A. de Swaan
De afstand van Mulisch
De traditie wil dat er altijd een natuurkundige redacteur is van De Gids. Jarenlang was dat Sybren de Groot; de levende natuur werd behandeld door Arie de Froe. Toen zij de redactie hadden verlaten, was er een vacature voor de natuurwetenschap en zelfs Harry Mulisch dacht niet dat hij die portefeuille er wel bij kon doen. De redacteuren vroegen H. Casimir als informateur, hij zelf achtte zich op zijn leeftijd hors concours, en op zijn aanwijzingen benaderden zij - omzichtig en vrijblijvend - een vermaard geleerde die werkzaam was in een universiteitsstad in de provincie.
Nu moest de nieuweling worden gefleurd en bij uitzondering gebeurde dat niet aan een Gids-diner, maar zou hij op eigen terrein worden beproefd. Harry en ik moesten gaan kijken of hij inderdaad de nieuwe Lama was. We troffen de vermaarde natuurkundige in een buitenwijk op de achtste etage van een kantoorgebouw met uitzicht op een onafzienbare parkeerplaats. Hij ontving ons nogal beducht, van De Gids had hij geloof ik nog nooit gehoord, en van De Groot en Casimir viel het hem kennelijk een beetje tegen dat zij zich afgaven met de lekenpers. Het lukte Harry en mij niet om zijn wantrouwen weg te nemen, integendeel, hij werd steeds achterdochtiger. Als Pakistaanse atoomgeleerden in zijn kringen met evenveel reserve ontvangen waren, dan zou dat land nu nog steeds geen atoombom hebben.
Wat wij dan wel van hem wilden? Naarmate het gesprek duurde, steeds minder. Hij zou het nog eens met zijn vrouw bespreken, dacht hij. De behoefte aan bedenktijd steeg aan beide zijden. Amper stonden we buiten op de tochtige betonweide, of die bedenktijd was voorbij. Die man moet geen redacteur worden, zei Harry, en hij wist ook waarom: het lag aan zijn das.
Stiklachend vertrokken wij naar Amsterdam en daar bleek Harry's gelijk: Casimir was alsnog bereid om redacteur te worden en tot nog toe is hij hors concours gebleven.
Harry heeft de gewoonte altijd het meest onwaarschijnlijke motief aan te voeren voor zijn voorkeur of tegenzin. Gedichten zijn afgewezen omdat het adres van de afzender hem niet aanstond of het papier niet lekker rook, essays geweigerd omdat ze begonnen met ‘Aangezien’, of eindigden met ‘... zal de toekomst uitwijzen’. Mulisch suggereerde dat deze grillige details juist heel diepzinnig en veelbetekenend waren, de onweerlegbare aanwijzing dat het met zo iemand of zoiets in diepste wezen mis was, zo diep en zo verkeerd dat alleen nog in schijn onbeduidende kleinigheden dat verraden konden. En als een ander het dan eens minder diepzinnig, maar wel grondiger, naging, bleek dat hij meestal nog gelijk had ook. Maar een keer aanvaard, dan was de zaak beklonken en dan hoorde een stuk erin, of een redacteur erbij. Harry krijgt zijn gelijk uit inspiratie. Hij is dan ook voor geen verbetering vatbaar, maar zelf ook geen verbeteraar.
Zoals veel ijdele mensen doet Harry zich lui voor, het kan dan lijken of zijn prestaties hem geen enkele inspanning hebben gekost. Maar ik denk dat hij vooral alles vermeed wat hem kon vervelen. En daar hoorde al het voorspelbare werk bij. Hij liep altijd zonder tas, had