De Gids. Jaargang 155
(1992)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Rudy Kousbroek
| |
[pagina 110]
| |
Tibbe! Waar zit Tibbe? Heeft iemand Tibbe gezien? Hij moet bij de baas komen. Waar zit ie nou! Tibbe!! Tibbe had het wel gehoord. Maar hij was weggekropen achter z'n buro. En daar zat hij sidderend te denken: Ik wil niet naar de baas. Ik durf niet. Ik weet precies wat er gebeurt. Deze keer word ik ontslagen. Tibbe! O, zit je hier! Daar had je 't. Ze hadden 'm zien zitten. Of je onmiddellijk bij de baas komt, Tibbe. Nu was er niets meer aan te doen. Hij moest wel. En met hangend hoofd ging Tibbe de gang door en bleef staan bij een deur waarop stond: Hoofdredacteur. Hij klopte. Een stem zei: ‘Ja.’ Toen Tibbe binnenkwam zat zijn baas te telefoneren. Hij wees een stoel aan en ging door met het telefoongesprek. Tibbe ging zitten en wachtte. Dit was het gebouw van de Killendoornse Courant. Tibbe had een baan bij deze krant. Hij schreef stukjes. ‘Zo,’ zei de hoofdredacteur terwijl hij de telefoon neerlegde. ‘Ik wou eens even ernstig met je praten, Tibbe.’ Nou komt het... dacht Tibbe. ‘De stukjes die jij schrijft, Tibbe, zijn erg aardig. Soms zelfs heel bijzonder aardig.’ Tibbe glimlachte. Misschien viel het nog wel mee. ‘Maar.’ Tibbe wachtte geduldig. Natuurlijk was er een maar. Anders zou hij hier niet zitten. ‘Maar... er staat nooit nieuws in. Ik heb het je al zo vaak gezegd. Je stukjes gaan allemaal over katten.’ Tibbe zweeg. Het was waar. Hij hield erg van katten. Hij kende alle katten in de buurt. Hij had er zelf een. ‘Maar gisteren heb ik een stukje geschreven dat helemaal niet over katten ging,’ zei hij. ‘Het ging over het voorjaar.’ ‘Juist,’ zei de hoofdredacteur. ‘Over het voorjaar. Over de blaadjes die weer aan de bomen komen. Is dat nieuws?’ ‘Ach... per slot zijn het nieuwe blaadjes,’ zei Tibbe. De baas zuchtte. ‘Hoor eens hier, Tibbe,’ zei hij. ‘Ik mag je graag. Je bent een geschikte jongen en je kunt goed verhaaltjes schrijven. Maar we werken hier aan een krant. En een krant moet nieuws brengen.’ ‘Maar er staat al zoveel nieuws in,’ zei Tibbe. ‘Oorlogen en zo. En moorden. [En bladzijden vol met kleine cijfertjes]. Ik dacht dat het voor de mensen best leuk was om ook iets te lezen over katten en blaadjes.’
In een gezelschap zo nauw betrokken bij de Nederlandse literatuur als het hier aanwezige behoef ik nauwelijks te zeggen welk boek dit is: het is de in 1970 verschenen en sindsdien vele malen herdrukte roman Minoes, van Annie M.G. Schmidt. Katten! Het is natuurlijk geen toeval dat het Vrijdags Bijvoegsel in welks naam wij allen hier nu zo ernstig en plechtig bijeenzijn, nauwelijks een jaar na het verschijnen van dit boek werd opgericht. Het moet iets geweest zijn dat in de lucht hing, het Woord dat zich verschillende vaten uitkoos om neer te dalen in het vlees. Minder nieuws! Meer over katten! De geest van Tibbe waarde door het nuchtere Hollandse gemoed. Een klein groepje fervente poezenminnaars stak onder leiding van de bekende kattenliefhebber K.L. Poll de koppen bij elkaar. En zo ontstond, meer dan twintig jaar geleden, het stoutmoedige plan om wekelijks een speciaal katern van de krant te zuiveren van zijn dagelijkse vreugdeloze inhoud en in plaats daarvan geheel te wijden aan de kat. Ik haast mij, indachtig aan het feit dat een deel van de mensheid wat ongevoelig is voor symbolische expressie, te verduidelijken dat ‘kat’ hier niet steeds in de letterlijke betekenis moet worden opgevat, omdat wij hier te maken hebben met een metonymie, een deel dat in de plaats komt voor een geheel. We behoeven het woord ‘kat’ maar door dat geheel te vervangen om er de diepere betekenis van in te zien. Er is bijvoorbeeld de bekende uitroep | |
[pagina 111]
| |
van Hermann Goering: ‘Als ik het woord kat hoor, trek ik mijn revolver!’ Aan zulke uitspraken is geen gebrek: ‘Cat is half-way to heaven’, George Meredith. ‘Cat is simply a way of life’, Le Roi Jones. ‘Ueber den Prozess der Katze’, Norbert Elias. ‘Son domaine [van de kat, dus] est le seul qui puisse nous dévoiler le divin’; dat is van iemand die er minister in was, namelijk Malraux. En heel onthullend is ook deze, van Hermann Hesse: Het menselijk leven wordt gereduceerd tot werkelijk lijden, tot de hel, wanneer twee katten met elkaar in conflict komen. Kortom, met die katten in de roman van Annie Schmidt wordt iets aangeduid dat in alle media als een bijzaak wordt beschouwd: poëzie; - kunst, de vrijheid, de speeltuin van de geest. Uit vele opvallende feiten blijkt het metonymische karakter van de kat: zomin als kunst en cultuur hebben deze dieren een aanwijsbaar nut; zij zijn mooi (geheimzinnig, speels, onafhankelijk, etcetera), maar parasitair; net als schrijvers doen onderhoudt zij haar schoonheid met haar tong en heeft zij scherpe nagels. De woorden poes en poëzie zijn natuurlijk ook verwant (‘poesie-album’) en ook is de kat een voorbeeld van iets waar je van houdt, maar niet mee naar bed kunt; je kunt niet zonder haar, maar zij is niet te onderwerpen en niet te koop. ‘Elle ne s'achète pas, elle se donne. Elle ne s'impose pas, elle répond à un appel,’ zei Malraux, die daarbij overigens vergat dat zij niet altijd komt wanneer zij geroepen wordt. Haar gedrag, haar voorkeuren zijn onvoorspelbaar, sommige mensen noemen haar vals. Gevoel en intelligentie zijn nodig om van haar te kunnen houden en domme mensen hebben aan haar het land. Zoals Huxley heeft opgemerkt: ‘Of the significant and pleasurable experiences of life only the simplest are open indiscriminately to all. The rest cannot be had except by those who have undergone a suitable training.’ Zo is het inderdaad; katten hebben de eigenschap ‘levenslang de illusie te wekken dat zij bij ons een geheime maar welbepaalde zending hebben te vervullen,’ aldus W.F. Hermans in De liefde tussen mens en kat; wij zijn niet bij machte te omschrijven waar die zending uit bestaat, maar de vorm ervan is duidelijk: ‘Of all God's creatures,’ schreef Mark Twain, ‘there is only one that cannot be made the slave of the lash. That one is the cat.’ Het is dus verblijdend dat bij onze krant een Bijvoegsel heeft kunnen ontstaan dat uitsluitend aan de kat is gewijd, een uniek en opmerkelijk verschijnsel, vooral nu er een Knub in het hoenderhok is geworpen om een der daar verblijvende ganzen een veer uit te trekken. Een gebeurtenis zonder precedent. Toen in 1976 de schrijver Gore Vidal werd gekozen tot lid van het [Amerikaanse] Institute of Arts and Letters liet hij weten dat hij deze eer niet kon aanvaarden, omdat hij al lid was van de Diners’ Club. Onder hen die geen ganzeveer hebben ontvangen is menig lid van de Diners’ Club, maar of hen dat zal troosten betwijfel ik. Als u nu even stil bent en luistert kunt u het tandengeknars horen van Mens en Bedrijf, Economie, en wie nog meer, om van concurrerende dagbladen maar te zwijgen, maar dat is bevredigend en terecht; ‘si on devait accorder aux autres ce que l'on permet à soi-même,’ zei Courteline al, ‘la vie ne serait plus vivable.’ Minder nieuws en meer kat, dat is het beginsel dat met deze veer terecht de andere media wordt voorgehouden: moge het hen tot bezinning brengen. Het had al veel eerder moeten gebeuren, dan had Bert Poll hem nog in ontvangst kunnen nemen. Ach, mochten we nog maar een keer het geluid horen waarmee hij zo vaak zijn vrienden begroette (‘Ha!’). Uiteraard had hij ook zelf een kat, Bembo geheten, zoals de kardinaal uit het cinquecento, befaamd om zijn liefde voor kunst en letteren, om zijn onstuimige levenswandel en het naar hem genoemde lettertype. Hoe levendig herinner ik mij de hartstocht waarmee Bert zijn liefde voor katten op anderen kon overdragen! Nu hij er niet meer is komt het in ontvangst nemen van de ganzeveer vanzelfsprekend toe aan Lien Heyting: haar leven staat in dienst van niet een, maar twee katten, Kaat en Zwart, die je soms niet meteen opmerkt omdat | |
[pagina 112]
| |
zij zwart zijn en Lien een wat donker huis bewoont - maar ook omdat het zowel eigenzinnige als bescheiden dieren zijn, die naar de zolder vluchten voor het bezoek. De liefde voor katten is niet aangeboren, maar aangeleerd. De kat is niet een onderdeel van de natuur, maar een menselijke uitvinding, net als muziek en poëzie. En vormgeving, laat niemand dat vergeten. Moge de Knub zich gesterkt voelen in zijn voorbeeldig elan ten gunste van de kat, het meest eigenzinnige en onafhankelijke dier der schepping, en als volgt geëerd door Apollinaire:
Je souhaite dans ma maison
Une femme ayant sa raison
Un chat passant parmi les livres
Des amis en toute saison
Sans lesquels je ne saurais vivre.
|
|