G. van Benthem van den Bergh
Een gesprek
‘Je zit toch in de redactie van De Gids?’
‘Ja.’
‘Ik zie De Gids bijna nooit hoor, maar hebben jullie niet veel te veel redacteuren?’
‘Hoezo?’
‘Nou ja, het Hollands Maandblad wordt toch ook maar door één man gemaakt?’
‘En?’
‘Dat is toch ook best aardig? Een vriend van me is er op geabonneerd.’
‘Het Hollands Maandblad is een tijdschrift van een coterie. Daar is niets tegen, maar ook niet veel voor.’
‘Maar waar hebben jullie dan al die redacteuren voor nodig?’
‘Ideeën. Diversiteit. De Gids-redactie is een gezelschap waarin wordt geconverseerd. Daarom eten we altijd samen. Harry kiest de wijn en bepaalt vaak het onderwerp van gesprek. Onze beste themanummers zijn tijdens het eten geboren.’
‘Die Harry Mulisch...’
‘Ja.’
‘Wat is dat eigenlijk voor iemand?’
‘Aardig.’
‘Maar is hij niet verschrikkelijk arrogant?’
‘Hij weet wat hij waard is, zeker.’
‘Maar hij is toch onuitstaanbaar verwaand?’
‘Hoe kom je daar nu bij? Je kan juist enorm met hem lachen.’
‘Maar die pretentie. Wie schrijft er nu een Compositie van de Wereld?’
‘De. Heb je het gelezen?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Men praat elkaar na. Inderdaad, niemand durft tegenwoordig nog zo'n boek te schrijven, van een “mateloze pretentie”, zegt hij zelf. Filosofische stelsels zijn uit de mode en, naar men zegt, door de wetenschap achterhaald. Maar is het - ik noem maar iets - niet van belang als iemand probeert te verklaren “waarom mohammedanen wel nog bereid zijn christenen voor Allah de keel af te snijden, maar omgekeerd de christenen niet meer de mohammedanen voor God?”
‘Maar je kan toch niet ontkennen dat het een pedant boek is?’
‘In het voorwoord zegt hij zelf: “Ik zal systematisch te werk gaan, - en dat is een mate die menigeen in mijn geval onuitstaanbaar pedant zal vinden.” En erger nog, hij zegt gewoon dat hij er trots op is een boek voltooid te hebben dat vrij nauwkeurig onvereenkomt met “het visioen” dat hij ervan had toen hij eenentwintig was. Irritant hè, iemand die dat lukt?’
‘Dus ik heb toch gelijk?’
‘Dat laat ik voor jouw rekening.’
‘Maar je geeft toch toe dat Mulisch niet gewoon kan zijn?’
‘Ik begin je te begrijpen. Harry is inderdaad allerminst gewoon. Ik ken niemand die zozeer in staat is gebleken om zijn leven en werk naar eigen inzicht vorm te geven zonder zich iets aan te trekken van de buitenwereld, van wat men al of niet hoort te zeggen of te doen. Hij is een eigentijds aristocraat - en dat wekt afgunst.’
‘Ik moet toch De aanslag eens lezen.’