ga naar eind2. Juiste voorspellingen worden misschien wel eens al dan niet per ongeluk gedaan, maar ze blijven meestal onopgemerkt en, als ze wel worden opgemerkt, worden ze niet geloofd. En ook een in principe juiste profetie kan onvervuld blijven doordat er ergens een brug open was, of omdat het regende. Ik benijd een ieder die kan geloven in de historische noodzakelijkheid van bepaalde ontwikkelingen: het moet heerlijk zijn dat te kunnen geloven, maar de geschiedenis hangt te veel van toevalligheden aan elkaar om op een reële manier de onvermijdelijkheid van bepaalde ontwikkelingen te kunnen aantonen, dan wel om de toekomst te kunnen voorspellen. Het is daarentegen wel mogelijk om te inventariseren welke politieke ideologieën er in een regio circuleren, en na te gaan wat voor aanhang die ideologieën hebben weten te verwerven, en te onderzoeken of een bepaalde ideologie aanhang wint of verliest, en waar zo'n ideologie zich mee bezighoudt. Of een ideologie met of zonder aanhang vervolgens de macht grijpt en weet te behouden, hangt daarna geheel af van de toevalligheden van het machinegeweer en het wurgkoord. De invloedrijkste politieke ideologie in het Midden-Oosten is het nationalisme. Omdat ook in het Westen de axiomata van het nationalisme zonder verdere bewijsvoering of argumentatie geaccepteerd worden, is het van belang de theologie en dogmatiek van het nationalisme expliciet te maken. Het nationalisme gelooft dat de totale verzameling der mensenkinderen verdeeld kan worden in naties, die ieder beschikken over een eigen staat, een land met natuurlijke grenzen, een gemeenschappelijke taal, en zo mogelijk ook nog een eigen godsdienst, maar zeker een geliefde Leider, een groots verleden en een stralende toekomst. Het zijn niet alleen de Belgen, de Joden en de Arabieren die door die theorie in verlegenheid gebracht worden. De theorie van het nationalisme is een ramp voor de gehele mensheid. De Nederlandse schrijver Multatuli schreef zijn Ideeën in een tijd dat het nationalisme nog geen vaste voet had weten te krijgen in de harten der mensen. Multatuli maakt het nationalisme dan ook stevig belachelijk, en met name de eis dat ieder mensenkind zijn natie lief moet hebben wekte zijn gram en spotlust. Er is dan ook nogal wat mis met deze theorie: grenzen worden getrokken door diplomaten, en niet door moedertje natuur. Ook kan de identiteit van taal en land nergens ter wereld worden aangetroffen. Er is geen taal die niet in meer dan in een land gesproken | |
[pagina 345]
| |
wordt, er bestaat geen taalgebied ter wereld dat samenvalt met staatsgrenzen, er bestaat geen staat waar precies maar één taal wordt gesproken. Ook zijn er, wanneer we de mensheid in naties opdelen, nogal wat groepen die overblijven: de Joden, de Koerden, de Nubiërs, de Armeniërs, enzovoort. Het nationalisme mag dan intellectueel niet erg consistent zijn, en zowel in de praktijk als in theorie ondeugdelijk zijn gebleken, het beheerst desalniettemin het gedachtenleven en de omgangsvormen van de overheden die er in de twintigste eeuw bestaan. In de omgang van staten met binnen hun grenzen verblijvende vreemdelingen is het nationalisme zulk een vanzelfsprekendheid geworden dat het voor diaspora-volkeren haast niet mogelijk is aan de twintigste eeuw mee te doen zonder op zijn minst over een mini-staat te beschikken die paspoorten kan uitgeven en kan onderhandelen over het lot en de status van haar onderdanen elders. De Palestijnen, de Koerden en de Armeniërs zouden met een mini-staat dan ook al een heel eind geholpen zijn. Het nationalisme is een verzameling leerstukken die bedacht zijn in Europa aan het begin van de negentiende eeuw.Ga naar eind3. Aan het begin van de negentiende eeuw was het voor Beieren en Pruisen, Silezië, de Elzas, Bohemen en ga zo maar door een politiek aantrekkelijke gedachte om op grond van de Ene Duitse Taal ook Een Duitse Natie te vormen. Zonder ideologie kon zoiets natuurlijk niet. Die ideologie kwam er, het nationalisme, en ook die Duitse eenheid is er gekomen. Maar de rest van de wereld, en met name het Arabische taalgebied, heeft weinig plezier of voordeel gehad van de verbreiding van het geloof in de juistheid van de leerstellingen van dat nationalisme. Arabieren die het pan-Arabische nationalisme omhelzen, krijgen direct te maken met een moeilijke vraag: Is de Arabische taal wel één taal? Op grond van allerlei overwegingen beantwoorden ze die vraag met ‘ja’. Arabische Moslims geloven dat het Arabisch identiek behoort te zijn aan de taal waarin, in de zevende eeuw van onze jaartelling, de Koran geopenbaard is. Desalniettemin heeft elke streek zijn eigen spreektaal. Het bestaan van zulke spreek-streektalen heeft geen functie bij het aanwakkeren van lokaal nationalisme, want deze spreek-streektalen beschikken niet over sociaal prestige. Ze worden door Arabieren zelf als ‘fout’ en ‘primitief’ beschouwd. Wie pen en papier hanteert, zal zich dan ook altijd van het prestigieuzere, internationaal nagenoeg identieke standaard-Arabisch bedienen. Dat internationale standaard-Arabisch moet elke Arabier leren. Het onderwijs in de Arabische wereld is daar ongetelde uren mee kwijt. Wie dat aangeleerde standaard-Arabisch niet kent, is een analfabeet. Maar het probleem van de lokale spreektalen naast het interlokale standaard-Arabisch is nog niet het einde van het drama. Binnen het Arabische taalgebied bevinden zich grote minderheidsgroepen die niet Arabischtalig zijn: in Marokko en Algerije de Berbers, maar zelfs Egypte heeft nog een kleine Berbertalige minderheid. En in bijvoorbeeld Syrië en Irak is de lijst van minderheidstalen wel erg lang: naast het Neosyrisch en het Neoaramees, talen die hier en daar ook in Turkije en Iran gesproken worden, tellen die twee landen Griekse, Turkmeense, Tsjerkessische, Armeense, Koerdische en Iraanse minderheden. Een op eenheid van taal gebaseerde nationale loyaliteit brengt derhalve miljoenen onderdanen van deze Arabische regimes in verlegenheid. Desalniettemin is het pan-Arabische nationalisme eigenlijk overal de heersende staatsideologie, met allerlei onplezante gevolgen voor de grote aantallen niet-Arabischtaligen in deze regio. Direct na de taal biedt de wijze waarop in het Midden-Oosten grenzen getrokken zijn zich als probleem aan. Zijn die grenzen wel natuurlijk genoeg? Zijn die grenzen niet getrokken door diplomaten van vreemde komaf die niets in de regio te zoeken hadden? Moeten die grenzen en de binnen die grenzen gelegen zelfstandige Arabischtalige naties gehandhaafd blijven? Dat zou betekenen dat het zondig werk van imperialistische diplomaten eeu- | |
[pagina 346]
| |
wigheidswaarde verkrijgt. Mag dat zomaar? Of moet er één Arabische natiestaat gesticht worden? Zo ja, hoe? Er bestaat, of bestond, ook plaatselijk Egyptisch, en Syrisch, en Iraaks nationalisme. Uit voornamen als Ramses in Egypte, of Sargon in Mesopotamië, blijkt bijvoorbeeld dat het lokale nationalisme ook in de harten der mensen leeft. Hoe zijn het lokale en het pan-Arabische nationalisme te verzoenen? Stuk voor stuk pijnlijke en lastige vragen waar iedere Arabische politicus en ideoloog een antwoord op dient te vinden. Niet alleen het nationalisme beheerst de geesten van de inwoners van het Midden-Oosten. Ook de islam speelt een grote rol. De politiek houdt zich bezig met het dagelijks leven van de burger. Ook de godsdienst houdt zich bezig met het dagelijks leven van de gelovige. Er kan dus, in de optiek van veel moderne moslims, geen scheiding zijn tussen politiek en godsdienst. De islam dient zich, naar veler gevoelen, te bemoeien met precies dezelfde zaken als de politiek. Nu staat de islam in allerlei opzichten anders tegenover de staatsmacht dan het christendom. In de formatieve periode van het christendom was de staatsmacht onbereikbaar ver weg. Het Nieuwe Testament laat Jezus dan ook zeggen dat de Keizer gegeven zal moeten worden wat des Keizers is, en dat tegelijkertijd God dient te krijgen wat Hem toekomt. In de formatieve periode van de islam waren de zaken daarentegen anders geregeld. Mohammed, de religieuze en politieke leider van de eerste Moslims, was profeet en staatsman. Mohammeds opvolgers, de Chaliefen, heersten over een Arabisch-islamitisch imperium waarin de staatsmacht als vanzelfsprekend in moslimse handen was. Toen zich dat wijzigde, hadden de moslims een probleem, net zo zeer als de christenen een probleem hadden toen de macht van de Romeinse staat in christelijke handen overging. Tot de koloniale periode beheersten de moslims de hen omringende wereld moeiteloos. Maar zo rond de vijftiende eeuw verandert dat. Het Westen gaat langzaam maar zeker steeds grotere stukken van de moslimse wereld domineren. Aan het einde van de negentiende eeuw was de gehele moslimse wereld op de een of andere manier door het Westen militair bezet. Betekende dit dat de islam toch niet superieur was aan het christelijke Westen, of was er iets anders aan de hand? Het dilemma waar de moslims destijds voor stonden is het scherpst onder woorden gebracht door een zekere Al-Afghani (o. 1897). Zijns inziens was de oorzaak van het toenmalige politieke verval van de moslimse wereld gelegen in een grove fout die de moslims al een aantal eeuwen lang begingen: ze leefden volgens Al-Afghani niet volgens de ware regels van de islam. Hiervoor zag Al-Afghani twee oplossingen. De regels die als de ware regels van de islam beschouwd werden, waren in werkelijkheid niet de echte door God gegeven regels. Dit leidde tot herinterpretatie van de islam, de koran en het islamitische recht. De andere oplossing luidde dat de regels zoals de moslims die kenden wel de ware regels waren, maar dat het politieke verval veroorzaakt werd door de niet-toepassing van die regels. De opvattingen van degenen die op herinterpretatie aandringen, worden meestal ‘modernistisch’ genoemd. De opvattingen van degenen die om toepassing vragen, worden meestal ‘fundamentalistisch’ genoemd. De meeste moderne moslimse denkers bewegen zich tussen deze twee polen: modernisme en fundamentalisme, herinterpretatie en toepassing. Het modernisme, de richting van de herinterpretatie, heeft steeds minder aanhangers. De richting van hen die om toepassing roepen, heeft in de publieke opinie de wind mee. Om regels en wetten toegepast te krijgen, is uiteraard de medewerking van de overheid nodig. Meer en meer moslims in de islamitische wereld zijn dan ook van mening dat de overheid geïslamiseerd moet worden, desnoods met geweld. Meer en meer overheden in de islamitische wereld nemen dan ook islamiserende maatregelen - enerzijds neemt dit de islamitische oppositie de wind uit de zeilen, anderzijds moedigt dit de islamitische oppositie aan om door te gaan met het stellen van | |
[pagina 347]
| |
verdere islamiserende eisen. In theorie is het van groot belang het westers geïnspireerde nationalisme en het religieus geïnspireerde islamisme scherp te onderscheiden. Het is bijvoorbeeld niet onbelangrijk te weten dat de misère van de minderheden in de Arabische wereld, de Joden voorop, niet door de moslims of de islamisten veroorzaakt is, maar door de nationalisten en derde-wereldisten die de Arabische wereld in hun greep hebben.Ga naar eind4. De vaak gehoorde verwijten van anti-semitisme enzovoort, geuit aan het adres van de ‘fundamentalisten’, zijn eigenlijk bizar: vermoedelijk zijn er in de Arabische wereld evenveel islamisten als Arabische joden het slachtoffer geworden van de nationalisten en hun regimes. Naast het islamisme en het nationalisme zijn er evenwel allerlei soorten cocktails van nationalisme en islamisme ontstaan die al naar gelang de sociale context grote aantrekkingskracht kunnen uitoefenen. Die aantrekkingskracht is op onovertroffen wijze gediagnosticeerd door de Amerikaanse cultureel-antropoloog Ralph Linton,Ga naar eind5. die in 1943 de term nativism introduceerde om een complex van emoties en aspiraties aan te duiden waar mensen die hun wereld en hun bestaanswijze bedreigd zien, onder gebukt gaan. Linton definieert nativistic movements als ‘iedere bewuste, georganiseerde poging ondernomen door de leden van een maatschappij om geselecteerde aspecten van hun cultuur te laten herleven of te laten voortduren.’ Zodoende, legt Linton uit ‘worden bepaalde bestaande of nog herinnerde elementen van een cultuur uitgezocht om benadrukt te worden, en krijgen symbolische waarde. Hoe distinctiever zo'n element is ten opzichte van de andere cultuur waar een maatschappij mee in contact is gekomen, hoe groter de potentiële waarde van zo'n element is als symbool van het unieke karakter van de maatschappij [die zich bedreigd voelt].’ Het ‘nativistische’ gehalte van zowel het nationalisme als het islamisme is hoog. Khomeiny zag zijn eigen wereld bedreigd door het Westen. In antwoord daarop benadrukte hij een van de meest distinctieve sociale instellingen die de islam kent: de kaste der Ulama en Ayatollahs, de moslimse geleerden die de moslimse wet onderhouden en bewaren. Het waren deze wetgeleerden die volgens Khomeiny het absolute oppergezag dienden uit te oefenen over het sociale en politieke leven. Andere moslims, met name in het Arabische taalgebied, kozen als distinctief element voor de moslimse wet, de zogenoemde Sharî'ah. Het was de herinvoering van deze Sharî'ah die volgens hen garandeerde dat de islamitische wereld en de islamitische cultuur niet zouden versmelten met de mondiale door het Westen gedomineerde cultuur. Zowel het moslimse verlangen om conform de eis van de theorie van de moslimse wet het hoofdhaar van vrouwen met een hoofddoekje te bedekken als het westerse verzet tegen zulke hoofddoekjes kunnen begrepen worden als nativistische aspiraties. De door Bolkestein in september 1991 losgemaakte discussie over de moslims in Nederland laat in elke ingezonden brief weer zien dat nativism niet het monopolie is van het Midden-Oosten. Een bijzonder geval van seculier, niet-religieus geïnspireerd nationalisme is de ideologie van de Ba'ath-beweging. Deze beweging is aan de macht in Syrië en Irak. De ideologische verwantschap tussen de heersers van Irak en de heersers van Syrië heeft niet geleid tot goede internationale betrekkingen tussen deze twee regimes, integendeel, de beide vleugels van de Ba'ath-beweging verketteren elkaar. De Ba'ath-ideologie is daarom zo interessant, omdat anders dan vaak gedacht wordt het een door en door westerse ideologie is met slechts een minimum aan ontleningen uit de Arabisch-islamitische denk- en waardesystemen. Dat westerse karakter van het Ba'athisme ligt eigenlijk voor de hand: het is immers een loot aan de boom des kwaads van het nationalisme. De Ba'ath-beweging is begonnen in Parijs in de jaren dertig. Twee Syrische studenten, Michel Aflaq en Salah al-Din al-Bitar, studeerden daar in die tijd, en hun gedachtenwereld | |
[pagina 348]
| |
sluit dan ook nauw aan op het toenmalige intellectuele klimaat van West-Europa. In aansluiting op het probleem dat ook Al-Afghani al onder ogen had wensen te zien, vroegen ook de oprichters van de Ba'ath zich af waarom de Arabische mens in de twintigste eeuw niet de hem in deze wereld toekomende plaats heeft kunnen innemen. Huns inziens was dit te wijten aan drie groepen vijanden die de Arabische wereld belagen: de imperialisten, de reactie en de zionisten. Ook de Egyptische leider Nasser was er aan de vooravond van de Vijfdaagse oorlog in 1967 van overtuigd dat deze drie, in die volgorde, zijn vijanden waren. Heel Cairo was begin juni 1967 volgehangen met affiches met daarop de tekst: ‘Dood aan de gifslang van het imperialisme, de Arabische reactie en het zionisme.’ Dat Aflaq en Bitar in de jaren dertig in Parijs het zionisme als vijand van de Arabische natie identificeerden, is eigenlijk wonderlijk. Het Joods nationalisme werd in die tijd door weldenkende lieden even serieus genomen als, tot voor kort, het streven naar een eigen staat in Opper-Slowenië. Ongetwijfeld heeft het toen zowel in Frankrijk als in Duitsland modieuze anti-semitisme een centrale rol gespeeld. Dat Aflaq en Bitar de term ‘zionisme’ kozen hangt samen met de omstandigheid dat die term destijds ook in antisemitische publikaties gebruikelijk was, denk aan de Protocollen van de Wijzen van Zion.Ga naar eind6. Ba'athisten zelf zullen daarentegen betogen dat Aflaq en Bitar de term zionisme kozen, omdat zij voorzagen welke rampen het gevolg zouden zijn van de botsing tussen het Joods nationalisme en het Arabisch nationalisme. Onder het imperialisme dat Aflaq, Bitar en hun erfgenamen als vijand van de Arabische natie ontmaskerden, werd vooral de politieke macht van Amerika verstaan. Destijds was er in verfijnde Europese kringen een verfijnd anti-amerikanisme te bespeuren, en de beweging van Aflaq en Bitar heeft dat anti-amerikanisme onder de naam anti-imperialisme voortgezet, uiteraard mede in aansluiting bij het gebruik van die term door de communistische partijen in Europa. Het is het marxisme geweest waaraan de Ba'ath-beweging de derde factor, de reactie, heeft ontleend. Het is bekend dat de communistische partij de vroedvrouw der geschiedenis moest wezen. De wetten der dialectiek schrijven voor dat er dan ook een anti-kracht moet zijn, een anti-partij, de reactie, die de geschiedenis tracht terug te draaien. In de Arabische wereld kon zo'n reactie ook gemakkelijk geïdentificeerd worden: de olieprinsen en andere handlangers van de rijke wereld, die voor hun eigen gerief de belangen van de Arabische wereld verkwanselden. Ondanks deze ontleningen beschikt de Ba'ath-beweging over een grote mate van eigenheid, en het succes van de beweging is ongetwijfeld mede te verklaren doordat zij gebruik maakt van ideologische elementen die onder de potentiële aanhang deels bekend waren, maar die nu door de Ba'ath in een structureel kader worden geplaatst. Een oorlog met tegelijkertijd Amerika, Israël en Koeweit zou alle profetieën van de Ba'ath eindelijk hebben waargemaakt, en er zal Saddam Hoesein om propagandistische redenen veel aan gelegen geweest zijn om een objectieve bevestiging te verkrijgen van de juistheid van de analyses van de Ba'ath. Door niet militair te reageren op de scud 's die Israël troffen, heeft Israël de geloofwaardigheid van de Iraakse Ba'ath-ideologen een ernstige slag toegebracht. De Ba'ath-ideologie heeft buiten de directe supporters van de regimes van Irak en Syrië onder de veelbesproken Arabische massa's niet veel aanhang weten te winnen. De aanhang van de Ba'ath-beweging moet vooral gezocht worden onder lower middle class jongeren die door hun opleiding intensief in contact zijn gekomen met westerse methoden en technieken. Ook onder Arabieren die niet meer in de Arabische wereld maar in Europa of Amerika wonen, hebben varianten van de Ba'ath-ideologie naar mijn indruk een meer dan representatieve aanhang. De geringheid van het geloof in het Ba'athisme heeft het Iraakse regime ertoe ge- | |
[pagina 349]
| |
bracht een religieuze variant van de Ba'athideologie te creëren. Deze religieuze islamitische variant riep niet meer op tot strijd tegen de imperialisten wier legers zich in Saoedi Arabië bevonden, maar roept de moslims op om de legers der ongelovigenGa naar eind7. te verwijderen uit de landen der islam. Er wordt niet meer opgeroepen tot strijd tegen de zionisten, maar er wordt opgeroepen tot bevrijding van de moslimse heiligdommen in Jeruzalem. Er wordt niet meer aangespoord tot strijd tegen de Arabische reactie, maar tot strijd tegen de verraderlijke (Saoedische) heersers over Mekka en Medina,Ga naar eind8. de twee heilige steden van de islam, en de olieprinsen van Koeweit die weigeren hun rijkdommen met de Arabische wereld te delen en daardoor alle eisen van de islam ten aanzien van sociale rechtvaardigheid vertrappen. In deze vernieuwde, religieuze gedaante heeft de leer van de Ba'ath-beweging - naar ik vermoed tijdelijk - vooral op diegenen veel indruk gemaakt die niet weten hoe afschrikwekkend, bloeddorstig en moordlustig de Ba'ath zich intern, binnen Irak en Syrië, presenteert. Niet voor niets luidt de titel van het standaardwerk over het moderne Irak The Republic of Fear, de Republiek van de Vrees, en het gaat in de titel van dat boek natuurlijk niet om de Vreze des Heren, die zoals bekend het begin van alle wijsheid is, maar om vrees voor martelingen en dood op een schaal waar we ons voorlopig nog geen voorstelling van kunnen maken. Dat er in het Westen betrekkelijk weinig over de interne terreur van Saddam geschreven wordt, komt wellicht ook voort uit een zelfcensuur die noodzakelijk is om de geestelijke gezondheid in tact te houden. De manier waarop de Ba'ath-partij de aan haar onderworpen bevolking terroriseert is uniek doordat de Ba'ath niet zoals in Zuid-Amerika het vermoorden van haar slachtoffers voor de familie van de dode verheimelijkt, maar daar althans binnen de omgeving van de dode bekendheid aan geeft, en omdat voor zover mij bekend de Iraakse Ba'ath de eerste machthebbers zijn die ook systematisch kinderen hebben laten martelen om de ouders van die kinderen te treffen. Er dreigt voor de Ba'ath eigenlijk maar één gevaar: de partij zou kunnen worden voorbijgestreefd door een groep die de bevolking nog meer angst inboezemt. Hoewel er door weldenkende lieden in de hele wereld op de val van Saddam gehoopt wordt, is het onverantwoordelijk gerust te zijn op wat er voor Saddam in de plaats komt. Het kan haast niet anders of zo'n nieuw regime moet de psychologie van de terreur weer een stap verder brengen om aan de macht te kunnen komen. Het geval van Irak is in tal van opzichten uniek. De linguïstische en religieuze verdeeldheid, de afgelegenheid en de onderontwikkeldheid van grote delen van het land zijn groter dan in enige andere staat in het huidige Midden-Oosten het geval is. De heersers van Irak moeten haast wel geobsedeerd zijn door hun drang het land te moderniseren en tot een eenheid om te smeden. Bij de uitvoering van die twee taken, het scheppen van nationale eenheid en het moderniseren van het land, wensen zij geen enkel middel te schuwen. Hoe scrupuleus zijn in vergelijking daarmee de heersers van de andere landen van het Midden-Oosten? Wat daarover door Amnesty-International gemeld en gerapporteerd wordt, stemt niet vrolijk. Desalniettemin ontspringen er steeds weer religieus geïnspireerde oppositiebewegingen. Steeds weer blijkt dat de regimes niet in staat zijn die religieuze oppositie uit te roeien. Daar is een verklaring voor. De regeringen van het Midden-Oosten willen de godsdienst, en in het bijzonder de islam, gebruiken om hun eigen gezag te legitimeren. Zelfs de Ba'ath-beweging doet dat. Ze kunnen daarom, zelfs al zouden ze dat wellicht willen, de moskee en de gang naar de moskee niet verbieden. Steeds weer ontstaan rond een moskee sociale netwerken van mensen die elkaar in die moskee hebben leren kennen en vertrouwen. Zulke netwerken kan de geheime politie niet allemaal altijd infiltreren. Uiteraard hebben zulke netwerken een religieuze inspiratie, en zal hun oppositie tegen het regime religieus ge- | |
[pagina 350]
| |
kleurd zijn. Steeds weer blijken er overal in het Midden-Oosten zulke groepen en groepjes te ontstaan, te verdwijnen, en weer te ontstaan. In het Midden-Oosten zijn er tenminste even veel mensen die bezwaren hebben tegen het beleid van hun regeringen als bij ons. Seculiere serieuze reguliere partijvorming op basis van wat voor politieke ideologie dan ook is meestal een strafbaar feit, en als het niet strafbaar is, is het in ieder geval hoogst bedenkelijk en verdacht. Alleen de religieuze opposanten ontsnappen aan het mechanisme waarmee politieke bijeenkomsten verboden worden dan wel verdacht worden gemaakt. Het is immers onmogelijk mannen te verbieden voor het gebed bijeen te komen. Bovendien biedt de islamitische religieuze oppositie als enige een consistente intellectueel doortimmerde ideologie aan waarvan de axiomata - niet de uitwerking, maar de axiomata - gedeeld worden door een ieder die moslim is. Die axiomata luiden dat de mens dient te leven naar Gods wil, en dat Gods wil ten aanzien van het menselijk gedrag bekend is in de regels van de moslimse wet. Wat voor islamiserende maatregelen een regering ook neemt, steeds kunnen de islamiserende opposanten hoger bieden. Maar dat die opposanten hoger bieden, wordt primair veroorzaakt doordat ze tegen de zittende regering zijn. Het doelwit is de zittende regering. De normen van de islam worden tegen de regering in stelling gebracht, maar zodra de islamiserende oppositie zelf aan de macht zou komen, kunnen er weer groepen van machtelozen zich op de islam beroepen om de zittende regering te bestrijden: het kan immers altijd islamitischer, het kan altijd volmaakter, en de ware volmaaktheid is alleen aan God. In het voorjaar van 1991 keerde de Groningse hoogleraar Jan Pen zich in artikelen in Het ParoolGa naar eind9. en HP/De TijdGa naar eind10. fel tegen dit ‘fundamentalisme’: het was een gevaar voor de mensheid, zo meende hij als ik hem goed begrepen heb. Het is misschien inderdaad een gevaar voor de mensheid, maar het is allereerst een gevaar voor de seculiere, niet-islamiserende regimes die zich met dit soort binnenlandse oppositie geconfronteerd zien. Die regimes laten zich niet onbetuigd, ook niet in de totaaloorlog van informatie en misinformatie die het hele Midden-Oosten bestrijkt, en het zijn allereerst de zich door islamiserende oppositie bedreigd achtende regimes die alle mogelijke moeite doen om deze oppositie te demoniseren. Wat professor Jan Pen betreft, zijn ze daar in geslaagd, want zijn oproep dit soort bewegingen te bestrijden kan ik niet anders verstaan dan als een oproep om de Gestapo's van bepaalde landen in het Midden-Oosten te steunen bij hun medogenloze aanpak van islamisanten. De beweging van Saddam Hoesein is een zuiver Westerse ideologie, gericht op het vergroten van de eigen macht in binnen- en buitenland. De beweging van Saddam bevat nauwelijks ingrediënten die niet uit de westerse keuken afkomstig zijn. Ook de islamiserende oppositiebewegingen in het Midden-Oosten zijn westerser dan ze er uitzien. Het klinkt westerlingen vreemd in de oren wanneer er een beroep op de islam gedaan wordt, maar in feite heeft dit beroep op een godsdienst dezelfde betekenis als een beroep op de grondwet wanneer dat afkomstig zou zijn van een politieke groepering die in de vrije wereld door een verbod van overheidszijde wordt bedreigd. Het beroep op de islam dient allereerst ter legitimatie van het eigen bestaan als politieke oppositiebeweging. De stabiliteit van het Midden-Oosten wordt eerder bedreigd door een verbod op dit soort islamitische oppositie dan door deze oppositie zelf. Waarnemers van binnenuit zoals de Egyptische columnist en schrijver dr. Farag Foda hebben er al talloze malen op gewezen dat als deze islamiserende bewegingen vrij zouden worden gelaten, ze het waarschijnlijk al snel te druk zouden hebben met het elkaar verketteren om nog een factor van betekenis in de machtsstrijd te kunnen zijn. Het scala van bewegingen dat samen de islamiserende oppositie vormt, is in het algemeen provinciaal ingesteld, heeft nauwelijks internationale ambities, is slecht op de hoogte van wat funda- | |
[pagina 351]
| |
mentalisten elders bereikt of verknoeid hebben, en bestaat vaak uit niet meer dan diep-religieuze jongemannen bij wie godsdienstige emoties en afkeer van de wegen dezer wereld in gezamenlijkheid geleid hebben tot verzet tegen het heersende regime. Het verbod van dit type bewegingen heeft nog een door dr. Farag Foda, en vele anderen, gesignaleerd gevolg. De politieke politie die belast is met het vervolgen van deze bewegingen gaat in het algemeen weinig zorgvuldig te werk. Het gebeurt regelmatig dat gematigde burgers in het gevang geworpen worden om daar na een half jaar - of langer - als fundamentalist weer uit te komen. Door deze bewegingen te onderdrukken en mogelijke sympathisanten te vervolgen werkt de politieke politie in feite mee aan de groei van dit type beweging: gematigden worden door het vervolgingsbeleid regelrecht in de armen van de religieuze oppositie gedreven. Een derde en laatste bizarre consequentie van een verbod op religieuze politieke bewegingen komt tot uiting in verkiezingstijd. Wanneer het, zoals vaak gebeurt bij verkiezingen, religieuze islamiserende groeperingen verboden wordt om onder eigen vlag en met eigen leuzen aan de verkiezingen mee te doen, gaan de andere partijen die religieuze leuzen in al dan niet verhulde vorm aanbieden, in de hoop aldus iets van het vrome electoraat mee te kunnen pikken. Het lijkt tijdens zo'n verkiezingsstrijd dan plotseling of de religie van alle kanten en vanuit alle partijen op de kiezer wordt afgevuurd. Dat destabiliseert het gezag en de legitimiteit van een seculier bewind uitermate, en wekt bij de slechts matig politiek of religieus geïnvolveerde onderdaan de indruk dat de religie een nog grotere rol speelt dan hij in zijn onschuld al dacht. Waar de religieuze groepen in het Midden-Oosten wel onder eigen vaandel aan verkiezingen mee mogen doen, komen ze toch vaak op rond de 25 à 30 procent van de stemmen uit. Zou daar voor een seculiere regering werkelijk niet mee te leven zijn? Het is uiteraard aanmatigend om hier vandaan mee te delen dat ‘wij’ van mening zijn dat de seculiere regimes in het Midden-Oosten een modus vivendi met de islamisten behoren te zoeken. Anderzijds gaat het om een gewone, aardse, machtsstrijd en niet om geheimzinnige, specifiek aan de Arabieren of de islam gebonden zaken waarvoor je er geweest of geboren moet zijn om het te kunnen begrijpen. Daar staat weer tegenover dat ‘die mensen daar zelf wel het beste zullen weten wat goed voor hun is’. Maar dat geldt dan weer voor alle mensen daar: zowel voor de nationalistische aanhang van de seculiere regimes als voor de islamisten. Het is gezien deze verhoudingen dan ook niet zo merkwaardig dat juist vanuit de hoek van de islamiserende oppositie aangedrongen wordt op democratie. De Syrische fundamentalistenleider Adnan Sa'd al-Din is een van de vele gezaghebbende islamiserende opposanten die aandringen op democratie, zonder daarbij te verhullen dat in hun eigen kring democratie niet zo'n goede naam heeft en als politiek systeem regelmatig wordt afgewezen. Democratie heeft in het Arabische taalgebied een slechte naam gekregen, met name doordat Engelse tanks in 1942 in Egypte een democratisch systeem afdwongen. Gezien de oorlogssituatie, Rommel bij el-Alamein, op enkele honderden kilometers afstand van Caïro, konden ze ongetwijfeld niet anders. Hadden ze anders gehandeld, dan zouden wij nu niet zijn wie we zijn - als we er al waren. Maar de eerste moslimse fundamentalistische leiders hadden weinig op met de met geweld opgelegde democratie, nog afgezien van hun sympathieën voor met name Mussolini en de Duitsers die toch de indruk wekten de Arabieren van het door democratieën opgelegde koloniale systeem te komen bevrijden. Bovendien zijn in de Arabische vertalingen van Hitlers Mein Kampf de anti-Arabische passages niet meevertaald. Onder fundamentalistische leiders wordt er dan ook over gediscussieerd of de afkeer van democratie en politieke partijen die de fundamentalistische beweging in de jaren dertig en veertig kenmerkte, nu veroorzaakt werd door- | |
[pagina 352]
| |
dat democratie zonder meer verkeerd is, of dat die afkeer veroorzaakt werd door de toenmalige opstelling van de toenmalige politieke partijen, en dus niet de democratie in het algemeen betreft.Ga naar eind11. De consensus onder moslimse leiders en islamiserende oppositiebewegingen lijkt erop te wijzen dat democratie en islam heel goed kunnen samengaan. Om de beginselen van de democratie in islamitisch opzicht te legitimeren wordt dan steeds een beroep gedaan op het begrip shûrâ, ‘overleg’, dat in de vroegste islamitische periode een grote rol speelde, onder meer bij het uitroepen van een nieuwe chalief. Het spreekt vanzelf dat autocratische heersers in het Arabisch taalgebied die ontwikkeling niet toejuichen: elke democratisering betekent immers dat zij een deel van hun macht zullen moeten inleveren. Maar daarom is het juist een aantrekkelijke positie voor de fundamentalisten, die zowel als organisatie als als individu veel van de absolute machthebbers te lijden hebben. De term ‘democratie’ wordt in de discussie, vanwege de ongelukkige associaties die het woord in de geschiedenis van de Arabische wereld gekregen heeft, vaak vervangen dan wel uitgelegd door gebruikmaking van de term ta'addudiyyah, ‘pluralisme’. Ook tijdens de overspannen hoge verwachtingen en de hoop op verandering die de Arabische pers in de weken van de Golfoorlog beheerste, was veelvuldig sprake van het pluralisme dat, zoals de kranten schreven, de ‘Arabische Ceaucescu's’ zou gaan vervangen wanneer de Golfoorlog afgelopen zou zijn. Het is er nog niet van gekomen, maar, zoals een vrome moslim dan behoort te zeggen: Allahu a'lam, God zal het weten. |
|