lukkig is, klopt precies met het wereldbeeld dat de redacteur bij Cats veronderstelde. Dat maakt het dan ook extra ingewikkeld om te ontdekken dat de ‘wispelturigheid’ van Aspasia niet uit de zeventiende eeuw, maar uit twintigste-eeuwse vooronderstellingen spruit.
Een kritische benadering blijkt zinvol. Besef van het allesdoordringend belang van taal en taalgebruik plus de bewustheid van de onvermijdbaarheid van waarden en waardering - J.J.A. Mooij noemt de laatste twee als factoren die in het geding zijn in de hedendaagse literatuurwetenschap (De Gids, jrg. 154 nr. 3:235) - helpen vragen aan teksten te stellen die de tekst in eerste instantie niet oproept en die vanuit de eigen cultuurgebondenheid niet vanzelf bij de interpretator opwellen. Door die kritische houding wordt ook herbezinning mogelijk op reeds bestaande, gangbare interpretaties die, zoals bij Aspasia's verdraaide zin, daar niet vanzelf aanleiding toe geven.
Dergelijke tekstarbeid brengt echter het risico mee dat men op een dwaalspoor komt. Teksttrouw blijft dan ook een eerste vereiste. Geen vraag - ook een ideologiekritische niet - is zo relevant dat de tekst daaraan ondergeschikt mag worden. De opbrengst van excursies naar andere wetenschappen moet vakkundig, controleerbaar en met de nodige terughoudendheid worden ingezet.
Een voorbeeld van zowel gebrek aan teksttrouw als van overhaaste duiding op grond van een andere wetenschap - psychoanalyse in dit geval - is de behandeling door Ernst van Alphen van Het godgeklaagde feest van Willem Brakman. Een psychoanalytische interpretatie van literaire teksten lijkt ons even gerechtvaardigd als een dergelijke duiding van teksten die op de divan geproduceerd worden. Maar natuurlijk alleen onder voorwaarden.
De hoofdfiguur van Brakmans roman denkt terug aan een kerstavond die hij eens als kleine jongen tekenend aan de huiskamertafel beleefde:
Hij dacht aan de andere kamers die donker waren en zonder feest, en behaaglijk tekende hij verder. Door de geuren, de geluiden, de warme stemmen kon hij maar niet ophouden en de tekening werd steeds lelijker. [...] en toen zijn moeder de tafel wilde dekken had hij de tekening, opeens tot in zijn gebeente vermoeid en lusteloos, in vieren gevouwen en door het klepje van de kachel laten glijden.
De interpretator Van Alphen, die blijkens zijn dissertatie Bij wijze van lezen; verleiding en verzet van Willem Brakmans lezer voor de psychoanalyse een belangrijke plaats wil inruimen, beschrijft de afloop van de scène als volgt:
Toen zijn moeder de tafel wilde dekken, had zij de tekening in vieren gevouwen en hem in de kachel gegooid. (onderstreping van S&V)
Aan deze beschrijving hecht Van Alphen een interpretatie die spreekt van ‘de botte onverschilligheid van de moeder’ (1988:173). Werk aan de winkel voor psychoanalytici, echter niet om Brakmans personage van een rijkere duiding te voorzien!
Grensoverschrijding naar andere wetenschappen is gerechtvaardigd, maar brengt gevaren mee. Bovendien is het niet altijd nodig voor ideologiekritisch lezen. De onderlinge samenhang van teksten, de literaire of andere traditie waarin ze staan, kan soms al heel wat indicaties geven. In Renaissance-teksten treft de lezer soms in de marge expliciete verwijzingen naar andere teksten aan. Of dat nu door aandacht van de auteur voor het leesgenot van de lezers of door ijdelheid werd ingegeven, interpretatoren kunnen er hun voordeel mee doen.
Dikwijls ook staan doorverwijzingen min of meer verborgen in de tekst zelf te lezen. Zo is het juist de impliciete verwijzing naar de plechtstatige openingsmonoloog van de Gijsbrecht - veel lezers zal die nog met deftige dictie in de oren klinken - die de even grimmige als vrolijke ironie uitmaakt van de naam van het restaurant onder aan de dijk in Renate Dorresteins gelijknamige boek Het Hemelse Gerecht. Wie zulke verwijzingen niet opmerkt, loopt leesgenot mis en kansen op verdergaande -