terkunde verscheen een recensie van een jaaren studiegenoot van de schrijver van de dissertatie, waarin die legende weer werd verdedigd, onder andere met een citaatje uit het gedicht ‘Testament ii’ (Dagelijks Brood, 1941), waarin wij het vers lezen: ‘Eer land en kerk, hoe men ze ook regeert.’ De vaderlandsgezinde en kritische beoordelaar associeerde de woorden ‘hoe men ze ook regeert’ met het dubieuze regime in Den Haag in de jaren 1940 en 1941. Zo ging dat ook nog in 1969. Op die wijze werden ‘Eer land en kerk...’ geïnterpreteerd als een vermaning om te collaboreren! De simpele vraag naar de interne chronologie van de bundel werd eenvoudig niet gesteld, ook nog niet in 1969.
Maar veel belangrijker voor het antwoord op de vraag ‘Waarom schreef Buning recepten?’ is een bron, die wij vinden in het dichtwerk zelf en met name in de titels van zijn bundels. We moeten ze dan in hun opvolging en innerlijke samenhang trachten te verstaan.
De titels van de afzonderlijk verschenen bundels luiden van 1921 tot en met 1941, de eerste periode van zijn leven: In Memoriam, 1921; Dood en Leven, 1926; Hemel en Aarde, 1927; Et in Terra, 1933; Negen Balladen, 1935; Dagelijksch Brood, 1940, gebundeld in Verzamelde Gedichten van voorjaar 1941. Kenners van Werumeus-Buning hebben al opgemerkt dat ik Mária Lécina heb weggelaten; ik deed dat, omdat dit grote gedicht buiten de structuur van de titels lijkt te staan, een probleem op zichzelf. Daarbij komt dat de titel Negen Balladen een formele titel is, een genre-aanduiding die weinig van de stof der poëzie uitdrukt.
Dit zijn onze tekstgegevens, 6 titels van zijn zelfstandige bundels, definitief uitgegeven in 1941, die mij tot mijn conclusie gebracht hebben: Bunings aandacht voor de dagelijkse maaltijd, voor het fornuis, is een deel van zijn levensvisie.
In Memoriam is een intieme liefdestragedie, gevolgd door verzen waarin de dichterlijke ervaring van de kosmos zich uitspreekt; in die wijdte, vrijwel onbegrensd (Dood en Leven, niet eens ruimtelijk, geen plaats aanduidend) komt daarna een ordening, een begrenzing van het universum, dat Al, met de woorden Hemel en Aarde, de twee woorden waarmee de mozaïsche scheppingsverhalen, de Thora, onmiddellijk in vers i van Genesis inzetten; daarop volgt een nieuwe begrenzing van de kosmische aanschouwing met het Latijnse Et in Terra, uit de Vulgata, ritmisch en muzikaal een schitterende vondst; het is een woord uit het nieuwtestamentische Onze Vader (Mattheus 6), dat wij vertalen met ‘(gelijk in de hemel) alzo ook op aarde’; weer wordt door de keuze van dit woord in de titel de focus geconcretiseerd en naderbij gebracht; het slot (de titel die als vijfde de rij sluit) is weer een verdere beperking van het aardse toneel tot de mens en zijn brood, zijn levensonderhoud, en de dichter koos weer woorden uit het Onze Vader. Waarschijnlijk heeft het bijvoeglijk naamwoord ‘dagelijksch’ een betekenis, die zich richt tegen de menselijke begeerte om een gegarandeerd levensonderhoud voor een heel leven, een leven zonder zorgen als een natuurlijk recht te beschouwen.
Lijn en samenhang lijken mij duidelijk. Het verbaast me dat deze samenhang in de jaren 1920-1940, voorzover ik weet, door geen recensent of kritikus is opgemerkt. Na P.N. van Eycks Gids-artikel van mei 1925 heeft niemand op een degelijke manier de strenge samenhang in Bunings jeugd- en diens latere dichtwerk aangetoond.
Waarschijnlijk is de titel Dagelijksch Brood door velen niet eens als een citaat herkend. Het is mogelijk dat ‘dagelijksch brood’ argeloos als typering van de stof van deze verzen is opgevat, als een gangbare uitdrukking is ‘gerecipieerd’, zonder enige associatie met de Evangelie-woorden van Mattheus. Bij de titel Et in Terra is dat onmogelijk geweest, ook niet via de vertaling ‘alzo ook op aarde’; deze term is of helemaal niet begrepen, of direct met de bijbelwoorden verbonden, dat wil zeggen als duidelijk citaat verstaan.
Mijn eerste conclusie: het feit dat de rij van 5 titels van 5 dichtbundels sluit met Dagelijksch Brood, vormt een sterke aanwijzing dat voor de