De Gids. Jaargang 153
(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 936]
| |
Paul Marlee
| |
[pagina 937]
| |
stralen. Zo is het Henk met de paplepel ingegoten door zijn ras- en zongebruinde moeder: er een carrière van maken blank te (willen) zijn. Helena van Troje, o hemels, wit speelgoed uit mythisch moederland: droom van het kleine jongetje. Wie wil er nog met Jetty naar bed, met haar dyukafrekti, met haar kroeshaar, haar grote bil, haar hardere huid en dikkere lippen. Hij heeft het anders geleerd. De directeur zus en de directeur zo die daar rondloopt in vroegtwintigste-eeuws Paramaribo met zijn blonde dochter met blauwe ogen aan zijn zijde. Zijn Portugeesjoodse huid is blank, maar zijn polsslag is van neger. Hij loopt de Surinaamse hoer op de Walletjes voorbij: hij lust geen negerin nu hij in Holland zit: hij wil Helena van Troje, de dochter van de directeur, de blonde die daar loopt, met de zachte witte huid en de blauwe ogen. ‘Wat doe je toch verdomme terug in Suriname, jongen!’ gromt Wimpie, die naast hem zit aan de drukke, half verlichte bar, vaak bezocht door politici en dergelijke. ‘Shhh,’ reageert hij. Je moet voorzichtig zijn met de jongens die aan de macht zijn. Kunnen díe het je moeilijk maken, jongen, als er een misverstand ontstaat! Wees diplomatisch. Speel het spelletje mee. Zij stappen met zijn tweeën uit de bar, de nachtlucht in. Wimpie verdwijnt zonder zelfs afscheid te nemen. De tijdmachine weer! De gebrekkige tijdmachine! Hij is opeens omringd door onbekend, geheel verlaten landschap... Twee dinosaurussen staan op hun krachtige achterpoten met wijdgeopende muilen naar elkaar te brullen. Zij kijken elkaar in deze houding enkele seconden woest aan... waarna zij plotseling weer naar elkaar beginnen te klauwen. Zondagochtend vroeg bij het Gouvernementsplein, dicht bij de Surinamerivier. Niemand nog op straat. Hij staat daar gefascineerd. Hij is pas een dag of twee terug in de tropen na een langdurig verblijf in Nederland. De twee kleine dinosaurussen rollen om en om in het gras, de bekken in elkaar geklemd als twee tangen. Zij raken los, staan roerloos naar elkaar te loeren, en dan plotseling begint het weer. Alles lijkt zo verwarrend. Zijn brein gaat te keer als een kapot projectietoestel. De verwarring wordt chaos. Beelden verschijnen, verdwijnen weer. Het is alsof hij alles simultaan ervaart. Voordat je de veldslag ingaat, trouw je met Helena van Troje. Samen met haar ga je nu oorlog voeren tegen haar eigen volk. Uiteindelijk, vreselijk gefrustreerd en je het nutteloze van de hele affaire realiserend, boek jij enkele reis richting Paramaribo. Daar, nu, presenteer jij jezelf als nationalist, artiest, statenlid in spe. Naar de hel met die Hollanders! Naar de hel met Helena! Hier in Paramaribo ben je nu een groot dichter/schrijver, hier in je eigen vaderland een groot regisseur. Jij bent nooit mislukt in Amsterdam: jij had gewoon nooit gelijke kansen. Per ongeluk, of uit gewoonte, loop jij nog steeds rond met Het Parool in de zak. Jij gaat nu je eigen volk opvoeden en ze erop wijzen dat jíj hun kunstenaar bent, dat jíj degene bent voor wie zij later een monument moeten oprichten. Dan heb je natuurlijk nog de literaire oprispingen van de grote, middelmatige politiek-poëtische stuntman (die volgens eigen zeggen ¼ kunstenaar is): holle vaten klinken nou eenmaal altijd het hardst. Smeretèn, smeretèn, smeretèn tererentèntèn. Denk eraan: - dat je melk voor mammie brengt - dat je het dak voor mijn planten maakt - dat je af en toe de planten nat maakt - dat je goed voor jezelf zorgt - dat je niet naar andere vrouwen kijkt - dat je de deuren dicht en de lichten | |
[pagina 938]
| |
uit doet. Straks komt er weer zo'n artistiek genie of professor uit Holland op t.v. om de kleine-stadssleur van onze hoofdstad te helpen verbreken. Verbasterde Portugese Joden, Chinezen, Mulatten, Negers, Blanken, Indianen, Hindostanen, Libanezen, Javanen: een ongelofelijke combinatie, naar het lijkt (soms) met geweld en list bij elkaar gebracht door de ondoorgrondelijke krachten van de geschiedenis. Een grillige samenloop van omstandigheden? Een nieuw experiment van het Kosmisch Laboratorium? Een unieke kans? De wereld in miniatuur staat er in onze toeristenfolders. Wij kleurlingen van het Caraïbisch gebied, wij zijn een bijzonder en interessant verschijnsel in het heelal. De voorlopers van het nieuwe wereldras? Bij opgravingen gevonden enige verkoolde lijken in zittende houding: een heeft uitgehold voorwerp in hand, waarin koffie, vroeger veel gedronken drug-achtig vocht, vlak bij de mond. Lavastroom kennelijk mensen plotseling overvallen. Een rijk dat 2000 jaar oud is, grote flats langs de zee; kende leiders vanaf het begin; na 2000 jaar ziet hij dezelfde leiders, verbaasd dat zij 2000 jaar oud zijn! Moe van over-civilisatie en over-technologie, van over-consumptie en over-efficiëntie, moe van het kunstmatige en van uiterlijke schijn heeft hij verkozen terug te gaan naar het oerwoud. Om, helaas, terecht te komen in het kruisvuur van de onverschillige krachten van de geschiedenis. In dit zonverlichte dodendal, landschap van de grote symbolische graftombe, ver van de grotten van de sibille van Cumae, zijn er niet veel die echt leven. Het gros is dood, maar is zich er niet van bewust. De weinigen die echt leven worden vaak genoeg als vreemd en verdacht beschouwd, en behoren op hun hoede te zijn voor de doden. Het is voor hen soms zelfs raadzamer zich zodanig te camoufleren alsof men ook tot de doden behoort. Een beet en zij die eens de glans van leven in hun ogen hadden, behoren spoedig ook tot de doden. Het licht van de
lamp die hij net heeft aangemaakt na een periode van diepe meditatie, versplintert de duisternis. Hij knippert enige seconden met zijn ogen tot die weer gewend zijn aan de grofheid. Hij was weer een klein spinnetje verborgen in zijn web in een donker hoekje van het plafond, glurend naar alles wat gebeurde in de kamer. Het donker hoekje was stil, stil als de dood en ver verwijderd van de wereld; van die vreemde wezens die daar zitten op vreemde houten dingen, bedekt met materiaal
| |
[pagina 939]
| |
van verschillende kleuren, vreemde wezens die gekke geluiden maken met hun kelen. Het spinnetje beschouwt de vreemde wezens, van wie het doorgaans alleen de bovenste delen van hoofd en gezicht ziet, vol verwondering. De vele dingen van het leven die in een verbijsterende volgorde in zijn geest oprijzen. Soms wil hij, in uiterste wanhoop, zijn jachtgeweer pakken en beginnen te schieten - eerst haar, dan de kinderen, dan zichzelf. En zijn hart zal groot en hol zijn, ah, groot, hol en duister als een van de onmetelijke zwarte gaten van de kosmos. En de hellehond zal daar staan te grommen en zegevieren met wijd geopende muil en gespreide vleugels. Zijn geschater zal echoën door het lege huis. Spoedig zal het huis door voorbijgangers huiverig worden aangewezen met de vinger - niemand wil er nog in wonen. Binnen de kortste tijd raakt het overgroeid door onkruid en slingerplanten, en bewoond door slangen en insekten van allerlei soort. God, hij houdt van ze! In razernij heft hij zijn armen uitdagend op naar de hemelen, zoals eens de reuzen uit de oertijden hebben gedaan. Neerkijkend ziet hij wolken ter hoogte van zijn heupen en de ruwe, ongelijke aarde ver daar beneden. Zijn stem in uiterste woede, wordt als de donder, en zijn tranen die neerstorten, als woeste bergstromen. De goden, in weerwraak, binden zijn handen aaneen in de bevroren lucht als door magische formule; en hulpeloos geworden ziet hij hoe de aasgieren van de Demiurg beginnen te pikken aan zijn lever en ingewanden. God, hij houdt van ze! Bij de dans rond het houtvuur in de bossen van het Para district rees uit de aarde op, Maisa, de aardgeest. Er gebeurde iets. Zwarte gezichten overal, schaduwen - de dansende vrouw, bezeten door de aardgeest. O God. Na de dood zullen zij ons eren, nadat de onbeschaamde bedriegers zijn ontmaskerd. Zij sleuren hun ware kunstenaars door de modder. Er gebeurde iets, o God. Hij verloor zijn kunstbroeder, een groot schrijver, een vriend sedert de dagen van woeste hoogten. Want hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers: Boek 4: Psalm 91. Hun wortels zijn in het kosmische en nergens anders, verdorie! Akasha, de sfeer der oorzaken. Mystieke angst, magische valstrikken - verkeerd wereldbeeld? Waarom houd je toch niet op met deze godverdommese mystiek! Hij faalde. Heeft hij zijn vriend in de steek gelaten? Hij voelt de symptomen, en hij wordt doodsbenauwd van het opdoemende vooruitzicht van het gekkenhuis. Waarom begroeven zij toch zo ver een Ding? Opgewonden begint hij om zich heen te slaan, woest te trappen tegen een kreupele pop op de vloer - boze geesten overal die hem gek proberen te maken, op hem losgelaten apuku's [bosgeesten]. Wanneer niemand in de buurt is, herhaalt hij deze handeling, schreeuwt: ‘Ga weg, ellendelingen, gaan jullie ergens anders, laat mij met rust!’ Vervolgens kijkt hij beschaamd rond, bang dat misschien iemand hem toch met zichzelf heeft horen praten. 's Nachts slaapt hij met de as van wierook gebonden in een doek op zijn hoofd. Zijn dit niet de vreselijke symptomen? Volgens Bugru houden demonen zich op in het gekkenhuis, en soms zelfs in de nissen van de kathedraal. Wanneer de kracht van de wierook uitgewerkt is, keren zij rustig weer terug naar hun schuilplaatsen. Gewogen en te licht bevonden? Verwaande mulat. Portugese Jood met de polsslag van neger. Proefkonijn. De angst voor de meute, voor wie men geen paarlen gooit; de grauwe horde, die als eerste de stenen begint | |
[pagina 940]
| |
te werpen en de houtblokken begint aan te dragen. Brada nanga sisa, onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, geen bezweerder, niemand die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Deuteronomium 18: 10-12. Broeder Bherpal probeert buurmans koe te krijgen in zijn watermeloenaanplant, zodat hij straks in elk geval verzekerd is van zijn ‘watermeloenoogst’. Je kan nooit weten met dit grillige weer: plotseling kan de regen gaan neerplensen midden in de droge tijd en het gevoelige gewas geheel vernietigen. Hij haalt de districtspolitie erbij, die met hem door het veld loopt en een officieel rapport opmaakt van de schade. Buurman schijt haast in zijn broek, wanneer hij hoort hoeveel schadevergoeding hij wel zou moeten betalen. ‘Beamte,’ pleit hij in wanhoop, ‘na Bherpal broko na prikkeldraad en srefi, so meki na kaw ben kan go ini en gron!’ [Beambte, Bherpal heeft de prikkeldraadomrastering zelf gebroken, zodat de koe op zijn grond kon komen!] De sluwe Bherpal heeft het prikkeldraad doen knappen ergens waar de draadpalen verzwakt waren door de activiteiten van houtluizen en het draad erg verroest was. Bherpal heeft nog een heleboel meer in petto voor de nietsvermoedende buurman: zijn uiteindelijk doel is hem zodanig het leven zuur te maken dat hij de plaats verlaat, zodat híj zijn vruchtbaar stuk land kan opkopen via een ver familielid. Hij zit in zijn donkere kamer - de ingewanden van de draak. De trance glijdt als een etherisch licht door zijn hoofd naar beneden; dan weer door al zijn cellen, beenderen en weefsels naar boven. Het is hem alsof hij zittend in de stoel wordt opgelicht. Toch kan hij nog steeds niet volledig loslaten en gewoon terugvloeien in de etherische essentie van de tabula rasa. In de absolute, hemelse stilte stijgt helaas de eeuwige stroom van gedachten weer op en de bijna perfecte extase wordt te niet gedaan. Komen mensen! Vreemde, koele, etherische atmosfeer (andere planeet misschien?); officier in nog nooit eerder gezien uniform geeft hem identiteitskaartje met het doel hem te beschermen - zodat hij kan doorgaan voor een van hen; groot feest waar officier binnengaat, begeleid door schone, plaatselijke dame; zeker leiders van de natie of planeet (nu op aarde) op feest; zij lachen hem echter uit (op aarde nog steeds dus) wanneer hij op onopvallende wijze probeert hen te waarschuwen; officier raakt verliefd op aardse dame, die dit met opzet in de hand werkt, de gevaren aanvoelend waarmee haar ras geconfronteerd wordt; andere officier, lager in rang, die voor de poort staat / over / weet dat iets mis is met zijn baas binnen / over / neemt geen risico's en doodt, hem uitgezonderd, alle nieuwsgierige aardbewoners bij de poort met klein laserwapen / over / geeft hem briefje om voor zijn chef binnen te brengen / over / hij bezorgt briefje bij de baas, die met dame wandelt in prachtig verlichte tuin / over / chef leest briefje / over / raakt uit de magische betovering / over / zegt dat hij bijna verloren was / over / loopt onmiddellijk weg, hem wenkend om te volgen / over / dame valt flauw - alles is verloren voor haar; hij draalt in een poging haar te doen bijkomen en haar te vertellen van zijn nog steeds aanwezige gevoelens van verbondenheid met het ras; hij weet echter dat hij voorzichtig moet zijn; merkt dat zij weer volledig bij bewustzijn is; zij wenkt hem | |
[pagina 941]
| |
om dichterbij te komen - zij ligt nog steeds op de grond, gekleed nu in zwarte zijde met zwarte zijden handschoenen aan (hij wantrouwt haar ergens, zoals zij daar ligt en hem met haar hand wenkt dichterbij te komen); helaas, chef keert ongeduldig terug naar de weelderige tuin op zoek naar hem. Arm zwart kindje, laat je haar toch niet zo lang groeien. Wij waarschuwen je, jij wordt nu geschorst. Als je terugkomt wanneer wij je dat zeggen, en je haar is niet gefatsoeneerd en geknipt, dan krijg je ontslag! Jij hebt hier bij onze maatschappij met het publiek te doen, dus willen wij dat jij er fatsoenlijk uitziet, verdorie! Geen baarden, geen lang haar hier! Nou breekt mij de klomp! Wat hebben wij nu! Gij zult de rand van uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult de rand van uw baard niet afscheren. Leviticus 19: 27-28. Ongewenst zwart kindje dat aan tafel zit met de wrede witte halfbroertjes. Zwart kindje dat het stijve, weerbarstige haar lang wil laten groeien als dat van zijn halfbroers. Resultaat: het haar steekt uit als stokjes boven zijn hoofd. Mama, wie was mijn grootvader? Een witte man. En wie was mijn grootmoeder? Een half-witte vrouw. En wie was mijn overgrootvader? Dat was Piet Hein. Een man van middelbare leeftijd met een verweerd gezicht, een verlopen figuur, groet het jongetje met een verlegen, onzekere blik. De moeder, van kleur verschietend, trekt het kind met een onverwachte, haast spastische beweging naar zich toe. ‘Kijk niet naar die man!’ sist zij tegen het kind, en loopt in versneld tempo met fier opgeheven hoofd vol verachting door, het kind met vaste hand dicht tegen zich aan houdend. De ontmoeting vindt plaats vóór het Kirpalanigebouw aan de Maagdenstraat. De aan lager wal geraakte Portugese Jood, Madrigues, voelt het bloed naar zijn gezicht trekken en zijn hart sneller kloppen. De alcohol heeft zijn lichaam en zijn geest volledig vergiftigd. Al die zwarte meisjes die hij heeft genaaid, hebben hem totaal afgetapt. Maar hij heeft nog steeds genoeg potentie over om te staan als het moet. Hij kent de kinderen die hij hier en daar heeft verwekt niet allemaal meer. Laat pater maar naar zijn moer kruipen! Pater noch rabbijn kan Madrigues nog helpen. Trouwens, de eerste had hen zelf helpen verdrijven uit Portugal en het eiland Madeira. De vliegende Jood - de wandelende Hollander - de eeuwige Wanderlust. Madrigues heeft geraasd en getierd en verkracht. Die negermeiden! Niets naait zo lekker als een zwarte meid, hoe zwarter hoe beter! Hij staat daar op straat bij Nassief met een kleine fles whiskey in zijn hand. Terwijl hij de fles naar zijn mond brengt, verspilt hij vocht in zijn kraag, half bezopen. Een kleine zwarte meid komt aangelopen met een uitdagende, ritmische gang en omhelst hem. Hij fluistert haar iets in het oor en zij lachen beiden schaamteloos luid. Torarica in de machtige omstrengeling van de jungle. Madrigues kent al de winti's. De watramama, de apuku, de Maysa, de Kromanti, de ingi, the sweet smell of terror, the heart of darkness. Als hij stomdronken is, bijt hij soms zelfs een whiskeyglas aan stukken en begint tot ontzetting van de Chinese winkelier de scherven op te peuzelen. Politiefluit, bezeten meid op straat, 4 uur 's ochtends; de asema's [vampiers], bang voor het naderende daglicht, keren terug naar hun nest. Teach our philosophy the strength to reach above the navel. De Evangelische Broedergemeente heeft gewerkt, de Rooms-Katholieke gemeente heeft gewerkt; religietjes verrijzen als paddestoeltjes in de dagen der laatste | |
[pagina 942]
| |
heiligen, allemaal zieltjes winnen. Hij zit achter het stuur van een grote truck op weg naar God. Plotseling valt er een zware boom dwars over de weg; het volgende moment heeft de boom de vorm aangenomen van een enorme penis. Pas ontpakt, rechtstreeks uit Amerika: closetpotten, wasbakken, nieuwste uitvoering met hogedrukcistern, compleet, in de kleuren beige, olijfgroen, harvest gold, blauw, wit; jurist, gehuwd, zoekt woning, ongemeubileerd, met drie slaapkamers, aanbiedingen: tel. 91758; overwegende dat dienstdoende agent heeft gehoord, dan wel vernomen en gezien, of heeft opgevangen of anderzijds heeft vernomen als duidelijk merkbaar teken oftewel geluid of gerucht en herkend hebbende ter enerzijde, zowel als geobserveerd hebbende ter andere zijde; officieel en technisch gerapporteerd als herkend hebbende, vonnis luidende enzovoort, enzovoort, enzovoort. Blablablablablablabla. Dadadadadadada. Het primitieve archetype geregenereerd en rijzend als de feniks uit oeroude graftomben: het corruptieve ijzer zal getransmuteerd worden tot goud door het alchemistische proces van de eeuwen; de steen der wijzen; de eerste Adam en de laatste Adam. - - - Geheel verlaten zielelandschap. Hij staat daar verloren en alleen voor het wachthuisje. De machtige trein des doods komt aandaveren over de stalen rails. Met hels kabaal stopt de zware lokomotief voor hem: aan het stuur zit een angstaanjagende vrouw-demon met donkere trekken, het haar hoog opgekamd en het gezicht van ijzer. Ze kijkt vanaf haar zetel vernietigend neer op hem, klein menselijk wezen en zegt geen woord. Haar arrogante ogen duiden hem: kom je nou of kom je niet! Hij durft niet - zij en het machtige gevaarte boezemen hem vreselijke angst in. Zij keurt hem geen blik meer waardig, kijkt strak voor zich uit, grote robuuste vrouw met volle boezem en de zware reuzelokomotief trekt op in razende vaart. |
|