meen ik in te zien hoe ik het moet zien...: als één emotioneel complex of als één complexe emotie. De hele groep, het totale beeldvlak is één lichaam, een hybride van organische, als ruimtelijkheden gesuggereerde vormen, één lichaam dat meerdere kanten tegelijk uit wil, naar binnen en naar buiten, omhoog en omlaag. Ik moet de figuren dus niet zozeer proberen te begrijpen als afzonderlijke gestalten, alswel proberen de gebaren, gelaatsuitdrukkingen, handelingen en vormen te lezen als de taal van één corpus, inclusief het dode lichaam van Christus, en dat corpus is het schilderij, een visueel dilemma tussen paroxisme en afgrondelijke berusting. Vandaar dat de hand van de bejaarde moeder uit de rechterslaap van Johannes te voorschijn kan steken, vandaar dat de hand van de ene jonge Maria uit het gebogen hoofd met het fraai gevlochten haar van de andere, in zichzelf verzonken jonge Maria met gespreide vingers in het volle licht tegen de duistere hemel kan schreeuwen en dat meerdere personen met hetzelfde paar benen overeind moeten zien te blijven. Met elk van de zes figuren zijn delen van de anderen vergroeid. Handen, voeten, hoofden, ze zijn hier veel minder groteske extremiteiten van individuen als ledematen van een bewogen bewegen, van een smartcomplex, van een schilderij van Caravaggio.
Ik moest, daar op de bank in het park van de Villa Borghese, denken aan wat Alfred Hitchcock ooit in een vraaggesprek tegen François Truffaut zei toen het gesprek op de uitvinding van de geluidsfilm kwam. Hitchcock merkt op dat in de meeste geluidsfilms bijzonder weinig cinema te genieten is. Hij noemt die a-filmische films ‘foto's van pratende mensen’. Als je een verhaal vertelt, zegt hij, moet je de dialoog alleen gebruiken als er geen andere mogelijkheid meer is, je moet proberen om, als het even kan, het visuele voorrang te verlenen op de dialoog, het doet er niet toe in welke richting de handeling zich ontwikkelt, het visuele moet de toeschouwer in de greep houden, de rechthoek van het doek moet met emoties geladen zijn.
Ook in de films van Hitchcock niets van metafysica of magisch realisme, maar naturalisme. Ook dat hoort bij het opladen van de rechthoek van het doek, bij het visueel creëren van een emotioneel complex: de detaillering van de rimpels in het gezicht van de moeder, het minutieus verzorgde, krakelingvormige vlechtwerk op het hoofd van de middelste vrouw, de zwartgerande teennagels van de staande voeten, al die naturalistische details zijn noodzakelijk om, paradoxaal, het concrete abstracte waarde en het abstracte concrete vorm te geven en om ons, beschouwers, er lijfelijk bij te betrekken, ons voeling met het tafereel te verschaffen.
Ik stond op, liep over de Pincio met de witte, hun neus missende portretkoppen van beroemdheden op zuiltjes, daalde af en nam de ondergrondse in de richting van mijn hotel; op de stoel voor de mijne, eveneens in de rijrichting, zat een meisje. Ik zag haar haren en toen verschenen plots haar twee handen boven de rugleuning en die handen bogen zich over de rand van de leuning naar mij toe en voerden, zonder dat het meisje wist wie ik was of dat ik überhaupt bestond, minutenlang een gesprek met mij.