zijn eigen omnipotentie wel beperkt zijn. Als hij moet inzien dat hij zijn goddelijkheid niet eens heeft kunnen overdragen op zijn geborene, dan kan hij nooit almachtig zijn. Hij ontkent zijn worm-zijn in de afwijzing van zijn zoon.
En daar staan wij, afgewezen door God. We verlaten de hof, met de wanhopige wens opnieuw een god te vinden zonder dat we in staat zullen zijn deze ooit nog te vertrouwen.
Vince luisterde naar mijn interpretatie van de wens naar verbondenheid en hij opende de deur. Zijn ogen keken me aan en ik nam een reuzensprong. Ik zag hem sterven. Hij is een stille. Die gaan meestal alleen dood. En iets gilde bij mij van binnen: Laat er een eeuwigheid zijn, een versmelting met God. In godsnaam.
Wat moet ik met mijn afschuw?
De vraag alleen al ketst af op een pantser van onwil. De zon schijnt in mijn ogen en ik draai mijn hoofd af. Ik verword tot een paradox: één deel van mij bevriest tot een cynisch humanoïd, een ander deel, of misschien wel, God betere het, hetzelfde deel, schreit nog immer.
Het is een spannende wedstrijd. IJs tegen vuur, en ik vecht tegen de gedachte dat iedere overwinning één dezer elementen, tevens verlies inhoudt. Zal ik afbranden of zal ik totaal bevriezen?
Er moet toch een synthese mogelijk zijn waarbij ik in betrokkenheid kan volhouden. Nu ophouden zou hoogverraad betekenen. De keuze om eruit te stappen lijkt van een smerige luxe te getuigen, die ik onmogelijk kan verantwoorden tegenover de lege verdiepingen in het flatgebouw, al die kamers, waarin de planten nog leven en de sigaretten nog nasmeulen.
Hoor de professionele echo's:
De neiging om zich op te werpen als zijnde de ultieme redder van messiaanse proporties moet in de hulpverlener uitgelegd worden als een ontkenning van machteloosheid. Het werkelijk gewaarworden van deze machteloosheid kan een dusdanige verstoring van de voorheen aangehangen zingevingsidealen veroorzaken dat de hulpverlener geen andere uitweg ziet dan zichzelf te kruisigen.
Vader, laat deez' beker aan ons voorbijgaan. Doch Uw wil geschiede. Niet de onze. En als mijn tijd gekomen is, beveel ik in uw handen mijn ziel en zaad.
Het zal wel. Het zal wel. Het zal wel.
Eén maal per jaar roep ik hun namen in een kerk en voel ik me schuldig als ik er een oversla. Tevens voel ik mij bezwaard door hun aantal. Rouwen is iets anders dan het voorlezen uit een telefoonboek. Aan de andere kant is authenticiteit ook niet gebonden aan een getal onder de tien.
Een nieuwe religiositeit dringt zich op zulke momenten aan mij op. In oprechtheid bid ik Shiva, Allah, God, de Zee of de vleesgeworden energie in onszelve om iets, waarvoor ik nu het woord nog niet weet, maar wat ik herkennen zal als de storm geweken is en ik het flatgebouw in al zijn glorie kan aanschouwen.