kind”.’ Dat was in de periode waarin ook Eddy du Perron voor het eerst naar Europa kwam, verrukt om zich heen keek en fluisterend zei: Dit is mijn wereld. Ook de jonge Han Resink had dezelfde ervaring, want het duurde niet lang of hij nam zich voor Europese literatuurgeschiedenis te gaan studeren. Dat was toen hij - na de gereformeerde lagere school en drie jaar mulo - op de wis- en natuurkundige afdeling van de Algemene Middelbare School in Djokja zat, die in hoofdzaak bestemd was voor Indonesische en Chinese kinderen. Helaas, door de economische crisis werd het later financieel onmogelijk in Europa te gaan studeren en bovendien wilden zijn ouders hem als nakomertje kennelijk bij zich thuishouden.
Resink merkte over zijn liefde voor Europa op: ‘Dat Europese is toch zo in mij blijven voortleven dat ik blijf zeggen dat zelfs in die poëzie - als ik die nu losmaak van mijn literair-historisch werk over Multatuli, over Conrad, over Rimbaud en Debussy - Europese culturele elementen zitten die je bij andere Indische dichters niet zo duidelijk ziet. Ik noem als voorbeeld in het gedicht “Rimboeradio” de combinatie van de rimboeradio met het zesde Brandenburgs Concert. Het gedicht “Indische erfenis” eindigt met het noemen van christusdoorn en venushaar.’
Naast de invloed die van Han Resinks vader uitging, was er de wereld van zijn moeder, in wie veel sterker het Javaanse element vertegenwoordigd was. Zij was geboren op Sumatra, in de Minangkabau, vlakbij de toen nog onafhankelijke Bataklanden. Een van haar voorvaderen was de soldaat Wilkens, die aan het eind van de zeventiende eeuw voor de Compagnie naar Indië was gekomen, en een andere werd de samensteller van het eerste Javaans-Nederlands woordenboek. Han Resinks moeder heeft door omstandigheden thuis maar twee jaar mulo doorlopen, maar dat verhinderde haar niet op allerlei terreinen een pionier te zijn. Zo wilde ze - in afwijking van de traditie in ‘tempo doeloe’ - in Djokja een huis zonder voorgalerij. Ze schreef ook artikelen over allerlei cultuuruitingen op Java, speciaal de Vorstenlanden. Verder heeft ze een schitterende verzameling Hindoe-Javaanse beelden en gebruiksvoorwerpen - vooral van brons en koper - aangelegd. Han Resink herinnert zich: ‘Wat mijn vader natuurlijk erg leuk vond, was dat die verzameling allerlei beroemde geleerden en andere vooraanstaande personen tot zich trok, zodat we in de jaren '20 de kroonprins van Siam en zijn vrouw op bezoek hebben gehad en ook de Indische wijsgeer Tagore.’
De tjandi's in de Vorstenlanden kwamen al in het begin van dit artikel ter sprake. Han Resinks moeder bewonderde vooral de tempelreliëfs in Midden-Java. Resink vertelde: ‘Ik werd daar al heel jong door mijn moeder heen gesleept, of ik er iets van snapte of niet.’
Daarnaast speelde in Resinks jeugd de muziek een grote rol. Zijn eerste muzikale ervaring was natuurlijk de gamelan, die vanuit de kampong aan de overkant van de straat weerklonk. Zelf leerde hij de gamelan bespelen toen hij op de mulo zat.
Han Resink merkte over de muziek die hij in zijn jeugd beluisterd heeft, op: ‘De invloed van de Indonesische muziek is heel duidelijk merkbaar in mijn poëzie, zoals die invloed - als je naar de Europese kant kijkt - ook is terug te vinden bij die zo bijzonder muzikale symbolisten - denk maar aan Baudelaire en Verlaine - en in Nederland bij Nijhoff.’
Verder waren er in zijn ouderlijk huis twee piano's en een fonola, die door zijn moeder bespeeld werd. Resink herinnert zich: ‘Toen kwam dat gelukkige ogenblik dat de eerste Nederlandse biograaf van Debussy, Rient van Santen, bij ons kwam logeren en daar Debussy introduceerde. Hij bleef lang bij ons, omdat hij wilde weten welke invloed van de gamelan was uitgegaan op de muziek van Debussy en toen kreeg ik dus voor het eerst van mijn leven die merkwaardige samenspanning van Indonesische of Javaanse muziek en Europese muziek. In beide gevallen helemaal buiten de Nederlandse muziekkunst om.’ Een verwijzing naar de muziek in zijn jeugd is te vinden in Resinks gedicht ‘Tussen vijf en twaalf tonen’: