| |
| |
| |
Egbert Dommering
Een spelletje croquet in Twente
De brief met de uitnodiging voor het feestelijke weekend in het Sallandse buiten ging vergezeld van een routebeschrijving op een kopie stafkaart. Hij zag dat het even boven Deventer lag. Op de kaart stonden bekende namen: Diepeveen, Colmschate, Gorssel, de Schipbeek. De kaart was zo gedetailleerd dat hij al snel ook de naam vond die de idyllische beelden van zijn jeugdvakanties aan het begin van de jaren vijftig bij hem opriep: Oxe en de Oxerhof. Het was het voormalige buitenhuis van zijn grootvader. Er hoorde een groot terrein bij met pachtboerderijen, bossen en landerijen, waar hij als jongetje dromerig door van wespen zoemende boomgaarden dwaalde op zoek naar eetbare pruimen, landerig in het gras van de gazons voor en achter het huis op krekels jaagde, in hooibergen met de kinderen van de pachters speelde, of met tegenzin met zijn ouders en grootvader de verplichte lange ochtendwandelingen maakte. Die wandelingen begonnen 's ochtends vroeg vanaf het sierlijke bordes, wanneer er soms nog nevel hing boven het weiland naast de kleine boerderij van Rietman, die nog juist in het zicht lag achter het bosje met de treurwilg, naast het gazon waar zij soms croquet speelden. Zijn grootvader was ijverig en in de tropen geweest, zodat hij hield van het krieken van de morgen.
Jan Klaas had hem uitgenodigd en voorgesteld dat zij zich zaterdagmiddag wat in de omgeving ‘zouden vertreden in de parken en bossen’ van het door hem met anderen gedeelde buiten, dat hem in staat stelde zijn door-de-weekse status van wetenschapper in het weekend een bescheiden landheerlijk aureool te geven. Bij de oprit trof hij hem ontspannen bladeren vegend aan, verlost van universitaire stamoorlogen. Naast hem stond een medebewoner - evenmin als hij of de andere bewoners een Sallandse jonker, maar een lid van een twintigste-eeuwse intelligentsia die bij het bereiken van de juiste economische welstand een privé bestaan in een gedroomde negentiende eeuw opbouwt.
Hij stelde in plaats van de ‘vertreding’ het ook door Jan Klaas aanbevolen bezoek aan een naburige schilderijencollectie voor. Het had diens onmiddellijke instemming; het was een merkwaardige verzameling die hij graag eens op een kunstkenner wilde uitproberen. De zondag zouden zij evengoed kunnen wandelen.
‘De zondag,’ zei hij, ‘zou ik graag naar de Oxerhof willen.’ Hij was er na de verkoop midden jaren vijftig nog een keer gaan kijken, veel later toen het in handen was geraakt van een verzekeringsmaatschappij die er een vakantieoord van had
| |
| |
gemaakt. Maar dat was een vluchtige blik uit de verte geweest, vanaf de weg die tussen het gazon en het boerenweiland loopt; ontluisterend ook, omdat het er uitgewoond bij lag alsof de vakantiehoudende verzekeringsagenten er als beesten in te keer waren gegaan. Vanaf dat moment had hij het als een oude romantische foto in zijn herinnering opgeborgen. Jan Klaas vond het prima. Dit landgoed kende hij nog niet, en hij had een grote belangstelling voor het plaatselijke grootgrondbezit. Op weg naar het kasteel waar zich de schilderijencollectie bevindt, werd een route langs zoveel mogelijk landgoederen gekozen. Dat was geen moeite, want ze liggen hier voor het oprapen. Terwijl zij zich te goed deden aan de classicistische gevels omzoomd door de late herfst van de fraaie landschapsparken, gaf Jan Klaas op docerende toon uitleg. Hij kreeg van elke hofstede de bouwkundige geschiedenis te horen, inclusief de branden die er, naar Jan Klaas' oordeel, vrijwel zonder uitzondering in de huizen hadden gewoed. Vervolgens werd de genealogie van de opvolgende bewoner-families met aanverwanten, de Indische of Twentse textieloorsprong van het kapitaal, en de deplorabele staat van het huidige familiefortuin doorgenomen.
‘Ik ben een politiek econoom,’ verduidelijkte Jan Klaas zijn belangstelling. Hij liet zich inmiddels ontspannen rondrijden, aangezien hij het besturen van auto's niet in overeenstemming met zijn levensbeschouwing achtte.
Het landgoed Nijenhuis was zeker een hoogtepunt van de tocht, zowel in architectonisch als in politiek-economisch opzicht: er moesten baronnen uit betere tijden aan te pas komen om het hoogheerlijk voorkomen van de thans in duisternis gehulde kasteelramen te verklaren, achter welke de kandelabers nog slechts wilden opflakkeren als de provinciale Gedeputeerden gasten ontvingen. Hier was ook de collectie gehuisvest. In verband met de invallende duisternis gebood Jan Klaas hem eerst het hondegraf in het landschapspark te bezoeken. De obelisk stond vlak bij de slotgracht schuin tegenover de herenkamer, zodat de baron des huizes dagelijks naar het graf van zijn trouwe viervoeter kon kijken. fides stond er op de zuil, maar achter het raam was geen baron meer te bekennen. Aan de andere kant rees een groot bonkig silhouet zwart in het avondlicht op. Het was het beeld van Wilhelmina gemaakt door Charlotte van Pallandt. Het stond er als een blok onverzettelijkheid op een heuvel in een Hollands landschap dat er guur bij lag, ook al scheen er nog een waterige zon door de bomenrij in de verte achter het weiland. Holland in oorlog, dacht hij.
Nu was het tijd voor de collectie. In het voormalige koetshuis liepen ze langs wat het best een donkere keuze uit een zwarte periode kon worden genoemd: de somberste Vlaamse en Nederlandse expressionisten die hij zich kon voorstellen. Duistere contouren van boerderijen en stugge boerentronies. Zelfs bij de Cobraperiode was de samensteller erin geslaagd een zwartgallige keuze te maken. De collectie presenteerde zich als één van moderne kunst, maar hij voelde bij de waarneming ervan een onderhuids verzet tegen het modernisme. Holland voor de oorlog, dacht hij. ‘En?’ vroeg Jan Klaas benieuwd. ‘Zwaar,’ zei hij. ‘Reactionair,’ stelde Jan Klaas tevreden vast, geheel terug in zijn rol van politiek econoom.
Daar hielden ze het maar op.
| |
| |
| |
II
Hij wist dat ze bij Colmschatte de eerste afslag rechts over de spoorwegovergang moesten hebben. Meestal was hij dan weer over de misselijkheid heen die hij doorgaans in zijn grootvaders Ford Sedan op de klapstoeltjes tussen de voor- en de achterbank ter hoogte van Apeldoorn opliep. Na de afslag kwam dan vrij snel de grensmarkering van Oxe, een halve hoepel die bij een boom uit de grond stak. Zij gingen na de spoorwegovergang dus meteen naar rechts, maar kwamen niet bij de grensmarkering doch in een moderne buitenwijk die zich niet van enige andere Nederlandse buitenwijk onderscheidde. Deze was uit de jaren zeventig, zodat de wegen niet in rechte lijnen liepen en er soms woonerven waren. De planologische dementie bracht hem in verwarring, misschien moesten ze maar afzien van de expeditie. Jan Klaas hield vol. Aan de hand van de stafkaart konden ze de noodzakelijke omweg vinden die ze over de donderend razende autoweg moesten kiezen. Ineens waren ze bij de Schipbeek.
‘In de Schipbeek was een zwembad,’ begon hij een romantiserende herinnering over een zwembad vol met opa's en badmeesters in negentiende-eeuwse eendelige badkostuums met schouderbanden, die hem liefdevol zwemmen zouden hebben geleerd. Maar Jan Klaas, die onmiddellijk de kaarsrecht afgesneden beek had opgemerkt, was hem voor. Hij begon een verhandeling over de vernietigende gevolgen die de kanalisering van de natuurlijke Overijsselse wateren voor het landschap had gehad. De ingenieurs hadden als blinde paarden in deze verrukkelijke natuur huisgehouden. Hij kon dit thema helaas niet tot volle wasdom brengen, want inmiddels waren zij op een groen wandelbordje langs de weg gestuit: ‘de Oxerhof’, stond erop, opengesteld voor publiek, honden aan de lijn. Vlakbij bevond zich een boswachterswoning met pittoreske roodwit geblokte luiken. ‘Dat zijn zeker de kleuren van de familie van het landgoed,’ veronderstelde Jan Klaas, die bezig was een nieuwe landgoed-file te openen. ‘Nee,’ zei hij, ‘dat hoorde er niet bij.’ Niettemin was hij door de aanrijdroute gedesoriënteerd. Toen het huis in het zicht kwam, zocht hij tevergeefs het rododendronlaantje dat altijd de definitieve verlossing van de kwellingen van de autotocht had aangekondigd. Ineens zag hij aan de rechterzijde van het huis een langgerekte struik onder de bomen. ‘Dat moet het zijn.’ Ze liepen ernaar toe, en het buiten langs deze hoek bekeken viel samen met een herinnering. Toch was er aarzeling. Waren de lage struiken de volle hagen die hij van onder uit de auto tussen de voor- en achterbank in de autoraampjes zag oprijzen? ‘Er was een weg,’ zei hij. Als het uur van verlossing naderde, begonnen de banden van de Ford op deze bol geplaveide weg te zingen. Het fijne besef voor geschiedenis liet Jan Klaas niet in de steek. Hij schopte met zijn voet de bladeren op de grond opzij. ‘Kijk, een oude geplaveide
weg,’ zei Jan Klaas. Onder de bladeren zag hij als een ontdekte Romeinse straatweg de bemoste steentjes schemeren. Hij keek naar het huis en naar de struiken. Ja, dit was de weg.
Ze besloten de Oxerhof langs de voorgeschreven herinneringsroute te benaderen. Daar waar onder de bladeren verdwenen bestrating een echte weg werd, stond een aantal vrouwen van onduidelijke leeftijd en maatschappelijke herkomst met een verre blik in de ogen bladeren te
| |
| |
vegen. Bij het huis zelf liepen mensen in en uit door de voordeur. Het verderop gelegen koetshuis, dat in zijn grootvaders tijd muf en naar wagensmeer rook en gebruikt werd als garage voor de Ford en een paardekoets die nog dienst had gedaan om de familie van het station te halen voordat het Ford-tijdperk aanbrak, was omgebouwd tot een groot gastverblijf. Op het gazon waar zij croquet speelden, stonden tientallen auto's geparkeerd. Tussen koetshuis en het buiten liepen voortdurend mensen heen en weer. Wat was hier precies gaande?
Bij de nadering van het landhuis zag hij aan de linkerkant van de weg de treurwilg staan, schuin vóór het huis. Hij miste het grintpad dat schuin op de weg voor het bordes uitkwam. Het was een soort versiering geweest, want het pad liep dood tegen de wilg. Er stonden oranje Afrikaantjes in de borders aan beide zijden. Nu was het een rommelig strookje gras.
Hij wees zijn metgezel onderweg naar het huis de plek, schuin achter de treurwilg, in het bos aan, die werd gebruikt voor de kippenren. Hij kon niet nalaten hem te vertellen over de huiveringwekkende herinnering waarin hij zichzelf, gestold van angst, van achter de struiken de tuinman ziet bespieden, wanneer deze een haan voor de maaltijd een kopje kleiner maakt. De tuinman verricht de daad achter het slaaphokje, zodat hij het niet goed kan zien, maar als het gekakel is verstomd, loopt het beest zonder kop nog een paar rondjes door de ren. Jan Klaas, die een boerenjeugd had gehad, verklaarde zich echter op klinische toon bekend met dit eigenaardige biologische verschijnsel. Het strekte tot aanbeveling na de onthoofding het beest los te laten, anders vonden er maar hinderlijke stuiptrekkingen in de menselijke schoot plaats.
‘We gaan natuurlijk naar binnen,’ zei Jan Klaas die zijn aarzeling opmerkte, maar zelf de smaak te pakken begon te krijgen. De voordeur stond open en niemand van de in en uit lopende mensen scheen acht op hen te slaan.
De vestibule die in zijn herinnering toegang tot de hal rechts gaf, was aan die zijde afgesloten. Wanneer zij met Kerstmis aankwamen, geurde het daar naar naaldgroen van de grote denneboom, die de tuinman alvast in de hal had neergezet. De boom reikte bijna tot het plafond. De volgende ochtend konden zij hem dan gaan versieren. 's Zomers kon hij vandaar al de grote boeketten gladiolen of dahlia's zien staan. Hij keek graag toe wanneer de tuinman ze aan het schikken was: als een balletdanser sprong de forse lange man sierlijk met een bloem als een pijl in zijn hand rond de vaas.
In de kleine hal direct achter de vestibule troffen zij een beleefde man aan die eruitzag of hij hier een functie bekleedde. Terwijl Jan Klaas het woord tot de man richtte, keek hij als door de bliksem getroffen naar het nog geheel intacte donkerhouten trappehuis. De balustrade eindigde onderaan in een cirkelvormige goot: hij liet er zijn dinkey toys in buien van verveling langs de leuning eindeloos met zijn hand in afdalen, net als de rond een tredmolen rondsjokkende karbouwen op de gekleurde Javaanse tekening die bij de trap hing. Nadat Jan Klaas de sentimentele aard van hun bezoek had verklaard, stemde de beleefde heer onmiddellijk in met een rondleiding. Het moest wel snel gebeuren, want het lunchuur was een piek in het volle dagprogramma. Intussen zou hij ons iets kunnen vertellen over de school van Universele Wijsbe- | |
| |
geerte die hier sedert enkele jaren was gevestigd.
De eetkamer werd nauwelijks een blik gegund. Het was altijd al een duister smal vertrek geweest dat pas gezellig werd als de enorme laag hangende lampekap, die door de zware stalen halster om de kap van doek eruitzag als een tartaren helm, een heldere lichtkegel op de tafel wierp. De struise dienstmaagd op het zeventiende-eeuwse schilderij van de met spijzen overladen keuken staarde vanuit de duisternis op hen neer, nog juist zichtbaar in de opzijvallende lichtstralen, net als het stuk vlees dat ze aan een braadspies in haar hand hield. Aan die tafel had hij zich eens samen met zijn beide zusjes onder leiding van zijn moeder door Vondels Gysbregt van Aemstel heen geworsteld. Deze exercitie die destijds heilzaam voor de opvoeding werd geacht, diende ter voorbereiding van de nieuwjaarsvoorstelling waarin Ank van der Moer een keel van jewelste wist op te zetten om de taaie verzen in de mond van Badeloch tot leven te brengen. De Amsterdamse burgerij doorstond deze beproeving gelaten, omdat na het vaarwel van de als Gijsbrecht verklede Johan Schmitz een oudhollands echtpaar in melige rijmvorm grapjes over het juist verstreken jaar kwam maken, zoals die keer over commissaris Kaasjager die alle grachten van de stad had willen dempen om eindelijk eens van dat hinderlijke verkeersprobleem te zijn verlost.
Het vertrek was kaal. Er stonden een tafel en enige verveloze stoelen. De karige maaltijd zou straks worden geserveerd. De rondleider, die had bemerkt dat hij toch naar binnen was gelopen, gebaarde hem daarom verder te komen. Hij ging hen voor naar de hal rechts, die toegang gaf tot de zitkamer naast de eetkamer.
‘Hier hebben we om twee uur na de lunch een bijeenkomst van de cursisten voor de bespreking van het dagthema,’ zei de rondleider. Bij binnenkomst had hij bij de ingang links naast de keuken een schoolbord opgemerkt dat het geestelijke en lichamelijke dagprogramma aangaf. Het bord hing vlak bij de plaats waar het dienstbode-schelpaneel vol kamernummers had gehangen. Een nummer kon plotseling met een klap naar beneden vallen en nog een tijdje blijven naschommelen, als er in die kamer om een dienstbode werd gebeld of - hetgeen vaker voorkwam - hij met een van zijn zusjes vanuit verschillende kamers eindeloos het valmechaniek uitprobeerde, ook bij die nummertjes die na het herhaald driftig indrukken van de bel in de kamer wel een lichte aandrang om de buitelende val te maken kenbaar maakten, maar toch niet wilden vallen.
Achter in de zitkamer merkte hij de ronde erker op. Er stonden wat stoelen waarop leeftijdloze vrouwen en een oudere man zaten te converseren. ‘Ze bereiden zich voor op het gespreksthema,’ zei de rondleider.
In de erker had een kleine ovale tafel gestaan met een stevige wijnrode pers erover heen. Hier werd na het avondeten het canastaspel gespeeld met zijn grootmoeder, die verzot was op spelletjes. Hij speelde doorgaans met haar tegen zijn beide zusjes. Aangezien zijn grootmoeder naar algemene familieduiding een bijzondere gave voor het spel bezat, met name wanneer het een kansspel betrof, werden die spelletjes ook tot zijn genoegen vrijwel steeds gewonnen. Het dagthema zou vast niet over het leven als kansspel gaan.
Ze liepen verder naar de kamer uiterst rechts. ‘Dit was de biljartkamer!’ riep hij
| |
| |
met de ontzetting die hij al had gevoeld toen hij in de zitkamer in plaats van de zeventiende-eeuwse landschappen Christusachtige figuren in hemelsblauw met gele stralenkransen had zien hangen. De gids was in het geheel niet afgeleid door deze mededeling, maar verklaarde dat de twee aldaar aanwezige cursisten zich even hadden afgezonderd voor een goed geestelijk gesprek. De gids verontschuldigde zich tegenover beide dames voor hun interruptie. ‘Meneer heeft hier vroeger gewoond.’ De beide cursisten glimlachten vriendelijk. ‘Hier heeft mijn grootmoeder mij vroeger biljart leren spelen,’ onderbrak hij de zacht-fluisterende uiteenzetting van de gids over de betekenis die het goede gesprek in de leergang had. Zijn grootmoeder had een stijve heup, maar dat verhinderde niet dat zij ook in dit spel dikwijls won, geholpen door het onbegrijpelijke geluk in het spel. Telkens wanneer de onwaarschijnlijke kans dat ook de derde bal nog juist werd aangetipt zich verwezenlijkte, brak er - geregisseerd door de ongelovig sarcastische lach van zijn grootvader die aan dit spel meedeed, omdat hij meende dat de uitkomst ervan met beraad en vernuft was te beïnvloeden - een gespeelde consternatie van de familie los. Behendigheid was haar overigens niet te ontzeggen. Wanneer de te stoten bal in een moeilijk bereikbare positie op de tafel lag, kon zij zich half op de tafel leggen, de keu evenwijdig aan het stijve been, om de bal zonder beschadiging van het laken een stevige peer te verkopen, waarna de ongrijpbare krachten van het geluk de bal na lange omzwervingen de rode en de andere witte deden ontmoeten.
‘Filosofie is geen theorie, maar het leven zelf,’ zei de gids die daarmee zijn biljartmeditatie onderbrak. Deze had juist de angsten bereikt die hij voelde als hij vanuit de heldere lichtkegel naar de zwarte duisternis achter de ramen tuurde, voorbij de lichtval uit de kamer op het grint, en bij een bepaald gezichtspunt, door de weerkaatsing van het speltafereel in de ramen heen.
‘Door meditatie vinden wij wijsheid en daarmee kunnen wij het kwaad van de aarde overwinnen. We zijn daarom blij met deze plek, want dit is een boze plek. We mediteren dagelijks om het kwaad in deze plek te bestrijden.’
‘Waarom is dit een boze plek?’ vroeg Jan Klaas gretig.
Om de vraag te beantwoorden vroeg de gids hun aandacht voor de treurwilg aan de voorkant.
‘Ach, wist u dat niet, daar zijn in 1945 verzetsstrijders gefusilleerd,’ en hij wees op de treurwilg. ‘Dit huis was een sd-politiebureau. De gevangen verzetsstrijders zijn een paar uur voordat de Canadezen kwamen daar neergeschoten. Het waren er tien in getal.’
Hij wist dat de Oxerhof in de oorlog door de Duitsers van zijn grootvader was gevorderd, maar waarvoor wist hij niet precies. Kennelijk werden details schadelijk geacht voor de kinderziel, hoewel het grote verdringingsproces bij de volwassenen die uit de oorlog kwamen er ook niet vreemd aan zal zijn geweest. Nu er zo een nadrukkelijk verband met de treurwilg werd gelegd, schoot het hem te binnen dat zijn grootvader wel eens had gezegd dat zij daar maar niet moesten komen. Ze hadden er inderdaad altijd omheen gespeeld. Alleen als zijn vader een spoorzoektocht had uitgezet, kwamen ze er wel. Onder de neerhangende takken aan het einde van het grintpad lag in de aarde een geheimzinnige pijl, gevormd uit de steen- | |
| |
tjes van het grint. Uit de duizend mogelijkheden van het begin van de zoektocht werd er één aangewezen. Die pijl op een taboe-plek herinnerde hij zich nu als een onheilspellend teken.
Op de eerste verdieping op de overloop begon de gids er weer over. Een van de cursisten was in een nachtmerrie wakker geworden. De boze krachten hadden haar de slaap ontnomen. Ze was verwilderd de zwarte nacht in gehold. Bij de treurwilg was ze gaan graven, en had er een oud roestig horloge gevonden. Ze had de resten van een massagraf ontdekt.
‘Massagraf?’ vroeg hij, terwijl hij door het raam boven de trap naar het volgeparkeerde grasveld naast de boom keek, ‘dan heb ik croquet leren spelen op of naast een massagraf.’
En hij zag zijn grootmoeder, die ook dit spel als geen ander in de familie beheerste, als de grillige koningin uit Alice in Wonderland over het terrein hinken met de wrekende croquethamer in de hand. Was de bal van een speler uit het andere team geraakt, dan volgde een verschrikkelijke executie, omdat die bal volgens de spelregels mocht worden weggemept. Zij plaatste haar stijve been op de eigen bal die zij ondanks haar handicap eigenhandig nauwkeurig tegen die van de tegenstander had gelegd. Met een zwiepende uithaal van de hamer raakte zij haar eigen bal die klemvast onder haar stijve been zat. Mede daardoor werd de energie in volle omvang op de bal van de tegenstander overgebracht. Er volgde een droge knal en de bal van het slachtoffer werd tientallen meters weggeslingerd, tot ver onder de treurwilg. Daar moest het ongelukkige slachtoffer - als hij weer aan de beurt was - zich behendig tussen de takken kronkelen om deze weer terug in het veld te kunnen slaan.
Massagraf? Zou de cursiste misschien het bij deze halfgebukte beweging verloren klokje van deze arme speler hebben opgegraven?
Voordat zij naar de tweede verdieping gingen, moest de gids nog een instructie geven aan een gevorderde cursiste. ‘Wil jij voorgaan in de maaltijd? Je weet wel, het gebruikelijke ritueel met eten dat tot as wordt, enzovoort.’ En zich tot hen wendend: ‘De maaltijden zijn eenvoudig en voedzaam en moeten dicht bij het stoffelijke leven staan. De cursisten bakken hun eigen brood.’
De trap naar boven vertoonde aan de muurkant een ruime kier ter hoogte van de bovenkant van de ramen, alsof hij er later tegenaan was gebouwd. Jan Klaas, die in de hal beneden een oude foto van het huis had gezien, toen er nog een toren tegenaan stond, merkte de eigenaardige kier op waardoor je helemaal naar beneden kon kijken. ‘Deze verdieping is er na de brand ingezet,’ stelde hij tevreden vast met de stem van de kenner die in de individuele kenmerken van een species de algemene kenmerken van de soort begint te herkennen.
De voormalige zolder was omgebouwd tot twee grote ruimten voor groepsgesprekken. In de ruimte aan de rechterkant stond op een verhoging een stoel, kennelijk voor een gespreksleider. Hij stond op de plek waar vroeger het kamertje van Rein, de huismeester, was geweest. Het was een voormalige bootsman die nog op de wilde zeilvaart had gevaren. Het leek alsof hij het roze of blauw gestreepte huisjasje, dat de enorme buik van zijn kleine gedrongen gestalte omspande, 24 uur per etmaal aan had. Maar soms, als hij in de keuken onder het zingen van het eenrege- | |
| |
lige lied ‘Ik heb een potje met vet al op de tafel gezet’ piepers zat te jassen, kon je hem wel eens zonder dat jasje aantreffen, en zien dat hij eronder oude bootsmanshemden met ronde kraagjes droeg.
Het kamertje hing en stond vol met attributen van de zeevaart, eigengemaakte scheepsmodellen, asbakken met kleurige sigarebandjes erin geglazuurd, en schepen in flessen. Het was het produkt van lange winters, wanneer hij boven in dit kleine verlichte hol, als in het vooronder van een groot verlaten donker en onttakeld schip, slechts met het gezelschap van de jeneverfles op het huis paste. Toen zijn grootvader het naar een Indische rivier vernoemde motorjacht voor dit huis verruilde, was hij samen met de serviezen en het zilver aan boord mee overgegaan. In de oorlog had hij bij de boeren in de omtrek ondergedoken gezeten. Op de oude tandem, die na de oorlog nog in het koetshuis stond, fietste hij, bepakt met voedsel dat bij de boeren was te krijgen, naar Amsterdam. Later had hij deze tocht nog eens te voet afgelegd. De snelheden die hij daarbij had weten te bereiken, waren legendarisch in de familie. Hij had hem inderdaad eens met lange passen zien snelwandelen en zich toen de kaart van Nederland in oorlog voorgesteld, waar dit met worsten omhangen michelinmannetje overheen galoppeerde. Redding van de familie in de Amsterdamse hongerwinter.
‘Wij willen de zolder weer zo veel mogelijk in de oude staat terugbrengen,’ zei de begeleider, wijzend op de bekleding die nog moest stammen uit de tijd van recreërende verzekeringsemployés. ‘Welke oude staat?’ vroeg hij, maar de vraag werd niet meer opgemerkt, want zij liepen inmiddels naar de zolder aan de linkerkant, langs de plek waar de kast had gestaan waar zijn beide zusjes hem nog eens in hadden opgesloten om zich te wreken voor het canasta-bondgenootschap met zijn grootmoeder.
De gespreksleidersstoel bevond zich hier op de plek waar vroeger de rekstok stond en de ringen hingen. Op de plek van de geestelijke oefening trokken zij vroeger zwaantjes aan de ringen. Maar toen viel zijn oog op het vliegengraf. Het had zich bevonden in de richel bij de zolderraampjes, die ook op deze verdieping half boven de vloer uitstaken. In die richel lag een onafzienbare massa zacht brommende vliegen met de pootjes omhoog, vele van hen al definitief tot stilzwijgen gebracht. Hij placht de vliegenmassa langdurig te observeren, terwijl hij huiverde van hoogtevrees als gevolg van de blik door de ruitjes naar de begane grond, langs het vliegenkerkhof. De vliegen waren geveld door ddt, dat in een fel geelkleurige flit-spuit op de zolder was rondgespoten. De flit-spuit was vernoemd naar het gelijknamige gif; hij bestond uit een fietspompje voorzien van een cilindervormig reservoir aan het eind van de pomp, waar deze als een vuurpijl in een puntvorm uitliep. De verspreidingstechniek was beperkt, maar dat werd ruimschoots goedgemaakt door de indrukwekkende concentratie van het zoetgeurende gif dat maar beter niet in de neusgaten van een mens moest komen; arme vliegen! Voordat de zoete geur en het zachte gebrom van stervende vliegen de waargenomen werkelijkheid geheel overvleugelden, besloot de inmiddels gehaaste rondleider dat zij naar beneden moesten.
De wandeling langs de trap naar beneden bracht in volle hevigheid het kinderperspectief bij hem terug. Hij zag zichzelf
| |
| |
op zijn verjaardag, 's ochtends vroeg als iedereen nog slaapt, naar beneden sluipen om uit te vinden wat het aangekondigde grote cadeau zou zijn. Halverwege de trap blijft hij bij de aanblik van het beoogde verjaardagscadeau verschrikt staan. Beneden aan de trap staat een ruim bemeten herenrijwiel, op de groei aangeschaft, hetgeen in die tijd betekende dat er torenhoge houten blokken op de trappers zouden worden gemonteerd, zodat de korte kinderbeentjes er toch bij konden. Zo was het ook gegaan. Wanneer hij bij het fietsen de bocht niet goed nam, bonkten de waarlijk enorme blokken tegen de grond. Hij had met dit gevaarte in de omgeving menige lelijke val gemaakt.
Beneden troffen zij de voorzitter van de instelling, die wel iets van de geschiedenis van het landgoed wist. Zo wist hij te vertellen dat de oude Van Leusen, een van de boeren waar hij vroeger veel had gespeeld, nog altijd in het huis naast zijn boerderij woonde. Ze moesten er maar een bezoekje afleggen. De voorzitter kende ook de naam van zijn grootvader. Hij dacht dat die het landgoed al voor de oorlog had verkocht.
‘Nee,’ zei hij, ‘dat was na de oorlog, in 1955.’
‘Dan heeft uw grootvader zeker veel werk gehad aan het opruimen van de barakken,’ antwoordde de voorzitter.
| |
III
Volgens zijn moeder was het landgoed in de oorlog door de Rijksgebouwendienst gevorderd, omdat er een buitenverblijf voor Seyss Inquart van moest worden gemaakt. Zijn grootvader had het gemeubileerd moeten opleveren. Zijn collectie zeventiende-eeuwse schilderijen had hij eruit kunnen halen, evenals de kostbare antieke meubelen. Hij had (uit ironie voor de As Tokio-Berlijn?) alleen wat Japanse prenten aan de muren laten hangen. Dat plan van het buitenverblijf was niet doorgegaan en het kon best zijn dat daarna de sd erin was getrokken. Er waren inderdaad verzetsmensen gefusilleerd. Volgens haar waren het er drie geweest. Een van de familieleden had ze laatst nog eens op een verjaardagsfeestje ontmoet. Ja, er waren ook barakken geweest, maar die waren op kosten van de Rijksgebouwendienst opgeruimd. Het had zijn grootvader geen cent gekost.
In de oude fotoalbums zaten foto's uit 1937, toen het landgoed net was aangekocht. In de huiskamer van de canastaspelletjes en de meditaties zag hij zijn jeugdige ouders en de mooie zuster van zijn moeder met een vriend op de grond in het nog geheel lege vertrek picknicken. Er waren ook foto's van automobielen met linnen kappen en spaakwielen. Ze staan voor het huis, waarvan de fraaie proportie goed is te zien. De gevel achter de voordeur en het halfronde bordes springt iets uit en vormt aan de bovenkant een trappetje, zodat het lijkt alsof voor de strakke rechthoek van het huis en de trapeziumvorm van het dak een grachtenpandje is gebouwd. De symmetrie van het huis wordt speels doorbroken doordat aan de rechterkant de helft van het huis in een aanbouw wordt gerepeteerd. Daar bevond zich de biljartkamer en daarboven op de eerste verdieping het boudoir van zijn grootmoeder, waar zij na de lunch op de chaise-longue, niet verstoord door boze krachten, een dutje deed of, als zij de slaap niet wilde vatten, aan het schrijftafeltje haar altijd uitkomende patience-spelletjes speelde.
| |
| |
Op de foto's waren de bomen rond het huis goed te zien. De treurwilg aan de voorkant had de aandacht van de fotografen steeds weten te trekken; hij was vaak gefotografeerd, als een hand die uit de grond komt. Hij vond zelfs een groepsportret onder de treurwilg waarop zijn ouders en hun vrienden in vrolijke stemming staan afgebeeld. De vrouw van de later beroemd geworden neerlandicus, die ook op de foto is te zien, maakt een salueergebaar met de linkerhand. Een Music-halldanseres uit die tijd imiterend staat ze wat door de knieën gezakt, de linkerheup opzijgedrukt. Ze maakt het salueergebaar met een overdreven boog, zodat de hand met de volle palm naar de lens gekeerd loodrecht tegen het hoofd staat. Ze knipoogt naar de fotograaf: het is wat je toen een leuk snapshot noemde.
Er was een foto die vlak voor de oorlog genomen moest zijn. Zijn Engelse oom is erop te zien met een hem onbekende man. Zijn oom was in de oorlog bij de Royal Air Force geweest en daarna een luchtvaartmaatschappij op de Fidji eilanden begonnen. De zuster van zijn moeder was vlak voor de oorlog met deze droomprins getrouwd. Ieder jaar kwamen ze op bezoek, zijn tante in de laatste New Look mode, en beiden brenger van het nieuws uit de nieuwe wereld of uit de Stille Zuidzee die te zien was op foto's van hun privé-eiland. Van zijn oom had hij ooit eens een raf-mutsje en de distinctieven van zijn uniform gekregen, die hij aan zijn oorlogscollectie van hakenkruisen en de blauwe helm van de Binnenlandse Strijdkrachten had toegevoegd.
Op de foto staan zijn oom met de man op het croquet-grasveld boog te schieten. De pijl is juist afgeschoten.
Ook was er een foto waarop zijn familie en grootouders, opzij van het huis, in de grintstrook naast de biljartkamer op grote houten stoelen zitten. In hete zomers was het daar koel. Hij had de gids nog op die plek gewezen, toen deze uitlegde dat filosofie niets met studie aan de universiteit, maar slechts met het gewone leven van doen had.
| |
IV
In een boek over Deventer in oorlog vond hij een stuk over de Oxerhof. Niet Seyss Inquart, maar Rauter was de beoogde sinistere gebruiker van het huis geweest. Maar ook deze had het te druk gehad om van het milde landschap te genieten. Het had daarom eerst dienst gedaan als herstellingsoord voor gewonde Oostfrontstrijders, maar daarna had de sd het ingericht als gevangenkamp voor de in het IJsselgebied opererende Einsatz-commando's. Op een foto bij het artikel was een gevangenisbarak te zien met cellen die net groot genoeg waren om er een koe in te zetten. Uit de vage contouren van het koetshuis op de achtergrond maakte hij op dat de barak stond op de plek waar het merendeel van de verplichte ochtendwandelingen een aanvang nam. De vier bomen op de achtergrond die hij ook op de foto's in het familiealbum had zien staan, bevestigden die conclusie.
De fusillade had plaatsgevonden op 8 april 1945, enige uren voordat de Canadezen arriveerden. Het was niet onopgemerkt gebleven, want in Het Parool van 16 april 1945 had hij een bericht weten te achterhalen, dat luidde: ‘Bij geruchte zullen velen onzer lezers van de gruwelijke moordpartij hebben vernomen die de nazi's van de sd op een der laatste dagen van hun schrikbewind onder de gevange- | |
| |
nen in het concentratiekamp hebben aangericht. De bijzonderheden hiervan zijn zoo gruwelijk en stuitend, dat wij geen moed vinden hierover iets te zeggen.’
Er was sprake van 10 slachtoffers. De bewakers hadden in paniek door de nadering van de geallieerde legers het hoofdkwartier in Deventer gebeld. Wat moesten ze met arrestanten doen? ‘Umlegen,’ hadden ze in Deventer door de telefoon geroepen. En dat hadden ze met bijna allemaal gedaan; sommigen waren door een speling van het lot gespaard. Een plaatselijk kranteverslag vermeldde over de berechting van deze ploerten, die misschien nog in zijn logeerbed hadden geslapen (maar welke Jack the Ripper zou hem later in een hotelbed zijn voorgegaan?), dat zij eerst een glaasje limonade en kersjes op sap hadden gedronken.
Bij het artikel stond een foto van het moment dat de Canadezen de vers gedolven graven hebben geopend. Hij zag een neerhangende tak opzij op de foto. Het zou bij de treurwilg kunnen zijn geweest.
| |
V
De Canadezen hadden bij aankomst een film gemaakt. Na enige tijd lukte het hem in het Deventerarchief de band te vinden waarop het oude celluloid is geconserveerd. De videolantaarn waarmee de zesenveertig jaar oude beelden naar het heden kunnen worden getoverd, is van speciale makelij. De dag dat hij deze apparatuur voor een later af te leggen bezoek huurde, had hij een droom in kleur alsof hij zich in een technicolor-film bevond.
Hij zit samen met zijn familie in een amfitheater dat omgekeerd in elkaar lijkt te zitten. De voorstelling vindt boven in het theater plaats, de rijen met zitplaatsen lopen vanaf het toneel naar beneden. Als de voorstelling begint, worstelt hij zich vanaf de onderste rijen omhoog. Spoedig bevindt hij zich in de film. Hij zit op een Canadese vrachtauto, die over een brug met vlaggetjes rijdt. Daarna rijden zij het landgoed binnen. De kleuren zijn prachtig, te mooi.
Het grasveld voor het huis is geheel omgeploegd. Hij verwacht iets te zullen vinden, rijdt rond de treurwilg. Overal is het terrein echter omgeploegd. Zijn familie is kennelijk ook in de film, want af en toe waarschuwt hij hen dat er iets vreselijks gaat komen.
Dan is hij vlak bij het huis. Het heeft iets expressionistisch gekregen in de grillige vorm van de daken. Opzij en bij de voordeur zijn afdaken gebouwd met stro eronder. De camera wil niet naar binnen, hoewel hij dat zou willen. Wel vangt hij een glimp op van de reprodukties van oude schilderijen die binnen hangen. De barakken, denkt hij, waar zijn de barakken? Heel vaag ziet hij ze opzij van het huis: de waarneming ervan ondergaat hij als de nakoming van een verplichting. De camera houdt stil bij de ingang van het huis, half afdak, half bordes. Er komen drie kinderen in de fluwelen kleine Lordpakjes met gouden tressen aanhollen. Ze hebben geweertjes bij zich alsof ze terugkomen van de jacht.
Toen hield de droom op: ergens tussen ademhalen en herinneren.
| |
IV
In het gemeentearchief bladerde hij door oude bouwtekeningen en landkaarten. Oxerhof, Hoff toe Oxe, Hove ten Oxe, ten Have's hoek, Oxer enk. De kaarten
| |
| |
gingen terug tot 1650. Op achttiendeeeuwse kaarten is al nauwkeurig de vijver achter het huis ingetekend. Hij had op deze oude waterdruppel, alsof hij er tweehonderd jaar eerder speciaal voor was aangelegd, leren schaatsen, en er met de boerenkinderen met stokken en een tennisbal ijshockey gespeeld. Opeens zag hij op de bouwtekeningen van de verbouwing uit 1910, die de voormalige boerenhoeve van de Ten Haventjes zijn huidige fraaie staat had bezorgd, een klein uitleenstempeltje staan: 21 juni 1943. Was dat om het huis aan de wensen van Rauter aan te passen of om de mogelijkheden te onderzoeken van de wijnkelder een folterkamer te maken, of viel dat samen? Hij zocht verder en begon een ander boek door te bladeren. Daarin trof hij een foto aan van Canadese graven in een weiland. Waar kende hij dat weiland van? Ineens wist hij dat het naast de boerderij van Rietman lag. In 1945 waren daar dus 46 Canadezen begraven, las hij in een bijschrift, kennelijk omdat de nabijheid van een verzetsgraf en een sd-politiebureau daartoe had geïnspireerd. Op de foto zag hij nu ook naast het weiland de weg naar het Anemonen-bos lopen. De stokoude Rietman sr. placht daar iedere ochtend in zijn onberispelijk gesteven grijze kiel, de zwarte pet op zijn hoofd, een wandeling te maken. Pasje voor pasje schoven de witte klompen langs elkaar. Hij deed uren over deze honderd meter, alsof de tijd maar niet wilde opschieten. Nadat hij deze dagtaak had volbracht, verdween hij in het zwarte gat naast de haard in de keuken van de boerderij. Pas als zijn ogen aan het schaarse licht waren gewend, kon hij hem daar zien zitten, zwijgend. Zou de oude man de beelden van die aprilmaand uit 1945 in zijn hoofd hebben gehad, wanneer hij als jongetje naar hem keek? vroeg hij zich af.
Hij besloot de film te gaan bekijken.
De band begon met een propagandafilm voor het politie-opleidingskamp in Slagharen. Kortgeschoren hoofden stappen uit een oude stoomtrein in het mooie station van Deventer, waar hij nog geen uur geleden in een nevelige lenteochtend was aangekomen, geconfronteerd met een vage herinnering er vele malen eerder te zijn geweest. De mannen dragen de politieuniformen die nog tot in de jaren vijftig werden gedragen. Ze hadden inderdaad iets van kippen, realiseerde hij zich, want zo werden ze toen genoemd. Het zijn frisse jongens die, zoals de tekst bij de film zei, ‘als flinke kerels’ werden opgeleid. In het zwembad in Bathmen zag hij de flinke kerels in zijn grootvaders badkostuum in het water duiken. ‘Politie is eredienst aan ons volk,’ zei de slottekst van het commentaar bij de film.
Het eerste beeld dat het gereanimeerde celluloid over 8 april 1945 produceerde, was het croquetveld. Het is omheind door prikkeldraad, waarin een bord met een doodshoofd is aangebracht. Het draagt de tekst: ‘Es wird ohne Anruf geschossen.’ En in het Nederlands eronder: ‘Er wordt zonder waarschuwing geschoten.’ De beenderen onder het doodshoofd leken op twee gekruiste croquethamers.
Achter de prikkeldraadversperring is het landhuis duidelijk zichtbaar. Voor het bordes stopt juist een rodekruisauto van een model dat hij als dinckey toys had gehad. Aan de rechterzijde bij de treurwilg is van alles te doen. Er staan vrachtauto's en er lopen mensen heen en weer.
Het volgende beeld toont gravende soldaten. Het hele grasveld lijkt wel te worden afgegraven. Hij zag de takken van de
| |
| |
treurwilg en ook een stuk van de rododendronhaag. Er lopen martiale Canadese militairen in motorfietsuitrusting langs de graven.
Dan richt de camera zich op de bodem van het eerste graf. De dode ligt er sereen bij. Er zoemen vliegen in het graf alsof het leven nog geen afstand heeft kunnen nemen van dit beate omhulsel. De tweede dode in het volgende graf vertoont de sporen van fysieke mishandeling in het gezicht. De derde dode ligt in nood met een opengesperde mond half omhoog te staren. Hemel, aarde en hel naast elkaar. De anderen zijn met dekens bedekt. Tien graven in totaal. Het moet allemaal kort geleden zijn gebeurd.
Op het volgende beeld zijn ook mensen in burgerkledij aanwezig. Een van hen kijkt in een graf en dan voor zich uit. Hij zag de man iets mompelen met een wanhopige gezichtsuitdrukking, alsof hij zegt: godverdomme, waarom? Hij herkende ineens in hem de jonge Van Leusen.
Meer kon de band hem over 8 april 1945 op deze plek niet vertellen. Wel kreeg hij nu de vi-lanceerinstallatie bij Gorssel te zien. Er ligt een ontplofte vi tussen de dennestammetjes. Een soldaat staat aan het eind van de lanceerinstallatie, die eruitziet als een Jacobsladder, in de verte te wijzen. Vervolgens gaat het verder met de bevrijding van Deventer. Moffenhoeren die worden uitgejouwd, begrafenissen van vermoorde verzetsstrijders (‘de bijzonderheden hiervan zijn zoo afschuwelijk en stuitend...’), de doodskisten op boerenkarren als in de oude vampierfilm Nosferatu, uitzinnig dansende mensen tegen de achtergrond van de Bussinks koekreclame op het kerkplein, de uitdeling van sigaretten en kauwgum en even later een uitgelaten rokende groep jongens en meisjes op straat. Daarna begint in de film al het herdenken. Kinderen die bloemen leggen bij het plaatselijke verzetsmonument, zoals zij op 4 mei verplicht met de hele lagere school in de rij moesten staan bij het verzetsmonument op de Apollolaan, om één voor één een narcis neer te kunnen leggen.
Hij realiseerde zich dat het grintpad naar de treurwilg de ravage van de omspittingen had bedekt. Met de oranje Afrikaantjes had het een nooit onthuld verzetsmonument gevormd. 4 mei valt niet in de paasvakantie.
| |
VII
Bij het naar buiten komen trof Jan Klaas een kennis, die op cursus was. Hij vertelde haar wat zij hier deden.
‘Was het erg?’ vroeg zij spontaan. Hij begreep haar niet goed en begon een onsamenhangend verhaal over een kolossaal herenrijwiel, merk Locomotief, dat hem eens op jeugdige leeftijd op zijn verjaardag hier in de maag was gesplitst. Ze keek hem nietbegrijpend aan. Jan Klaas probeerde het misverstand op te vangen door over de geneugten op dit buiten te beginnen. Ze hielp hem snel uit de droom. Je moest heel wat cursussen hebben gevolgd om hier te mogen mediteren, broodbakken en bladeren vegen.
Ze besloten nog achterlangs te lopen om het landgoed van de achterzijde te bezichtigen. Tot een bezoek aan het huisje van de oude Van Leusen kon hij zijn metgezel niet bewegen. Hij drong niet aan. Officiële bezoeken in de opkamer waren altijd zwijgzame gebeurtenissen geweest, terwijl hij met afgrijzen in het kopje warme chocolade met een velletje tuurde. Op nieuwjaarsdag waren er tenminste nog
| |
| |
koude oliebollen. Zij gingen dan met de boerenkinderen alle boerderijen af voor de nieuwjaarswens. Nadat ze een carbidbus met een luide knal op het voorerf tot ontploffing hadden gebracht, werden ze binnengelaten voor oliebollen, limonade en kersjes op sap. Ze schoven verlegen aan in de keuken, want voor hen werd de opkamer niet opengedaan.
Het zicht was het beste vanaf het bruggetje over de Dordtse beek, een aftakking van de Schipbeek, die hier door het weiland stroomt. Ook aan de achterzijde viel hem het trapgeveltje op. Het canasta-erkertje was aan de linkerzijde daarvan te zien.
‘Het is jammer dat het niet in de familie is gebleven,’ merkte Jan Klaas op. ‘Het is mooi van proportie en niet te groot.’ Zijn commentaar hield het midden tussen retrospectieve jaloezie en politiek-economische interesse voor de geschiedenis van dit Indische kapitaal.
Hij keek naar de mooie en vredige ligging van het huis, boven aan het vanuit de vijver zacht glooiend oplopende grasveld.
‘Ach,’ zei hij peinzend.
‘Misschien was het croquetspel op het massagraf op den duur te veel voor je geworden,’ zei Jan Klaas spottend.
‘De natuur is amoreel,’ antwoordde hij weerbaar, alsof hij de madeleine van zijn jeugd voor vergiftiging wilde behoeden.
‘Trouwens boven op het Amsterdamse Huis van Bewaring, waar ze verzetsstrijders hebben neergeschoten, bouwen ze een casino. Daarbij vergeleken is een spelletje croquet of canasta peanuts.’
Ze liepen terug langs de oude muur van de moestuin, en vóór het croquetveld voor het huis langs. Aan de linkerzijde doemde een donkere boerderij op, zoals op een schilderij uit de collectie die ze gisteren hadden bekeken. Aan de rand van het bos waar ze in waren gelopen, zag hij de halve hoepel bij een boom uit de grond steken. Hij herkende de oude toegangsweg die strandde in de razende autoweg. Links lag het wijde landschap, waarin Oxe een enclave vormt, mooi en onschuldig.
‘Het moet een oude ridderhof zijn geweest, de snelweg accentueert in zekere zin de oude afgeslotenheid,’ mijmerde Jan Klaas.
Ze besloten terug te gaan. Op de terugweg kwamen ze een groep cursisten tegen. Ze zagen er na de lunch vrolijk en ontspannen uit, ontstegen aan het kwaad van deze aardbodem.
|
|