| |
| |
| |
Carlo Hoop
Het water komt
De transmigratiedorpen in Suriname vijfentwintig jaar na de gedwongen volksverhuizing
‘Op een goede dag kwamen enkele ambtenaren uit de stad ons dorp langs de rivier in en vertelden dat wij zouden moeten verhuizen vanwege een gepland stuwmeer. Wij lachten om deze boodschap. De ambtenaren werden uitgejouwd en met water natgegooid. Wat is een stuwmeer, vroegen wij ons toen af. Ons dorp zou toch niet kunnen verdwijnen? Op een goede dag was het zo ver: het water kwam en wij vertrokken hals over kop.’
Dit is het verhaal van een van de vele Bosnegers die in de jaren zestig met een grootscheepse gedwongen verhuizing werden geconfronteerd. De transmigratie van Saramaccaners en Aucaners in midden-Suriname was het gevolg van de overeenkomst die de Surinaamse overheid in 1958 sloot met de Aluminium Company of America (alcoa). De overheid en Suralco, een dochtermaatschappij van alcoa, voerden tussen 1958 en 1964 de plannen uit die in de Brokopondo-overeenkomst waren opgenomen. Een stuwmeer midden in het woongebied van de Saramacca-Bosnegers werd noodzakelijk geacht voor de elektriciteitsvoorziening ten bate van de bauxiet- en aluminiumindustrie in Suriname: 1350 km2 natuurgebied ter grootte van de provincie Utrecht werd onder water gezet om het meer te vormen, 6000 mensen, verspreid over een zevenentwintigtal dorpen langs de oevers van de Surinamerivier, werden naar nieuwe woonoorden overgebracht. De overheid probeerde de gedwongen verplaatsing te verkopen en deed voor en tijdens de transmigratie de bevolking verschillende beloftes. De mensen zouden in een omgeving terechtkomen waar een beter leven mogelijk was, althans beter dan tot nu toe het geval was geweest. Er zouden voorzieningen worden getroffen die hen het verleden deden vergeten.
Vijfentwintig jaar na de verhuizing bezocht ik in 1988/1989 vanuit Nederland enkele transmigratiedorpen, ten noorden van het Brokopondo-stuwmeer. Het hierna volgende (reis) verslag geeft een beeld van het leven in de transmigratienederzettingen. De mensen vertelden wat er als gevolg van de noodgedwongen verplaatsing is veranderd in hun dagelijks leven en wat dat voor hen betekent.
| |
Klaaskreek en Brownsweg
Om zeven uur 's morgens is het druk aan de Saramaccastraat in Paramaribo. De mensen zijn volop bezig een gelegenheid te vinden om ‘bovenop’ te komen. Bovenop betekent naar het binnenland. Het zijn overwegend Bosnegers die er, heen en weer rennend, een plaatsje in de bussen zoeken. Vanaf de Saramaccastraat vertrekken er dagelijks bussen en ‘pick ups’ naar onder andere de transmigratiedorpen. Om een goede zitplaats in een van de bussen te bemachtigen, wordt men aangeraden zo vroeg mogelijk bij de vertrekplaatsen aanwezig te zijn en dat is om zeven uur 's morgens. Zo niet, dan blijft er niets anders over dan achterop de ‘pick ups’, de vrachtwagens met open laadbakken, te reizen.
Vanaf het centrum van Paramaribo vertrekken de bussen en pick ups via de van 't Hogerhuisstraat over de Pres. Kennedy-High- | |
| |
way, een geasfalteerde weg van ruim dertig kilometer, richting Paranam. Van een afstand zijn de rookwolken van de aluminiumsmelterijen van de Suralco te zien. Even daar voorbij houdt de asfaltweg op. De rit gaat dan verder over een stoffige rode bauxietweg die loopt van Paranam tot Afobaka. De Afobakaweg werd in de jaren zestig door Suralco aangelegd en overgedragen aan de Surinaamse overheid, die belast werd met het onderhoud. De weg vormt tevens de verbinding tussen de smelterijen en de elektriciteitscentrale bij het Brokopondo-stuwmeer.
Dit traject heet in de volksmond ‘meti passie’, ‘de weg voor dieren’, omdat de weg na Paranam steeds slechter wordt; het wegdek zit vol gaten. De chauffeurs die hier dagelijks overheen rijden, moeten daarom zeer behendig zijn om ongelukken te voorkomen. Desondanks komen er vooral bij regenachtig weer regelmatig ongevallen voor. Zodra de bus Paranam voorbij is hoort men de reizigers veelvuldig klagen.
Even voorbij de smelterijen komen we langs enkele kleine nederzettingen waar Indianen wonen. Hoe deze dorpjes heten, weten de passagiers niet te vertellen. Tot voor kort werden nog Indiaanse passagiers meegenomen, maar sinds de oorlogstoestand in dit gebied rijden de bussen deze dorpjes voorbij, omdat de verhouding tussen Bosnegers en Indianen is verstoord. Een half uur na Paranam stopt de bus bij Wit Santi, een gehucht waar enkele Bosnegers van de ‘Boven-Suriname’ wonen. Hier bevindt zich een winkeltje waar de reizigers het een en ander kunnen kopen of hun dorst kunnen lessen. De bijrijder laadt hier enkele goederen uit die door de winkelier zijn besteld.
De Afobakaweg trekt tegenwoordig steeds meer mensen aan, zowel uit het binnenland als uit de stad. De mensen uit het binnenland vinden het waarschijnlijk aantrekkelijk om langs deze weg te wonen, omdat men relatief gemakkelijk en snel naar Paramaribo kan reizen. Voor de stedelingen biedt de omgeving van de Afobakaweg een mogelijkheid om de drukte van de stad te ontvluchten. Voor de Bosnegers in Paramaribo biedt het bos langs de weg een gelegenheid er toch nog een kostgrond op na te houden.
Nadat we Matjau-Keeki (Marshall-Kreek), een van de Aucaanse transmigratiedorpen, zijn gepasseerd, komen we na anderhalf uur rijden over de stoffige fel oranje-rode weg in Klaaskreek aan: een van de nederzettingen die in de jaren zestig door de overheid voor de transmigranten werden aangelegd. Als de bus van de grote weg afslaat richting het dorp, passeren we eerst een kerkhof dat verscholen ligt achter enkele bomen. Daarna komen we aan bij een van de grotere winkels in het dorp. De bus stopt hier en enkele passagiers stappen uit. Zij wonen voorin in het dorp (Fesi Seï). Het is verbazingwekkend om te zien dat er in de winkel goederen te koop zijn waaraan in Paramaribo een tekort bestaat. De bus vertrekt daarna richting Baka Djaï, de achterzijde van het dorp. Onderweg komen we langs de verder naar binnen gelegen wijkjes. Bij het huis van de hoofdkapitein vraag ik de chauffeur te stoppen. Een hoogbejaarde vrouw komt te voorschijn en vertelt dat haar man mij niet te woord kan staan; hij is het jaar daarvoor overleden. De nieuw-benoemde hoofdkapitein woont verderop in het dorp. Het blijkt hier, bij monde van enkele dorpelingen, niet nodig mijn aanwezigheid bij de hoofdkapitein aan te kondigen. In Ganzë, het dorp waar de inwoners van Klaaskreek oorspronkelijk vandaan komen, zou dat anders zijn geweest.
In de felle zon - Klaaskreek heeft weinig schaduwbomen - maak ik een wandeling door het dorp. Er staan houten huisjes die voor de transmigranten werden gebouwd in kaarsrechte, kale straten op een afstand van 15 tot 20 meter van elkaar verwijderd. Veel leefruimte tussen de huizen is er niet. Op de kleine veranda's zitten enkele bewoners te praten over hun dagelijkse bezigheden. Anderen hebben het over de politieke malaise in het land. Zo nu en dan zwaaien ze naar de jongelui die op hun fietsen, die ze in Paramaribo hebben gekocht, langsrijden. Af en toe is er ook het geluid van een bromfiets te horen.
| |
| |
De huizen zijn verdeeld in twee ruimtes, zoals de oude Bosnegerwoningen die de mensen gewend waren. De daken zijn tegenwoordig bedekt met zinkplaten; toen de transmigranten pas in de huizen getrokken waren, bestond de dakbedekking uit een materiaal waar vele bewoners last van hadden. Sommigen kregen ademhalingsmoeilijkheden, vertelt een dorpeling. De overheid heeft, na vele klachten, de daken voorzien van zinkplaten. Het is er in de huizen overdag echter niet uit te houden doordat de zinkplaten een enorme hitte veroorzaken.
Een oudere transmigrant vertelde dat de huizen waar zij in terechtkwamen niet toereikend waren. Voor uitbreiding moesten ze zelf maar zorgen en dat konden de mensen niet, omdat daar geen geld voor was. De transmigranten hebben in feite niet gekregen wat hun door de overheid werd beloofd. Zo wisten zij bijvoorbeeld niet dat de huidige woningen als noodvoorziening waren gebouwd. Zij hadden dus andere en betere woningen moeten krijgen. Dit is echter jaren verzwegen.
De meeste huizen zijn voorzien van elektriciteit afkomstig van een dieselgenerator. De bewoners moeten echter betalen voor het verbruik. De door het stuwmeer voortgebrachte elektriciteit komt dus duidelijk diegenen die de offers brachten niet ten goede! De generator voorziet tevens Nieuw-Lombë en Moejekeeki, twee andere transmigratiedorpen, van elektriciteit. Er is een waterleidingnet met diverse tapkranen. De Surinamerivier, waaraan Klaaskreek ligt, dient als waterreservoir. Er zijn openbare toiletten aangebracht: gemiddeld 2 toiletten voor 50 mensen.
De woningen in het dorp worden gezien als het bezit van de overheid, daarom hebben de bewoners een nogal onverschillige houding ten opzichte van het onderhoud. Reparaties worden door de overheid verricht, maar alleen aan woningen van gehandicapten en andere hulpbehoevenden. Er heerst woningnood, hoewel er ook veel leegstand is; degenen die wegtrekken stellen de woningen niet ter beschikking aan woningzoekenden. Kennelijk gaat men er vanuit ooit naar het dorp terug te keren.
De inwoners van Klaaskreek zijn voor het merendeel afkomstig uit Ganzë, een van de vele dorpen die in het stuwmeer zijn ondergegaan. Ganzë was een van de gekerstende dorpen aan de bovenloop van de Surinamerivier. Klaaskreek telde in 1985 ongeveer 1200 inwoners. Het aantal mensen dat tijdens de transmigratie in Klaaskreek aankwam, wordt geschat op 900. De hoofdkapitein, twee kapiteins, acht mannelijke en zes vrouwelijke Bassia's, allen traditionele gezagsdragers, voeren het bestuur over het dorp. Daarnaast is er een bestuursopzichter van overheidszijde in Klaaskreek aanwezig.
Klaaskreek is een kaal en stoffig dorp. Er zijn nauwelijks schaduwplekken tegen de hete zon te vinden, omdat toentertijd, bij het gereedmaken van de bouwgrond, alle bomen omver werden gehaald. De aanplant die men er in de loop der jaren heeft gepleegd, komt op de arme grond nauwelijks op. Het dorp heeft daardoor een dor, ongastvrij aanzicht.
Aan het begin van het dorp ligt het eigenlijke centrum. Hier bevinden zich enkele officiële gebouwen zoals de kerk en de school van de Evangelische Broeder Gemeente (ebg). Hiernaast staan de woningen van de onderwijzers en de predikant. Klaaskreek heeft aan de transmigratie het kerkgebouw uit Ganzë overgehouden; de huidige kerk is min of meer een kopie van het vroegere gebouw. In het centrum is ook de grootste winkel gelegen. Het is zo nu en dan mogelijk hier logies te vinden. In Klaaskreek bevond zich aan het einde van de jaren zeventig een mulo-school, eveneens van de ebg. Deze school die voor de regio bestemd was, heeft er ongeveer drie jaar gefunctioneerd. Van hogerhand werd echter besloten de school naar Brokopondo te verplaatsen, de hoofdplaats van het gelijknamige district. Verder is er een polikliniek aanwezig, waar normaal gesproken eens in de twee weken een arts uit Brokopondo consultaties houdt.
Achter in het dorp zijn een voetbalveld en
| |
| |
een recreatieruimte te vinden. Het voetbalveld wordt vanwege het wegtrekken van de jongeren minder frequent gebruikt en onderhouden dan in het verleden, toen men het plan had voor de bouw van tribunes. In de recreatieruimte worden af en toe feesten gegeven. De drie landingsplaatsen die Klaaskreek rijk is, zien er verlaten uit. Het weinige bootverkeer leidt hier dan ook tot een gering sociaal verkeer; de afmeerplaatsen hebben hun oorspronkelijke sociale functie verloren.
| |
Middelen van bestaan
De bewoners van het dorp leven van de zelfvoorzienende landbouw. Er wordt onder andere cassave, rijst, tayer en napi verbouwd. Deze bron van bestaan levert echter problemen op, omdat het de mensen aan vruchtbare gronden ontbreekt. De geringe opbrengst van de arme gronden in de omgeving maakt het niet aantrekkelijk om van de kostgronden alleen te leven. Behalve de landbouw verschaft het palmoliebedrijf Victoria dan ook aan enkele tientallen mensen uit het dorp werk. Van de 1200 inwoners in Klaaskreek hebben, volgens een van de dorpsbestuurders, zestig mensen in het dorp permanent werk. De lonen van de werkenden zijn ook nog erg laag. Mannen verdienen gemiddeld Sf. 250,- per maand en vrouwen Sf. 120,-. De rest van de dorpelingen is afhankelijk van overheidssteun. Ouderen ontvangen een driemaandelijkse uitkering van Sf. 400,-, hun ouderdomspensioen. Om de drie maanden ontvangen vrouwen voor hun kinderen een toelage van Sf. 30,-. Van dat geld moeten de mensen van dit dorp rondkomen.
Vanuit de overheid werden in het verleden enkele landbouwprojecten opgezet, waarbij citrusvruchten, cacao en pinda's werden verbouwd. De projecten zijn echter niet goed van de grond gekomen. De bewoners wijten dit aan de gebrekkige landbouwvoorlichting die vanuit Paramaribo gegeven werd.
De jacht en visvangst worden op zeer kleine schaal bedreven. Met de visvangst is het in het gehele gebied slecht gesteld; in de Surinamerivier is nauwelijks vis te vinden. Daarnaast beschikken de meeste bewoners niet over korjalen om iets aan de visvangst te doen.
In de houtkap en in de rubberindustrie wordt nog steeds werk gevonden, zij het wel minder dan in het verleden. Vroeger hadden mannen werk als balatableeders of houtkappers, maar dit werk wordt niet veel meer gedaan. Zowel de rubberbomen als de bomen voor de houtkap liggen in het meer. Naar een ander gebied trekken is in deze tijd niet te doen. Velen zitten dus tegenwoordig zonder werk. Volledigheidshalve moet hierbij vermeld worden dat de huidige werkloosheid in de rubberindustrie in Suriname niet alleen te wijten is aan de transmigratie en het verdwijnen van de rubberbomen in het meer, maar zeker ook aan het feit dat de vraag op de wereldmarkt naar rubber uit Suriname al vóór 1960 afnam.
Wat het gebrek aan werk in de houtkap betreft: dit is gedeeltelijk te wijten aan de slechte bereikbaarheid van goede houtbestanden in de omgeving van het dorp. Daarnaast ontbreekt het de dorpelingen aan machines, waarmee het werken in de houtkap vergemakkelijkt zou kunnen worden.
De huidige tendens in het dorp, en misschien ook in de andere transmigratienederzettingen, is dat de mensen steeds meer gaan consumeren dan produceren. Men koopt liever rijst uit de stad. Werken doet men liever bij de overheid of bij instellingen als de Medische Zending. De werkzaamheden die gepaard gaan met het openkappen van kostgronden, worden tegenwoordig als te zwaar ervaren. Men is minder dan vroeger bereid zelf voor het voedsel te zorgen. Dit proces wordt naar alle waarschijnlijkheid nog versneld doordat de overheid sociale steun in de vorm van geld verstrekt. Deze steun is echter niet voldoende om het hoofd boven water te houden.
Sinds de transmigratie kunnen we niet meer leven zoals we gewoon waren, zei een van de dorpelingen. We kunnen hier niets doen, niet
| |
| |
vrij jagen en niet gemakkelijk gaan vissen. Er heerst grote armoede in het dorp, de gemeenschap valt nu nog verder uit elkaar. Men moet niet tegenwoordig een modern leven gaan leiden, zoals in de stad, terwijl men niet over de vereiste middelen beschikt. De mensen kunnen hun traditionele gewoonten niet meer voortzetten en ook niet leven zoals in de stad. Wat moet er van het transmigratiegebied terechtkomen, vroeg de oude man zich af.
Het beeld dat men van het dorp krijgt, is niet opwekkend te noemen. Velen zijn van mening dat de transmigratienederzettingen snel in verval raken, omdat vooral de jongeren wegtrekken, op zoek naar een beter bestaan. De ouderen (vanaf 50 jaar) blijven dan achter.
| |
De woonkern Brownsweg
Vanuit Klaaskreek zet ik twee dagen later de reis voort naar het volgende transmigratiedorp, Brownsweg. De bus rijdt in zuidwestelijke richting, Brownsweg ligt ongeveer 40 kilometer van Klaaskreek af en de weg ernaartoe is een zijweg van de hoofdweg Paranam-Afobaka. Door de vele heuvels en slechte weggedeelten duurt de reis langer dan verwacht. Na een uur rijden - we zijn inmiddels Koffiekamp, een Aucaans transmigratiedorp, gepasseerd - komt de bus in Brownsweg aan. De spoorrails die aan het begin van het dorp de weg kruisen, herinneren aan de vroegere treinverbinding tussen Paramaribo (Onverwacht) en Dam (Kabel). De spoorweg houdt tegenwoordig op waar het stuwmeer, ongeveer 4 kilometer buiten Brownsweg, begint. Tot het midden van de jaren tachtig was Brownsweg per trein bereikbaar. De lijn is, waarschijnlijk vanwege de hoge exploitatiekosten, opgeheven. Tegenwoordig doet het stationnetje dienst als bushalte.
Wanneer de bus het dorp binnenrijdt, valt het direct op dat Brownsweg niet één geheel vormt, maar bestaat uit een samenklontering van zeven verschillende woonkernen. Dit transmigratiedorp werd vernoemd naar de berg in de nabije omgeving, Brownsberg. De omgeving van de Brownsberg werd vroeger bevolkt door enkele goudzoekers; tot 1983 hebben er gouddelvers gewoond.
De verschillende kernen waaruit Brownsweg bestaat, worden gescheiden door een bauxietweg. Dit is tevens de hoofdstraat van het complex. Aan de rechterzijde van de weg liggen de woonkernen Makambi, Kadju, en Djanka-kondë. Links van de weg bevinden zich Nieuw-Ganzë, Wakibasu 1 en 11 en Birudu-matu. Deze laatste ligt afgelegen van de andere kernen.
Nadat enkele passagiers bij het oude stationnetje zijn uitgestapt, maakt de bus een ronde langs alle woonkernen. Immers, vele passagiers hebben goederen uit Paramaribo meegenomen en willen het liefst voor hun huis afgezet worden. In Makambi stapt een volgende groep reizigers uit. Voordat de bus deze woonkern binnenrijdt, passeren we het motorhuisje waarin enkele dieselgeneratoren staan. Hiermee wordt geheel Brownsweg van elektriciteit voorzien. Makambi bestaat in feite uit één kaarsrechte straat waarlangs tientallen houten huisjes staan, evenals in Klaaskreek op ongeveer 20 meter afstand van elkaar.
Alle transmigratiedorpen zijn even uniform gebouwd en wat indeling betreft onvergelijkbaar met de vroegere dorpen. De kleine huisjes zijn gebouwd van afvalhout en de openbare toiletten moeten door de gehele bevolking gedeeld worden. In de straten staan waterkranen. Toen de transmigranten pas in het dorp waren, werd water uit de kraan en elektriciteit in huis door velen als een luxe beschouwd. Tegenwoordig zijn deze voorzieningen meer een last dan een lust, omdat de mensen eraan gewend geraakt zijn, terwijl het steeds vaker voorkomt dat het elektriciteitsnet en de watervoorziening het laten afweten. De waterpomp die de overheid heeft laten installeren, is te oud en te klein. Ook de watertanks voldoen niet. Het duurt zeker twaalf uur om de tanks te vullen en met het water doet men minder dan twee dagen. Het komt niet vaak voor dat de pomp twee weken achtereen draait. Als de pomp stuk is, duurt het zeker een week voor- | |
| |
dat er onderdelen uit de stad komen om de mankementen te verhelpen. Ondertussen zitten de mensen zonder water uit de kraan. Gelukkig beschikken ze nog over regenwater.
Het gemiddelde aantal inwoners van de dorpjes bedraagt 500. In alle kernen zijn enkele Bassia's en Kapiteins aanwezig die zich met de dagelijkse gang van zaken bezighouden. De inwoners van Brownsweg zijn eveneens afkomstig uit dorpen die door het water zijn overspoeld. De vroegere dorpen lagen langs de eerder genoemde spoorwegverbinding. De overheid plaatste de nieuwe dorpen langs het nog bestaande gedeelte van de spoorweg omdat zij ervan uitging dat de bewoners van Brownsweg dan nog de mogelijkheid zouden hebben om net als vroeger met de trein te reizen. Zoals reeds eerder vermeld, was dit nog tot in het midden van de jaren tachtig mogelijk. Tegenwoordig is men aangewezen op de autowegen. Een inwoner bracht zijn ongenoegen hierover op typisch Saramaccaanse wijze naar voren: ‘De transmigratie heeft ons in een nieuwe tijd gebracht en een nieuw leven betekent een nieuwe dood. Vroeger kenden wij geen dood door auto-ongelukken, tegenwoordig, met de autoroute langs ons dorp, worden we regelmatig met deze dood geconfronteerd.’
In iedere woonkern is minstens één klein winkeltje te vinden waar van alles te koop is, van brood tot de meest luxe artikelen zoals fietsen en elektrische apparaten.
In Wakibasu 1 bevindt zich een lagere school van de Rooms-Katholieke Missie. De bewoners van dit dorpje worden tot de Roomsen gerekend. Het is echter onduidelijk in hoeverre zij deze godsdienst ook werkelijk belijden. Tussen Nieuw-Ganzë, Wakibasu en Kadju in ligt langs de hoofdstraat het centrum van dit transmigratiecomplex. Hier staan een lagere school, een kerk en onderwijzerswoningen van de ebg. Langs de hoofdstraat ligt ook de Kuutu-wosu, de vergaderzaal die tevens dienst doet als recreatieruimte. Tegenover de vergaderzaal staat een marktgebouwtje waar de dorpelingen hun landbouwprodukten, die zij 35 kilometer verderop hebben geoogst, kunnen verkopen. De mensen moeten tegenwoordig hun kostgronden ver van het dorp aanleggen, omdat in de nabije omgeving de grond nauwelijks vruchtbaar is. Zij kunnen in de directe omgeving van de dorpen hoogstens een jaar hun gewassen verbouwen, daarna groeit er bijna niets meer.
De markt wordt overwegend door vrouwen bevolkt. Zij verkopen daar hun watermeloenen, tayer, napi, gember, cassave etcetera. Zo nu en dan is er ook vis uit het stuwmeer te koop. Voor deze vis moet veel geld betaald worden, omdat nog maar zelden in het gevaarlijke stuwmeer gevist wordt.
In dit centrum staat ook het gebouw van de bestuursopzichter, een ambtenaar die de overheid in Brownsweg vertegenwoordigt. Een politiepost is even buiten het centrum gevestigd. Aan weerszijden van de hoofdstraat liggen voetbalvelden waarop af en toe wedstrijden worden gespeeld.
Brownsweg ligt in de buurt van het stuwmeer. Vanuit het centrum bereikt men na vier kilometer lopen in zuidelijke richting de oevers van het meer. Men passeert onderweg het Medisch Centrum Brownsweg. Dit centrum was tot 1986 een van de modernste in het binnenland. Een hulphospitaal, polikliniek, verplegers en een artsenwoning zijn hier aanwezig. Het centrum is ook voorzien van een noodlandingsbaan voor vliegtuigen, indien er ernstig zieken naar Paramaribo vervoerd moeten worden. Door de oorlogshandelingen die in 1987 plaatsvonden, is er van dit centrum weinig overgebleven. Dit geldt ook voor het militaire kampement op een heuvel langs de weg naar het meer. Door de gevechten tussen het leger en rebellen is de kazerne totaal vernield.
In Brownsweg en Klaaskreek lopen de mensen, in tegenstelling tot wat in de oude dorpen de gewoonte was, veel meer in westerse kledij. Zo nu en dan ziet men nog een oudere vrouw of man in de traditionele Bosnegerkleding lo- | |
| |
pen. Een van hen vertelde dat de transmigratie de mensen in de moderne tijd heeft gebracht: ‘Vroeger droegen de vrouwen zo nu en dan een jurk. Hier worden we door de omgeving gedwongen de hele dag jurken te dragen. We kunnen nu niet meer halfnaakt rondlopen, omdat we regelmatig bezoek uit Paramaribo krijgen. De vrouwen generen zich dan om er met ontbloot bovenlijf bij te lopen.’
Brownsweg ligt in tegenstelling tot Klaaskreek in een bosrijke omgeving, waardoor het dorp gastvrijer aandoet. Het ligt aan de voet van de Brownsweg, tegenwoordig een natuurreservaat.
In de verschillende woonkernen is niet veel meer te vinden dat doet denken aan de dorpen die in het stuwmeer zijn ondergegaan. In de traditionele Saramaccaanse dorpen was men gewoon in één wijk te wonen met de directe verwanten. Men reserveerde ruimte voor woningen van kinderen, aangetrouwde verwanten en hun nakomelingen. In de nieuwe nederzettingen is hiervan geen sprake meer. Tegenwoordig wonen mensen van verschillende verwantschapsgroepen (clans) door elkaar, in huizen die in kaarsrechte lijn naast elkaar zijn gebouwd. De overheid heeft bij de aanleg van de transmigratienederzettingen nauwelijks rekening gehouden met de vroegere indeling van de Bosnegerdorpen.
In Makambi, Kadju of Wakibasu zal men tevergeefs zoeken naar een Azan-pau, een haag van palmbladeren die het dorp tegen slechte invloeden van buitenaf moet beschermen. Geen Faaka-pau voor de plengoffers, die midden in het dorp staat of in een van de wijken, die er overigens niet meer als zodanig bestaan. Bij Brownsweg zijn er geen landingsplaatsen, omdat het dorp ver verwijderd ligt van een rivier of kreek. Dat is jammer, omdat hierdoor de jongemannen uit het dorp niet meer in staat worden gesteld een korjaal te bouwen. Ze verliezen zo ook de vaardigheid om er goed mee te varen.
In de woonkern Nieuw-Ganzë is niet veel meer terug te vinden dat doet denken aan het oude gekerstende Ganzë. Geen wijken met bijzondere namen. Het kerkplein ligt niet meer midden in dit dorpje en vormt niet meer een ontmoetingsplaats zoals vroeger het geval was. Heel anders dan de voor de bezoeker idyllisch uitziende dorpen in het gebied waar de transmigranten vroeger woonden. In de thuislandachtige sfeer van de dorpen is er niet veel dat de mensen inspireert om er te blijven wonen. Desondanks lijkt het wel of men wat minder bij de pakken neerzit dan in de beginjaren van de verhuizing door bijvoorbeeld het scheppen van recreatiemogelijkheden.
| |
Bestaansmogelijkheden
Na de verhuizing ontstonden er veranderingen in de traditionele economische activiteiten (bijvoorbeeld houtkap en landbouw). De komst van het meer bracht de transmigranten noodgedwongen in aanraking met een economisch systeem dat voor velen vrijwel onbekend was. Men had in de oude dorpen weliswaar reeds eerder kennis gemaakt met de geldeconomie door middel van de houtkap, het rubbertappen, riviertransport en tijdelijke arbeid in Frans-Guyana, maar de geldeconomie had niet veel invloed op de Saramaccagemeenschap. Wanneer er namelijk sprake was van invloeden van buitenaf, dan werden deze ingekapseld in de samenleving. Een voorbeeld hiervan is dat het geld weliswaar zijn intrede deed in de gemeenschap, maar dat dit de ruilhandel, althans vóór de transmigratie, niet heeft kunnen verdringen. Het vergaren van voedselgewassen en andere gebruiksgoederen was tot aan de transmigratie geen onoverkomelijk probleem.
Na de verhuizing zien we dat er een gebrek aan verschillende goederen ontstaat, waarvan in het vroegere economische leven van deze Saramaccaners geen sprake was. De transmigratie creëerde bijvoorbeeld een schaarste aan landbouwgronden. Belangrijk bij het bedrijven van landbouw in het binnenland is nu eenmaal de beschikbaarheid van relatief grote stukken grond ten behoeve van de kostgronden. Deze leveren immers maar gedurende 2
| |
| |
à 3 jaar een maximale oogst op. Daarna moeten er nieuwe stukken grond in cultuur worden gebracht. Pas na tientallen jaren kunnen de oude gronden weer bewerkt worden. In het oorspronkelijk woongebied behoorden verschillende landbouwarealen toe aan de verschillende clans waaruit de Saramaccaanse groep bestaat. De gedwongen verplaatsing had echter tot gevolg dat het systeem van grondgebruik werd verstoord. De transmigranten ten noorden van het meer kwamen terecht in een gebied waar derden concessies voor de houtkap bezitten. Hierdoor zijn de beschikbare landbouwarealen dus beperkt. De overgebleven gronden waar nog akkerbouw op bedreven zou kunnen worden, zijn grotendeels onvruchtbaar of worden regelmatig geplaagd door draagmieren die de toch al magere oogsten vernietigen.
Voor het complex-Brownsweg geldt dat het in de onmiddellijke nabijheid ligt van een natuurreservaat. Het is de bewoners van dit gebied daarom verboden om kostgronden aan te leggen en te jagen in en rondom het reservaat ‘Brownsberg’. Het zijn juist deze activiteiten waarmee de mensen in hun levensonderhoud moeten voorzien. Er treedt aldus een belangentegenstelling op. Enerzijds zegt de overheid te streven naar een verbetering van de levensomstandigheden van de Bosnegers, anderzijds staat men het behoud van de natuur voor. Het is de vraag welk beleid moet prevaleren. We zien dat het de transmigranten in hun nieuwe woonomgeving aan goed voedsel ontbreekt, terwijl er volgens hen in de nabijheid een overschot aan wild bestaat.
Naast deze beperking blijkt ook ruimtelijk gezien dat hun bewegingsvrijheid aan banden wordt gelegd, omdat de Stichting Natuurbehoud Suriname, die als beheerder van dit natuurgebied optreedt, officieel om uitbreiding heeft gevraagd. Dit betekent dat de beschikbare grond voor uitoefening van landbouw nog kleiner zal worden. De zo ontstane schaarste aan landbouwgronden, jachtgebieden en het ontbreken van werkgelegenheid in de nieuwe nederzettingen leidt dan ook van tijd tot tijd tot voedselschaarste.
De bouw van het waterkrachtwerk verschafte velen gedurende enkele jaren werk tegen een redelijke vergoeding. Hierdoor werden de Bosnegers volledig opgenomen in de geldeconomie. Maar tegelijkertijd verloren zij hun woongebieden. Werkloos geworden na de beëindiging van de bouwactiviteiten en in contact gekomen met de geldeconomie nam de urbanisatie van vooral de transmigranten onder de Boslandbevolking toe. De sterke trek naar de stad bezorgde de overheid extra problemen, omdat de stedelijke regio onvoldoende voorzieningen heeft voor deze nieuwkomers op het gebied van werkgelegenheid, huisvesting etcetera. Desondanks trokken velen naar Paramaribo in de hoop daar werk te vinden.
In een situatie waarin de werkgelegenheid in het land toch al gering is, zijn er voor deze mensen weinig mogelijkheden. Velen zijn in en om de hoofdstad gevestigd en behoren tot het enorme leger van werklozen. De transmigranten hebben voor de ontwikkeling van Suriname een groot offer gebracht. Zij plukken nu, ruim 25 jaar na de transmigratie, hiervan de wrange vruchten. Toen het werk klaar was, bleek dat de Bosnegers voor Suralco een stuwdam en voor zichzelf een grafkelder gebouwd hadden.
Door de oorlogshandelingen in het binnenland werd de trek uit de transmigratiedorpen nog eens vergroot. In 1988 verlieten steeds meer mensen Brownsweg en omgeving, op de vlucht voor de militairen en rebellen. Bij mijn laatste bezoek in januari 1989 was het dorp vrijwel leeg.
|
|