| |
| |
| |
Buitenlandse literatuur
Willem G. Weststeijn
Moskouse indrukken
Het klm-vliegtuig naar Moskou op eerste kerstdag is bepaald niet vol. Twintig mensen misschien, onder wie enkele getatoeëerde Russische stiljagi (nozems), ongetwijfeld leden van de nieuwe bezittende klasse in Rusland, de handelaren en scharrelaars, die zich hebben verenigd in mafia-achtige structuren. Verder wat nondescripte figuren: een broer met zijn zuster, een neger met een blonde vrouw, een paar zuidelijke, tataarse types met een enorme hoeveelheid handbagage.
In Moskou is alles somber en grijs. Sjeremetevo, het internationale vliegveld van wat toch een van de belangrijkste metropolen van de wereld is, maakt wel een bijzonder verlaten indruk, maar de afdeling van Intoerist werkt: ze hebben mijn naam en zelfs de taxi die bij het hotelarrangement is inbegrepen staat klaar. Onderweg van het vliegveld naar de stad vertelt de taxichauffeur het bekende verhaal: er zijn geen leiders, alle oude waren schurken en de nieuwe zijn geen haar beter, ze nemen niet de juiste maatregelen en laten schreeuwende onrechtvaardigheden en ongelijkheden rustig voortbestaan. Als voorbeeld schetst hij zijn eigen firma, Intoerist. Deze brengt een buitenlander voor een auto met chauffeur twaalf dollar per uur in rekening, maar betaalt aan de chauffeur slechts drie roebel per uur. Aangezien één dollar volgens de dagkoers ongeveer honderd roebel waard is verdienen de ‘chefs’ in de administratie vierhonderd keer zo veel als de chauffeur die het eigenlijke werk doet. Ook hij zou natuurlijk graag in dollars worden uitbetaald, want met een maandsalaris van vijfhonderd roebel valt niet meer te leven in deze tijd van economische chaos en inflatie. Ik vertel hem maar niet dat zijn firma mij 170 dollar per dag afzet (kamer zonder ontbijt), dat wil zeggen 17.000 roebel. Voor de vijf dagen die ik in Moskou zal doorbrengen, zal hij bijna vijftien jaar moeten werken. Maar zo slecht heeft hij het natuurlijk niet: hij zit in het buitenlanderscircuit, waar ook voor hem via fooien en extra diensten buiten de controle van Intoerist om - hij geeft onomwonden toe dat hij de zaak waar hij maar kan oplicht - genoeg te verdienen valt.
Het hotel aan de Tverskajastraat, de vroegere Gorkistraat, vlak bij het Rode Plein, is bijna net zo uitgestorven als het vliegveld. De toeristen en zakenlieden brengen de kerstdagen begrijpelijkerwijs liever thuis door dan hier. Ik ben hier voor een conferentie gewijd aan de dichter Osip Mandelstam, die honderd jaar geleden werd geboren. Er is in Moskou al eerder dit jaar een groot ‘officieel’ Mandelstam-congres georganiseerd, met redes van functionarissen en vertegenwoordigers van de Schrijversbond, nu gaat het meer om de echte Mandelstamovedenie, de Mandelstam-wetenschap, met, in veel kleinere kring, de presen- | |
| |
tatie van nieuwe inzichten en discussies over de interpretatie van het werk van de dichter. Dat de conferentie in de laatste dagen van december wordt georganiseerd is minder vreemd dan het lijkt. Het Russische kerstfeest, althans het kerstfeest van de Orthodoxe Kerk, valt pas op zes januari, de feestdagen beginnen hier op oudejaarsavond.
Alvorens ik telefonisch mijn afspraken maak, en me voor de rest van mijn verblijf waarschijnlijk geheel zal moeten vastleggen, besluit ik de geur van de stad op te snuiven. Tegenover mijn hotel staat een enorme rij mensen, niet om iets te kopen, maar om iets te verkopen. De een heeft een worst in zijn hand, de ander toont een plasticzak met koffiebonen, een paar make-up artikelen en zelfs een in een doos verpakte spiegel. Er heerst een gemoedelijke, zeker niet bedrukte stemming. De ‘verkopers’ zijn normale, goedgeklede Moskovieten, ze drijven handel, maar zo te zien niet direct uit armoe.
Al gauw wordt duidelijk waarom de verkoop van allerlei produkten en artikelen zich op straat afspeelt: de winkels zijn absoluut leeg. Vlak voor de per 1 januari 1992 aangekondigde privatisering en ‘vrije prijzen’ zijn de staatswinkels finaal leeggekocht, de waren natuurlijk niet aangevuld vanuit de magazijnen. Wat er nog aan handel resteert heeft zich naar de straat verplaatst, maar is nog geen ruilhandel geworden; men verkoopt een artikel dat men minder nodig heeft voor een flinke prijs om elders, eveneens voor een flinke prijs, iets te kunnen kopen dat men echt nodig heeft. Een warenhuis van vijf verdiepingen dat ik binnenga is op sterven na dood en ademt de sfeer uit van een bedrijf dat failliet is of dat een algehele opheffingsuitverkoop houdt en bijna ‘los’ is. Er zijn echter verschillen: het voltallige winkelpersoneel blijkt nog aanwezig en heeft de afdelingen waar nog wat te koop is een beetje opgefleurd met oudejaars- en kerstversiering. In de vrije verkoop zijn nog drie artikelen: eindeloze rijen matrjosjka's (beschilderde houten poppetjes waarin een kleiner poppetje zit, waarin weer een nog kleiner poppetje zit enzovoorts), helblauwe katoenen petten en visgerei. Op de vierde verdieping staat een enorme rij voor een afdeling met tweedehandskleding, op de begane grond een net zo lange rij voor een stalletje waar ijs wordt verkocht. Dicht bij de ijskraam staat een aantal gokautomaten opgesteld waar tientallen Russen, jong en oud, zich voor verdringen. Gokspelletjes doen het goed. Buiten, in de buurt van de ingang van het warenhuis, heeft een vrouw een televisietoestel geïnstalleerd waarop een zeer eenvoudig computerspelletje wordt gespeeld: een paardenrace met zeven paarden. Inzet tien roebel en wiens paard het eerste aankomt krijgt vijftig roebel uitbetaald. Winst voor de initiatiefneemster: twintig roebel per ronde - over belangstelling heeft ze bepaald niet te klagen.
De krant is nog steeds goedkoop. Voor één roebel koop ik er twee, een cent per stuk dus, de Nezavisimaja gazeta (‘Onafhankelijke krant’) en Rossija (‘Rusland’), het weekblad van het presidium van de Opperste Sovjet van de Russische Federatie. De eerste blijkt een voortreffelijk blad met informatieve stukken over recente politieke ontwikkelingen, beschouwingen over de nationaliteitenkwestie en het probleem van de Russische ziel en het collectivisme; bovendien een flink cultureel gedeelte met artikelen over film en literatuur. Rossija voorspelt een daling in de aardolieproduktie van 115,2 miljoen ton in 1986 via 79,4 in 1990, 61,2 in 1991 naar 27 miljoen ton in 1992. Op de vreugdeloze analyse valt weinig af te dingen.
Bij een van de vele kiosken op straat die theater- en concertkaartjes verkopen besluit ik een plaats te reserveren voor deze zelfde avond, de enige die ik met goed fatsoen vrij zal kunnen houden. Het Bolsjoj Theater biedt Tsjajkovski's opera Jevgeni Onegin, maar sinds ik in diezelfde zaal de titelrolspeler als een kalende vijftiger en Onegins rivaal, de jeugdige dichter Lenski, als een minstens zo oude, dikbuikige jeune premier heb zien optreden, ben ik wat huiverig geworden voor dit stuk. Het vlak bij het Bolsjoj Theater gelegen Maly Theater (bolsjoj betekent groot, maly klein) is bekend om
| |
| |
zijn opvoeringen van klassiek Russisch toneel en het in stand houden van het Algemeen Beschaafd Russisch. Voor de voorstelling van vanavond, Tsaar Fjodor Ioannovitsj; een historische tragedie van Aleksej Tolstoj (1817-1875), een verre verwant van de grote Lev Tolstoj, zijn nog plaatsen beschikbaar. Kosten dezes: vijf roebel. Ik zal moeite hebben mijn vijftig gewisselde guldens de komende dagen op te maken.
Teruglopend naar mijn hotel verbaas ik me erover dat eigenlijk alles zijn gewone gang gaat. Hoewel er niets te krijgen lijkt zijn de mensen niet in paniek, uitgehongerd of zelfs maar somber. De sfeer is aanzienlijk lichter dan bijvoorbeeld ten tijde van Brezjnev - geen militairen en heel weinig politie op straat en een verrassende variatie in hoofddeksels. Terwijl vroeger de Russische bontmuts met oorkleppen volstrekt verplichte dracht was, zijn er nu ook ijsmutsen in allerlei vreemdsoortige vormen en kleuren en zelfs hoofden - het is slechts een paar graden onder nul - die helemaal geen muts dragen. Ook de straatventers, muzikanten en bedelaars doorbreken de eertijds zo bedrukkende eenvormigheid.
Als ik me telefonisch meld en mijn afspraken maak ben ik blij voor deze eerste avond een excuus te hebben. Vanaf halfnegen de volgende dag zit ik vast en de warmhartige Russen zullen me niet meer loslaten tot aan het moment van mijn vertrek. Het hotel beschikt natuurlijk over een restaurant waar uitsluitend in buitenlandse valuta betaald kan worden, maar afgezien van drie obers en vier muzikanten is er geen sterveling en bevat de menukaart slechts twee hoofdgerechten. Ik neem dus mijn toevlucht tot een cafetaria-achtige ruimte waar zowaar roebels worden geaccepteerd en waar koffie, thee, brood, vis en champagne verkrijgbaar zijn. Een interessant diner, ook gezien de eraan verbonden kosten van vierenzestig roebel.
Het Maly Theater lijkt op een wat vereenvoudigde uitgave van de Amsterdamse Stadsschouwburg: ongeveer net zo veel rood pluche en rijen balkon en amfitheater, maar een mindere entree en foyer. De zaal is uitverkocht, het publiek zeer doorsnee met een groot contingent schooljeugd. Tsaar Fjodor Iovannovitsj begint overdonderend met een prachtig Russisch koor en een decor van een in het halfduister gehuld klooster met gouden koepels. Het lange stuk - met inbegrip van de twee pauzes duurt het drieëneenhalf uur - heeft weinig actie, maar er wordt voortreffelijk geacteerd en bovendien zeer verstaanbaar Russisch gesproken. De tragedie is het tweede in een reeks van drie koningsdrama's rond de figuur Boris Godoenov, die tsaar was van 1598 tot 1605, het begin van de periode van de ‘woelingen’ in Rusland. Het eerste stuk van de trilogie schetst hoe Boris Godoenov erin slaagt ten koste van de andere bojaren de vertrouweling van Ivan de Verschrikkelijke te worden en na diens dood Ivans zwakzinnige zoon Fjodor, inmiddels zijn zwager, op de troon te krijgen. Tsaar Fjodor is de hoofdpersoon van het tweede drama. In tegenstelling tot zijn wrede en tirannieke vader heeft hij een zacht, bijna engelachtig karakter, een soort vorst Mysjkin uit Dostojevski's roman De idioot. In de verbitterde strijd om de macht tussen de verschillende invloedrijke bojarenfamilies denkt Fjodor alleen in termen van verzoening en naastenliefde en probeert hij overal op te treden als vredestichter. Hij kan niet geloven dat de mensen slecht zijn en vergeeft zelfs hen die tegen hem samenzweren. Zijn goedheid en naïviteit is natuurlijk niet opgewassen tegen het politieke gekonkel. Boris Godoenov laat zijn grootste rivaal, de bojaar Sjoejski gevangennemen en ombrengen en vermoordt tevens Fjodors zoon Dmitri, zodat hijzelf, na Fjodors dood, de troon kan bestijgen.
Het stuk is, op de dag dat Gorbatsjov definitief het veld moet ruimen voor Jeltsin, niet geheel zonder symbolische implicaties, maar er is weinig reactie uit de zaal. Zelfs als tsaar Fjodor zich aan het einde van het derde bedrijf expliciet tot het publiek richt met de woorden: ‘Op God vertrouw ik, hij zal ons niet verlaten,’ is er niets merkbaar. Zouden de Russen de huidige situatie als minder spannend ervaren dan
| |
| |
wij? Ik kan dat haast niet geloven.
Na afloop van de voorstelling maak ik een wandeling over het Rode Plein. Lenin ligt nog in zijn mausoleum en wordt nog bewaakt door een erewacht, maar op het Kremlin waait de vandaag gehesen wit-blauw-rode vlag van Rusland. Het is merkwaardig wat een kracht er van zo'n symbool kan uitgaan. Het ontroert die vlag daar te zien in plaats van de rode met hamer en sikkel. Op het plein - het lijkt de omgekeerde wereld - verdedigt een politieagent met verve de nieuwe tijd tegen de kritiek van een groepje sceptische burgers. We hebben zelf gekozen voor de nieuwe tijd, legt hij uit, die tijd komt langzaam, we moeten eraan wennen, maar hij zal beter zijn dan de oude. Een mooi optimistisch geluid, maar duidelijk denken niet alle Russen er zo over.
De volgende dag overhandig ik eerst een paar uit Nederland meegegeven voedselpakketten, de ‘humanistische hulp’ zoals we dat de komende dagen enigszins ironisch zullen noemen om de lichte gêne die gepaard gaat met het verstrekken van worst, kaas, koffie en rijst te overdekken. De Russen begrijpen overigens de ironie, maar hebben het gevoel van gêne absoluut niet. Integendeel, alles is meer dan welkom en wordt dankbaar, eigenlijk als iets natuurlijks, aanvaard. Ze geven elkaar ten slotte ook zulke cadeautjes. Tijdens een van de bezoeken die ik de komende dagen afleg verschijnt er een gast met een in kranten gewikkelde gerookte vis, afkomstig uit het Bajkalmeer. Ook die wordt spontaan en, gezien de huidige schaarste, enthousiast geaccepteerd.
De eerste ‘humanitaire hulp’ van vandaag is bestemd voor de Moskouse neerlandisten, met wie het Slavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam de laatste jaren goede contacten heeft opgebouwd. De mogelijkheden voor onze studenten om een aantal maanden in Moskou te studeren zijn de laatste jaren aanzienlijk toegenomen en er is een min of meer regelmatige uitwisseling van docenten, waarbij Nederlandse slavisten in Moskou Nederlands geven en Russische neerlandisten Russisch in Amsterdam. Ook hebben we een uitstekende relatie met een aantal medewerkers van het Instituut van Slavistiek en Balkanistiek van de Russische Academie van Wetenschappen. In de metro heb ik afgesproken met een van hen, en samen gaan we naar de nieuwe behuizing van de academie, een immens, monsterlijk gebouw, gelegen op de zuidelijke oever van de Moskva, vlak bij een fraai klooster en volstrekt detonerend met de omgeving. De instituutsmedewerkers voelen zich merkbaar ontheemd op hun nieuwe plek. Ze komen van een oud pand in het centrum van Moskou en hebben nu weliswaar een prachtig uitzicht, maar er kan geen raam open. 's Winters wordt de luchtverversing afgezet, zodat iedereen hoofdpijn krijgt; 's zomers werkt de luchtverversing onvoldoende en is het veel te heet. Het is, klaagt men, louter een gebouw voor functionarissen, niet voor wetenschappers. De enige reden dat er toch nog heel wat mensen op de werkplek zijn is dat er een stolovaja, een eetzaal, is waar zonder lang in de rij te moeten staan en voor een betaalbaar bedrag een maaltijd is te krijgen.
In het instituut is deze morgen een lezing van de bekende geleerde Vjatsjeslav Ivanov, de zoon van de sovjetschrijver Vsevolod Ivanov (wiens werken Pantsertrein 1469 en Partijgenoten in de jaren dertig in het Nederlands zijn vertaald). Ivanov is het type van de universalistische Russische geleerde in de humaniora die net zo gemakkelijk schrijft over het Indoeuropees als over het probleem van de tijd in de moderne cultuur, de poëzie van Anna Achmatova of de fysiologie van de hersens. Hij doceert meer in het buitenland dan in Moskou en reist - op uitnodiging - de hele wereld rond. Zijn lezing van vandaag gaat over de taal van de Ainoe, een bijna uitgestorven volk dat op het Japanse eiland Hokkaido en tevens op Sachalin en de Koerillen woont en tot het Europoïde ras behoort. Zoals meestal bij Ivanov is zijn onderwerp aanleiding om de hele cultuur ter sprake te brengen: de Sumeriërs, Joseph Brodsky, Reinaert de Vos, de positie van het Russisch in Alaska, de hedendaagse Russische politiek, maar steeds keert hij weer moeiteloos
| |
| |
bij zijn onderwerp terug; het is een feest naar hem te luisteren.
De academie heeft het moeilijk. Geld voor buitenlandse reizen is er niet meer en zelfs aan reizen binnen het gebied van de voormalige Sovjetunie is nagenoeg een einde gekomen omdat een groot deel van het vliegverkeer stil ligt en treinkaartjes alleen onofficieel, tegen forse extra betaling, te bemachtigen zijn. Het uitgeven van wetenschappelijke literatuur is nauwelijks meer mogelijk. De papierprijzen zijn gigantisch gestegen, zodat alleen detectiveromans en, typerend voor de huidige situatie in Rusland, boeken over astrologie, tantrisme en andere populaire vervangers van de afgetakelde communistische ideologie rendabel zijn. Ook verkoop naar het Westen zet geen zoden aan de dijk, want de export van boeken is nog steeds volledig gecentraliseerd, zodat de broodnodige valuta niet de uitgever of drukker bereikt, maar onderweg blijft hangen. Een ander probleem is dat vanwege interne strubbelingen of noodzakelijke verbouwingen (vermoedelijk beide) de Leninbibliotheek, de grootste van het land en een van de grootste bibliotheken ter wereld, voor onbepaalde tijd is gesloten. Dit maakt het voor velen onmogelijk hun werk te doen.
Toch, misschien wel juist dank zij deze moeilijkheden, is de directeur van het instituut zeer geïnteresseerd in samenwerking met Amsterdam. Sinds kort kunnen zowel van zijn als van onze kant veel rechtstreekser contacten worden gelegd en regelingen worden getroffen (vroeger ging alles via culturele verdragen op regeringsniveau, wat nogal wat administratieve rompslomp met zich meebracht). We spreken af dat ik, eenmaal terug in Amsterdam, de mogelijkheden onderzoek, onze wensen inventariseer en hem schriftelijk een voorstel zal doen. Een bescheiden docentenuitwisseling zou toch in ieder geval mogelijk moeten zijn.
Ik neem ook deel aan de voorbereidende besprekingen van de organisatie van een congres over de Russische avant-garde. Komende zomer zijn er enkele tentoonstellingen op dit terrein in Moskou en Sint Petersburg, een goede gelegenheid om de specialisten uit binnen- en buitenland bijeen te brengen. Het lijkt me rijkelijk laat om pas in december te beginnen met het organiseren van een internationaal congres dat al in juni moet plaatsvinden, maar voor de Russen is dat geen probleem. Men hoeft ten slotte alleen maar tezisy te leveren, een pagina of drie, vier met de hoofdlijnen van het betoog; het betoog zelf, neemt men aan, gaat uit het hoofd en pas veel later wordt er een artikel geschreven (als het daar ooit van komt). Dat buitenlanders hun voordracht in het Russisch toch wel geheel zullen moeten voorbereiden, schijnt niet in hun hoofd op te komen. En dat aanvragen voor congreskredieten ook in het rijke Westen bijtijds ingediend moeten worden en een bureaucratische weg moeten afleggen voor ze worden toegekend is iets waar ze al helemaal geen rekening mee houden. In een land waarin de bureaucratie verbijsterende vormen heeft aangenomen, zijn de mensen zelf als het erop aankomt en misschien ook van nature gemakkelijk, nonchalant, tot op het chaotische af. Het een houdt zonder twijfel verband met het ander.
Het chaotische is duidelijk merkbaar in het dagelijks leven thuis dat zich voor een groot gedeelte afspeelt in de beroemde Russische koechnja, de keuken, een ruimte die in de meeste woningen niet meer dan zo'n twee bij drie meter is en waarin behalve gegeten vooral ook gepraat wordt. Langdurig, onafgebroken en oeverloos. Russen hebben opvallend weinig moeite met spreken voor de vuist weg, ook in het openbaar. Hun natuurlijke vaardigheid hierin wordt in niet geringe mate ondersteund door een dagelijkse training. Praten staat op een aanzienlijk hoger niveau dan doen. Daar zal men het de komende tijd van economische crisis, liberalisering en democratisering nog heel moeilijk mee krijgen.
Veel van de gesprekken gaan in deze dagen over de moeilijke voedselsituatie en het aftreden van Gorbatsjov. De meeste Russen zien de toekomst toch wel met enige zorg tegemoet, ook al is niemand bang voor hongersnood. Er is flink gehamsterd en de winter komt men
| |
| |
heus wel door. Wie het moeilijk zullen krijgen, daar is iedereen het over eens, zijn de gepensioneerden en ouden van dagen, die niet alleen van een minimale uitkering moeten zien rond te komen, maar voor wie het ook fysiek haast niet mogelijk is - de rijen zijn gigantisch - aan voldoende eten te komen. Meer nog dan de andere Russen zijn zij afhankelijk van het onderlinge hulpcircuit. Dat werkt overigens goed. De Russen blijven een raadselachtig volk. Ze hebben elkaar verklikt, verraden en vermoord tijdens de dictatuur van Stalin, maar zijn tegelijkertijd de hartelijkste en opofferendste mensen die je je kunt voorstellen.
Met de uitgerangeerde Gorbatsjov, ik stel dat tot mijn verbazing vast, heeft niemand medelijden. Ook de intelligentsia, voor wie hij de afgelopen jaren toch enorm veel betekend heeft, heeft hem volledig laten vallen. Het algemene verwijt is dat hij veel te lang heeft vastgehouden aan de oude structuren, dat hij er geheel ten onrechte van uitging dat er veranderingen konden plaatsvinden in de Sovjetunie onder de aegis van het socialisme en met handhaving van de Unie zelf. Vooral een aantal beslissingen die Gorbatsjov in 1991 heeft genomen, heeft veel kwaad bloed gezet: het inzetten van de beruchte omon-troepen in Letland, de wilde schietpartij in het Georgische Tblisi, het niet laten doorgaan van de wet op het particuliere grondbezit. Gorbatsjovs wollige, ‘westerse’ manier van praten bevalt de Russen niet. Ze begrijpen niet dat hij zo populair is in het Westen en helemaal niet dat hij de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen. Er is veel meer vertrouwen in Jeltsin die, naar bijna ieders oordeel, het politieke klimaat veel beter aanvoelt.
De Mandelstam-conferentie waarvoor ik naar Moskou ben gekomen, vindt plaats in een zaal van een museum van Russische schrijvers. Het voedsel is schaars, de materiële omstandigheden moeilijk, maar het is natuurlijk ongelooflijk dat een dichter wiens werk een paar jaar geleden nog volstrekt taboe was nu in alle vrijheid kan worden uitgegeven en besproken. De tesizy of abstracts van de conferentie zijn uitgegeven bij een privé-onderneming zonder enige inmenging van de censuur en zonder de vroeger altijd noodzakelijke toestemming van bovenaf. Men hoeft niet meer bang te zijn voor spionnen, verklikkers en huiszoekingen naar verboden literatuur. Een ongekende weelde die opweegt tegen heel wat materieel ongemak.
Er is geprobeerd een strikt reglement in te voeren, dat wil zeggen de inleiders mogen niet langer dan twintig minuten aan het woord zijn, een opponent maximaal vijf. Vooral op het laatste moet worden gelet, want als iemand in de discussie wordt meegesleept door zijn eigen woorden kan hij gemakkelijk de inleider overtreffen in de lengte van zijn speech. Het lukt aardig. Dank zij het feit dat niet iedereen is komen opdagen kan de eerste zitting zelfs op de geplande tijd worden beëindigd. Wel blijven de aanvangstijden problematisch. Tussen een morgen- en een middagzitting eet ik bij een van de organisatoren van de conferentie. Aangezien het 's middags om twee uur weer zal beginnen, informeer ik rond kwart voor twee voorzichtig of het niet eens tijd wordt op te stappen. Men is lichtelijk bevreemd, nee, echt haast is er niet. Als we, dank zij mijn aandringen, om half drie weer in het museum zijn, zijn we de eersten; de middagsessie begint uiteindelijk tegen drie uur.
Mijn eigen bijdrage gaat over het lyrisch subject of het lyrisch ‘ik’ in de vroege poëzie van Mandelstam. Mandelstam was een vertegenwoordiger van het zogenaamde acmeïsme, een stroming in de Russische poëzie die ontstond rond 1910 en die zich afzette tegen het in het eerste decennium van deze eeuw overheersende symbolisme, waarin figuren als Andrej Bely en in het bijzonder Aleksander Blok de dienst uitmaakten. Het acmeïsme verzette zich vooral tegen de mystieke ideeën en het vage taalgebruik van de symbolisten en streefde naar een heldere, duidelijke manier van uitdrukken. Over die verandering en vernieuwing van de poëtische taal is heel wat geschreven. Veel minder is er gekeken naar wat er gebeurde met de poëtische wereld: de rol van
| |
| |
plaats en tijd, de functie en identiteit van de spreker/hoofdpersoon (het lyrisch subject) en dergelijke. Mijn hypothese is dat de acmeïsten zich niet alleen bewust afzetten tegen de poëtische taal van de symbolisten, maar ook tegen het in hun poëzie nadrukkelijk aanwezige lyrische ‘ik’. Vooral bij Blok kreeg dat ‘ik’ mythische dimensies. De acmeïsten moesten een alternatief voor dit ‘ik’ bedenken. Anna Achmatova, Mandelstams acmeïstische medestander, vond dit alternatief in een uiterst persoonlijk, realistisch lyrisch ‘ik’, haar eerste bundels zijn wel een ‘lyrisch dagboek’ genoemd. Osip Mandelstam zocht het in een andere richting. Voor zijn eerste bundel Kamen (‘Steen’) - de titel is veelzeggend - koos hij alleen die gedichten waarin een lyrisch ‘ik’ ontbrak of waarin zich dat manifesteerde als een heel specifiek ‘ik’, namelijk de dichter die zich verbonden wist met de Europese cultuur. De persoonlijke gedichten, waarin hij zich in de eerste persoon negatief uitte over de zin van het bestaan en een overwegend sombere levensvisie naar voren bracht, liet hij weg, vermoedelijk beseffend dat het hierin optredende lyrisch ‘ik’ nog niet was afgerond en zich zeker niet kon meten met het machtige ‘ik’ van Aleksander Blok.
Mijn hypothese wordt gewaardeerd, maar ook bestreden. Eén opponent ontkent fel dat er sprake is van enige invloed van Blok op Mandelstam. Een ander merkt op dat er tussen ‘persoonlijk’ en ‘niet-persoonlijk’ een groot aantal tussenmogelijkheden bestaan. Het belang van de bestudering van het lyrisch ‘ik’ wordt algemeen erkend. Het is een aspect van de poëzie-analyse dat de laatste tijd naar voren komt en minstens zo belangrijk is als versbouw, rijm, ritme, metrum en beeldspraak.
Onder de Russische Mandelstam-specialisten zitten opmerkelijk veel mensen die beroepsmatig in andere vakgebieden werkzaam zijn. De voornaamste organisator van de conferentie is psychiater; verder zijn er bijdragen van twee computerdeskundigen en een chemicus. We gissen naar verklaringen voor dit verschijnsel en komen tot de voorlopige constatering dat Mandelstams poëzie semantisch gezien erg rijk is en veel interpretaties toelaat. Men hoeft niet filologisch geschoold te zijn om toch - gegeven natuurlijk de belangstelling voor literatuur, die bij ontwikkelde Russen groter is dan bij ons - een bijdrage te kunnen leveren aan de ontwarring van Mandelstams ingewikkelde betekenisconstructies.
De conferentiedagen vloeien in elkaar over. Het is een aaneenschakeling van lezingen, discussies, eten en praten. Vooral praten. In een onbewaakt moment weet ik te ontsnappen voor een bezoek aan ‘Dom Knigi’ (‘Het Huis van het Boek’), de grootste boekwinkel van Moskou. Het is een van de weinige winkels waar nog wat te koop is: kunstboeken, nummers van recent opgerichte literaire tijdschriften, ansichtkaarten en, op de antiquariaatafdeling, een flinke voorraad oude drukken uit de achttiende en negentiende eeuw. De roebelprijzen van die laatste categorie lopen soms in de duizenden, maar zijn natuurlijk toch, in dollars omgerekend, een schijntje. Iets echt interessants zit er voor mij overigens niet tussen, ik beperk me dus tot de moderne literatuur en een stapel Russische nieuwjaarskaarten.
's Avonds in het hotel besluit ik de dag steeds met een half uur televisie. Ik zie een uitzending waarin enkele ministers zich ten overstaan van de volksvertegenwoordiging verantwoorden voor het besluit tot privatisering en vrijlating van de prijzen dat over een paar dagen van kracht wordt. Men is zeer kritisch en ook de ministers zelf zijn zorgelijk gestemd; onder een vloed van woorden en goede bedoelingen gaat, in zoverre ik het kan beoordelen, nauwelijks een gestructureerd plan schuil. Na de zeldzaam strikte planeconomie stort men zich hals-over-kop in het diepe van de complete liberalisering. Voor de zoveelste keer blijkt dat de Russen mensen van uitersten zijn; geleidelijkheid, een rationele en beredeneerde aanpak van dingen lijkt hun ten ene male vreemd. Dat moet haast wel op chaos uitlopen, die dan weer een harde hand vereist. We zullen zien.
Interessant in verband met de komende liberalisering is ook een prognose die wordt gemaakt over de prijsstijgingen die de Russen te
| |
| |
wachten staan. Aan een panel wordt voorgelegd hoeveel aan het einde van de eerste week van januari de boodschappen van een gemiddeld gezin voor één week zullen kosten. De economische dienst van de televisie heeft berekend dat daar nu een bedrag van 154 roebel voor moet worden betaald. De schattingen van het panel lopen uiteen van 190 tot, de somberste voorspelling, 650 roebel. De televisie zelf komt op een bedrag van 337 roebel, ongeveer het minimum maandsalaris, en een inflatie binnen een week van meer dan honderd procent.
Veel vrolijker is het jaaroverzicht van een televisieprogramma uit Sint Petersburg, dat de zogenaamde ‘Jablotsjnaja revoljutsjia’, de ‘Appelrevolutie’ predikt. Het is een satirisch programma waarin de leiders op de hak worden genomen en met een ondertoon van ernst nieuwe recepten, ‘appelrecepten’, worden aangeboden tegen allerlei maatschappelijke kwalen. De spreekwoordelijke seniliteit van de vroegere communistische opperbazen wordt bijvoorbeeld bestreden met wervelende beelden van blote vrouwen, een plezierig soort vpro-achtige vrijmoedigheid. Meer dan wat ook in Rusland doet de televisie internationaal aan. Niet alleen kunnen cnn en een soort Super Channel ontvangen worden, de Russen zelf beijveren zich in hun programma's - veel reclame, veel populaire muziek en videoclips - zo veel mogelijk het Westen na te bootsen. Zoals bekend is de augustuscoup niet mislukt door het protest van de intelligentsia, maar doordat de bevolking, vooral de jongeren, massaal de straat opging. In brede lagen van de bevolking heeft men de laatste jaren kennis gemaakt met de westerse cultuur. Het zou me niet verbazen als zou blijken dat het fiasco van de partijapparatsjiki om in augustus de macht weer naar zich toe te trekken voor een niet gering deel te danken is aan de televisie, die de mensen heeft geconfronteerd met een andere, ook voor hen mogelijke wereld, die ze voor geen prijs meer willen missen. Vooralsnog is de realisering van die wereld ver weg, de Russen zullen door een diep dal moeten. Anderzijds, Rusland is wat grondstoffen en menselijk potentieel betreft een van de rijkste, zo niet het rijkste land van de wereld. Het heeft in principe alles om er in snel tempo weer bovenop te komen.
Vijf dagen Moskou is natuurlijk veel te kort. Net genoeg om even de sfeer op te snuiven, een paar indrukken op te doen en wat vrienden te bezoeken. Wanneer ik 30 december weer het land verlaat doe ik dat met enige weemoed - er was nog zo veel te doen geweest en hoe zal de situatie over een paar dagen zijn? Betekent het aftreden van Gorbatsjov werkelijk het einde van een tijdperk en wat ligt er voor Rusland in de toekomst besloten? S novym godom, Gelukkig Nieuwjaar, staat er ergens met grote letters in een vitrine op het vliegveld. Daar sluit ik me graag, maar bezorgd bij aan.
|
|