houdt. Een dergelijk wantrouwen lijkt mij de kern uit te maken van het pamflet dat Jaap Goedegebuure een jaar geleden publiceerde. De nivellering in het onderwijs, i.c. het literatuuronderwijs, wordt door hem aangemerkt als een van de belangrijkste factoren in de teruggang van de leescultuur.
Het universitaire onderwijs bracht, voor wat de letterkunde betreft, een brede basiskennis aan die onontbeerlijk werd geacht om als leraar in het secundaire onderwijs aan cultuuroverdracht te doen. Het onderzoek gold als een specialistische activiteit waarmee men uitsluitend bij vakgenoten een reputatie trachtte op te bouwen.
De daling van het aantal studenten dat belangstelling heeft voor het traditionele brede aanbod aan kennis omtrent literatuur, heeft niet tot belangrijke veranderingen - die dieper gaan dan simpele bekortingen - in de onderwijsprogramma's geleid. Wel zijn er, mede als gevolg van deze ontwikkeling, veranderingen binnen het universitaire onderzoek opgetreden. Enerzijds is er de versterkte tendens, die om begrijpelijke oorzaken vooral in andere vakken dan de neerlandistiek optreedt, om aan internationale discussies deel te nemen. Een maatschappelijke verandering als het ‘kleiner worden’ van de wereld heeft zeker ook effect gehad op de toegenomen belangstelling voor internationalisering binnen de universiteiten. Naarmate het onderwijzen van het standaardpakket aan literaire kennis minder mogelijkheden bood om zich als professioneel lid van de universitaire gemeenschap te manifesteren, is het belang van onderzoek toegenomen als middel om zich binnen de universiteit te onderscheiden. De eisen die gesteld worden aan de organisatie van het onderzoek en aan de produktiviteit zijn scherper geworden. Publiceren in buitenlandse tijdschriften, of bij buitenlandse uitgevers, is een manier om aan deze eisen te voldoen, c.q. er boven uit te gaan.
Daarnaast zijn beoefenaren van de tekstgerichte literatuurwetenschap zich in toenemende mate tot een algemeen, hoog opgeleid publiek gaan richten. Het blad Literatuur informeert een veel bredere lezerskring over onderzoek binnen de neerlandistiek dan de wetenschappelijke bladen Spektator en De Nieuwe Taalgids. Het aantal dissertaties binnen de neerlandistiek is de afgelopen jaren sterk toegenomen en ook het aantal proefschriften dat door algemene, literaire uitgevers op de markt wordt gebracht.
Bij deze gerichtheid op een breder publiek kon niet uitblijven dat ook stelling genomen werd jegens maatschappelijke en culturele zaken die dat publiek interesseerden. Het bereik van de feministische literatuurbeschouwing is veel ruimer dan alleen de groep vakgenotenspecialisten, zoals de ontvangst bewees van Maaike Meijers dissertatie De lust tot lezen. Veelal door succesvolle buitenlandse voorbeelden geïnspireerd (LeRoy Ladurie, Duby, Le Goff, Darnton) heeft een aantal literatuurwetenschappers, vaak afkomstig uit de mediëvistiek, zich toegelegd op een vorm van geschiedschrijving die veel meer maatschappelijke en culturele zaken omvat dan alleen literaire.
Uiteraard zijn ook beoefenaren van de empirische literatuurwetenschap geconfronteerd met de ongunstige maatschappelijke perspectieven voor hun afgestudeerden. Gegeven de belangstelling die studenten literatuurwetenschap, voor wat betreft hun maatschappelijke perspectieven, aan de dag leggen voor het boekenvak, culturele instellingen en leesgedrag, leveren de inzichten opgedaan in empirisch onderzoek een goed uitgangspunt om vaardigheden aan te leren waarmee functies binnen de culturele sector succesvol kunnen worden vervuld. Instellingen en bedrijven die een cultureel produkt vervaardigen en/of distribueren hebben baat bij medewerkers die, behalve Fingerspitzengefühl, ook kennis bezitten van de manier waarop hun produkten door specifieke groepen worden waargenomen en de voorwaarden waaronder afname van deze produkten plaatsvindt.
Het ligt uiteraard binnen het vermogen van het hoofdstroomonderzoek om de beschreven