50 cc Parijse lucht. Bij het zien van dat object word ik gestuurd door het onderschrift en wat ik me dan als laat-twintigste-eeuwer allereerst probeer voor te stellen bij ‘de inhoud’ van het kunstwerk is een zware, weeë, branderige dampgeur van uitlaatgassen, hoewel het hier moet gaan om lucht uit 1919. En Piero Manzoni heeft zijn eigen uitwerpselen ingeblikt. Merde d'artista staat er op het etiket van de blikjes. Ook daar is de geur niet als concreet beeld te aanschouwen, het woord fungeert als blikopener.
Toch ben ik, wanneer ik me de vraag stel of vormen en kleuren op zich een beroep kunnen doen op mijn reukvermogen, niet zozeer geïnteresseerd in het ruiken als een van de thema's in de beeldende kunst. Kan ik, als beschouwer van een schilderij, zonder dat iemand die op dat schilderij staat afgebeeld me door woord of gebaar een hint geeft dat er iets te ruiken valt, iets van de gesuggereerde figuratieve wereld opsnuiven of associëren met opsnuiven? Kan ik iets ruiken van de geïtalianiseerde landschappen
Marchel Duchamp Air de Paris
van Aelbert Cuyp, van de bloementuinen van Claude Monet of de Donauwouden van Albrecht Altdorfer?
Uitgaande van de bevindingen van de geurzin-onderzoekers dat aan het ruiken in vergelijking met het zien veel minder gedifferentieerde hersenactiviteit te pas komt, kan ik me, als leek, indenken dat het niet meevalt om via beelden, dus via de hersenen geursensaties op te roepen, een belangrijk deel van de reukonderscheiding vindt immers al plaats in de reukreceptoren die zich niet in de hersenen, maar bovenin de neusholte bevinden. Zijn pogingen om toch geuren te zien tot mislukken gedoemd? Of getuigt mijn verlangen om door middel van puur beeldende middelen geursensaties te krijgen zelfs van een, vanuit het standpunt van de evolutietheorie beschouwd regressief gedrag?
Ik blader in een boek met kleurenreprodukties van stillevens van de negentiende-eeuwse schilder Henri Fantin-Latour. Veelal vazen met bloemen op een eenvoudige ondergrond en tegen een al even eenvoudige achtergrond. Ik geniet van de verfopbreng, van de volle vormen van dahlia's, de schitterende kleurcomposities met irissen, pioenen, viooltjes. Elk werk is een genot voor het oog. Hier, vijf grote, licht gekleurde, romig geschilderde rozen in een simpel vaasje, een drinkglas, tegen een roodbruine achtergrond, twee rode rozen met wat blaadjes liggen ernaast. Ik kijk en meen al kijkende te weten hoe deze volle rozen geuren. Betekent dit dat ik ze kan ruiken? In elk geval krijgt dit kleine stilleven plotseling voor mij een grote ruimtelijkheid, overkomt me een besef van de lucht, de ruimte rondom de bloemen, en die ruimtelijkheid breidt zich zelfs uit buiten het schilderij, ze overstijgt het kader... Ik roep mijn huisgenote erbij. ‘Hier, kijk eens naar dit schilderijtje met rozen. Kun je die bloemen ruiken?’ ‘Natuurlijk niet!’ ‘Ruik, ik bedoel, kijk nog eens goed...’ ‘...Ja, maar nu zeg je al vantevoren waar je me naartoe wilt hebben!’ ‘Maar je ruikt ze?’ ‘Ik kan me voorstellen hoe rozen als deze geuren...’
Illusies. Maar grotere illusies of twijfelachti-