schappelijke functie vervult die het best overeenkomt met zijn/haar fysieke en intellectuele vaardigheden. Dit impliceert dat ook het politieke bedrijf is voorbehouden aan de besten en slimsten, de zogenaamde ‘filosofen’. Plato's ideaal van een aristocratie van het talent, onder andere te bereiken door middel van een zorgvuldig gecoördineerd fokproces, is zwaar onder vuur genomen. Plato riep op tot het censureren van de kunst en het controleren van het geslachtelijk verkeer, hetgeen veel meer weg heeft van het Orwelliaanse spookbeeld dan van een ideale, laat staan idyllische samenleving.
Keer op keer is de idee van Plato opgepakt door theoretici die zich niet hebben willen conformeren aan de grootste gemene deler van de massa-democratie. Met name in de jaren twintig van deze eeuw schieten de elitetheorieën als paddestoelen uit de grond. Vilfredo Pareto, Robert Michels en Gaetano Mosca zijn de bekendste exponenten van deze stroming. Wat hen voor ogen staat is het organiseren van een betere samenleving gebaseerd op de principiële ongelijkheid van de mens. Een maatschappij geregeerd door een elite betekent volgens hen de regering door een kleine, fysiek, intellectueel en moreel superieure groep. Volgens Pareto kan daarvan slechts sprake zijn in een situatie van perfecte sociale mobiliteit. Factoren die deze mobiliteit nu frustreren zijn, aldus Pareto, met name de overgeërfde rijkdom, het nepotisme en de rigide sociale rangen. Mosca en Michels leggen andere accenten, maar zijn het er wel over eens dat de democratische staatsvorm van hun tijd een conglomeraat is van dromen en leugens. Democratie is niet te verwezenlijken, aangezien er altijd kleine groepen ontstaan die zich beter kunnen organiseren, of die rijker en sterker zijn en onder het mom van de ‘wil van het volk’ hun onversneden eigenbelang nastreven. De demagogie ligt op de loer. De massa zal worden aangesproken op zijn laagste gevoelens en vooroordelen, hetgeen niet in het nationaal belang is.
In die tijd kende ook Nederland zijn elitaire denker in de enkele jaren geleden overleden Jacques de Kadt. In zijn boek Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid (Querido, Amsterdam 1939) komen we veel poëtische, welhaast lyrische beschrijvingen tegen van de elite als de ‘scheppende, profetische, en daardoor uiterst eenzijdige en ongenaakbare oorspronkelijke groep’; het zijn de mensen die kunnen ‘leven in het raadsel’. De elite in De Kadts visie wordt gevormd door een dynamische groep zonder rigide structuur, die niet op zoek is naar vastheid en zekerheid, maar juist continu de bestaande maatschappelijke waarden, normen en structuren durft aan te vechten. Al zoekend formuleren ze beleidsalternatieven die de samenleving zowel welvarender als cultureler zullen maken. Deze elite heeft niet alleen bepaalde superieure intellectuele en culturele capaciteiten, maar beschikt tevens over de wil om leiding te geven aan de samenleving. Het is dus geen esoterische groep dagdromers; het zijn zowel denkers als doeners. Hierbij sluit De Kadt bewust aan bij enkele grondleggers van de fascistische ideologie, zonder zich te willen identificeren met de banale vervorming en uitwerking van deze ideeën.
De Kadts boek heeft niet veel opzien gebaard. Het spreekt wel in zijn voordeel dat de nazi's Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid op de lijst van verboden boeken hebben geplaatst. Een van de weinigen die wel wat hebben gezien in zijn theorie was Menno ter Braak. In zijn essay ‘De Kadt als intellectueel strateeg’ stelt Ter Braak: ‘(...), ik zou verder willen gaan en verzekeren dat ik geen andere politieke “idealen” heb dan De Kadt. Mocht een staatsman dus ooit op basis van De Kadts politieke ideeën aan een partij leiding geven, dan zou ik mij zonder enige intellectuele prudentie bij die partij willen aansluiten.’ (In Gesprek met de Onzen, Van Oorschot, Amsterdam 1964). Er is natuurlijk geen staatsman die dat ooit heeft geprobeerd; het zou zijn politieke doodvonnis betekenen.
Toch zal niemand ontkennen dat het verschijnsel elites in de politiek algemeen en wijdverspreid is. Zo is de Nederlandse samenleving