Ernst van Alphen
1. Het probleem met de ‘discussies’ over de wetenschappelijkheid van literatuurwetenschap is dat daarbij slechts het object van onderzoek, literatuur, ter discussie staat, terwijl een uiterst verouderde, naïeve opvatting van wat wetenschap is, zonder discussie blijft gehanteerd. Het is opvallend dat juist diegenen die hun omgang met literatuur legitimeren door de zogenaamde strikte wetenschappelijkheid ervan, blijk geven niet op de hoogte te zijn van hedendaagse wetenschapsfilosofische discussies. In een in 1989 verschenen bundel over de stand van zaken in de mediëvistiek wordt bijvoorbeeld gesteld dat er in dat vakgebied het verlangen is ‘naar een striktere, objectievere, minder interpreterende, meer systematische, in een woord meer wetenschappelijke vakbeoefening’. In dit verlangen objectiviteit te bereiken door interpretatie te verdringen, herkennen we de valse dichotomie die in de jaren tachtig menige discussie over literatuurwetenschap tot simplistische standpunten dwong: die tussen hermeneutisch tegenover empirisch, ofwel interpretatief (subjectief, quasi wetenschappelijk) tegenover objectief, wetenschappelijk. Die discussies negeerden een identieke discussie uit de jaren zestig zoals die zich toen in de (methodologisch verwante) sociale wetenschappen afgespeeld heeft: de zogenaamde methodenstrijd. In de jaren tachtig heeft men echter in de literatuurwetenschap in Nederland opnieuw, ongehinderd door kennis van het verloop en de conclusies van die debatten, het wiel proberen uit te vinden, ook al was dat een vierkant wiel.
2. De opvatting dat literatuur een autonoom object is, eigen kenmerken heeft, die eigen benaderingen en theorieën mogelijk maken en veronderstellen is typisch modernistisch. In het modernisme gaat men er vanuit dat iedere kunstvorm zijn eigen aard en codes heeft, en dat het zowel bij de kunstbeoefening als bij de bestudering ervan erom gaat de aard en grenzen van de kunstvorm te exploreren. Wanneer vandaag de dag literatuurwetenschappers hun