een slecht vertaalde Italiaanse editie van Streichers Stürmer was.
Op 16 oktober 1938 worden alle joodse docenten ontslagen, joodse leerlingen wordt de toegang tot universiteiten en scholen ontzegd. De school- en studieboeken worden ontdaan van teksten, citaten en gedachten van joodse auteurs. Alle overheidsdiensten ontslaan hun joodse ambtenaren. Joodse wetenschapsmensen, schrijvers, musici, schilders worden uit hun gezelschappen, instituten en organisaties gezet.
Zo lang het nog kan, slaan verschillende joden nu op de vlucht, terwijl - ook zo lang het nog kan - andere Italianen op een koopje de bezittingen van de vluchtelingen ‘overnemen’. De overheid deelt in de winst van het moment: onder leiding van een staatssecretaris (die het dan ook tot minister brengt) verstrekt een commissie voor veel geld documenten waarmee men zijn arische afkomst kan staven.
Niet lang daarna volgen de rassenwetten die volgens het artikel in De Gids niet echt serieus in praktijk zijn gebracht. Alle tot dan toe genomen maatregelen werden erin vastgelegd, toegevoegd werd een verbod op gemengde huwelijken. Alle joodse officieren zijn intussen verwijderd uit leger en marine, joden moeten burgerdienstplicht doen in de vorm van graafwerk en puinruimen. Hun Romeinse stadsgenoten zien hen de kaden van de Tiber opknappen.
Drie jaar na het afkondigen van de rassenwetten zei Mussolini, weinig origineel, dat hij het antisemitisme een beetje ver vond gaan: had ook hij niet joden onder zijn beste vrienden (gehad)? Dat was in 1941. Een jaar later kreeg hij een memo op zijn bureau - het bestaat nog steeds - om goed te keuren dat de joden uit het door Italië bezette Croatië naar het Oosten zouden worden gevoerd. Het ging om duizenden mensen en de Duitse ambassadeur in Rome gaf te verstaan dat hun reis ‘in de praktijk neerkwam op hun vernietiging’. ‘Nulla osta,’ schreef de Duce. Akkoord dus. Niemand kan zeggen dat hij van de Endlösung onkundig was.
Nog een jaar later, op 1 december 1943, toen de Duce in het Noorden van Italië zijn ‘Sociale Republiek’ bestuurde, ging er een telegram naar de prefecten die hij nog kon bereiken, met de opdracht om alle joden naar kampen te sturen. Hun roerende en onroerende goederen moesten in beslag worden genomen. ‘Ze mogen niets meer hebben en niets meer zijn,’ zei de vroegere staatssecretaris, nu: minister. Dit was de toepassing van de beslissing die het fascistische congres twee weken tevoren had genomen: joden moesten als buitenlanders worden beschouwd, zij behoorden tot het vijandelijke kamp.
Niet overal had de plaatselijke overheid op de nieuwe instructie gewacht: in september waren de joden al door de politie uit hun huizen gebeukt in Cuneo, in oktober in Florence. De rabijnen van Florence, Bologna, Modena, Venetië, Padua en Pisa kwamen om het leven. De transportlijsten zijn bewaard gebleven. Op maandag 18 oktober 1943 vertrok een convooi van 1055 personen nar Auschwitz, 16 overleefden het. Op dinsdag 9 november 1943 vertrokken meer dan 400 mensen uit Florence en Bologna, niemand overleefde het. Op maandag 6 december vertrokken 600 mensen uit Milaan en Venetië naar Auschwitz, er kwamen er drie terug. De lijst is lang, ik zal niet alles opsommen. Een tweede bewaarde nota voor Mussolini, van het ministerie van Buitenlandse Zaken, stelt de Duce op de hoogte van het feit dat de joden uit Croatië op weg naar het Oosten met gifgas vernietigd zijn in de trein waarin ze werden vervoerd. ‘Gezien door de Duce’ is op deze nota geschreven, met blauw potlood.
In een arrest van het gerechtshof van Rome uit 1947 kan men lezen dat de Duitsers in deze stad na de val van het fascisme geholpen werden door zes ‘bendes’ die jacht maakten op joden en hun bezittingen. Je kreeg 5000 lire voor elke joodse man, 2000 voor elke vrouw, 1000 voor een kind. De grote razzia in de hoofdstad werd op 16 oktober 1943 gehouden door de Duitsers zelf. Het regende en het was zaterdag. Tussen 5 uur 's morgens en 1 uur 's middags (‘Toen moesten ze eten,’ zei iemand) wer-