| |
| |
| |
Job Creyghton
Knikkers langs de weg
1
Een eindje verderop zaten twee vrouwen, eigenlijk nog maar meisjes. Diep uitgesneden decolleté, de een had bijna schaamteloos blote borsten. Korte rokjes, hoge hakken, netkousen. Ordinaire kleding, schreeuwerig. Ze zaten op een rotsblok, praatten met elkaar, maakten zich op: ze bewerkten hun lippen, duwden met een typische handbeweging tegen het hoogopgespoten haar. Ze namen geen notitie van hem totdat hij langzamer begon te rijden, zijn wagen tot stilstand bracht. Hij keek, een van hen wenkte, maar hij reageerde niet. Het meisje trapte haar sigaret uit, stak een nieuwe in haar mond, kwam naar hem toe. Het raampje zakte in de deur, de hitte van het asfalt sloeg meteen naar binnen, verdrong de koelte van de airconditioning. Ze vroeg een vuurtje, hij klopte op de zakken van zijn jasje, knikte langzaam nee. Ze leunde met haar arm op het dak, stak haar hoofd bijna door het raampje naar binnen. ‘Wat is dat dan?’, ze wees naar de aansteker in het dashboard. Hij draaide het contactsleuteltje om, drukte de knop in. Ze vroeg of hij zich niet wilde laten verwennen. Hij reageerde niet. De aansteker klikte, hij gaf haar vuur. Ze nam zijn hand in de hare, drukte haar sigaret tegen de gloeiende draadjes. Ze streek over zijn wang, probeerde vriendelijk te lachen. Met haar wijsvinger streelde ze over zijn neus: ‘Gebokst, mooie jongen?’ Hij bleef voor zich uitkijken, het raampje kwam weer omhoog. Ze trok haar arm terug, draaide haar hoofd beledigd weg. Ze liep terug naar het stuk steen waar ze vandaan was gekomen.
Ze zei iets tegen de ander, de ander zei iets terug. Ze keken beiden zijn richting uit, zochten hun spullen bij elkaar en verdwenen over een zandpaadje achter de rotsen.
Hij betrapte zich erop dat hij lachte, alsof hij de eerste slag met kaarten had binnengehaald.
Hij reed zijn auto het terrein op, tot vlak voor het rotsblok waar die meisjes op gezeten hadden...
Acht jaar!
Hij reed nog een paar meter door, parkeerde achter een paar struiken. Daarna stapte hij uit, liep de weg op, zag in de richting van de brug de twee figuurtjes onder het viaduct naar de parkeerplaats lopen.
Hij stapte terug in zijn auto, aarzelde. Hij keek op de stoel naast zich. Daar lag een zwartleren koffertje, hij streek er met zijn vingers over.
Was het acht jaar? Of negen?
Hij keek weer voor zich uit. Het contactsleuteltje omdraaien en teruggaan, dat was een ding. Uitstappen en gaan lopen,
| |
| |
dat was iets anders.
Hij keek opnieuw naar het rotsblok.
Toen hij bij Philippe was weggelopen, had hij zich hier eindelijk rustig gevoeld. Hij was op het stuk steen gaan zitten, hield zijn hoofd in z'n handen, zag tussen z'n voeten het stof, de grond die druppeltje bij druppeltje rood kleurde...
Hij zag die chauffeur weer voor zich staan; klein, breed.
Zijn hand betastte onwillekeurig z'n neus.
Acht jaar!
Hij trok zijn jasje uit, legde het over de leuning van de stoel naast zich, stapte opnieuw uit. Hij keek voor een tweede keer om zich heen, zag de meisjes niet meer. Dorre, stekelige struikjes, laag bij de grond, de zon pal boven zijn hoofd; hij had het warm. In de verte zag hij de lucht boven de vlakte trillen. Er waaide een harde, constante wind: de hete lucht langs z'n gezicht, langs z'n armen.
Hij transpireerde. De harde scherpe stenen. Het land was droog, kaal, vlak. Maar mooi.
| |
2
Nadat hij was afgestudeerd, kreeg hij een verhouding. Hij hield op een bepaalde manier van haar, zij was tevreden met hem.
Ze trouwden. Voor de eerste baan waarop hij solliciteerde werd hij aangenomen. Hij deed zijn werk en hij deed het goed. Hij verdiende heel behoorlijk.
Hij had een hekel gekregen aan zijn naam: Benjamin. Hij liet zich door haar Ben noemen. Zijn moeder bleef Benjamin zeggen, ze lachte toen hij zei dat hij dat liever niet had. Hij begreep dat hij die strijd had verloren.
In al die tijd waarin hij van huis weg was, ging hij een keer in de week naar zijn moeder, at bij haar. Ook toen hij op kamers woonde, zelfs later toen hij getrouwd was. Er was niets dat hem daar vanaf kon brengen, Margriet zei er nooit wat van. Hij deed het niet uit medelijden of omdat hij vond dat het moest, maar omdat hij het wilde. Ging hij langere tijd op reis, of met vakantie, dan vond hij dat om die reden vervelend.
Op een gegeven moment ging het mis. Er knapte iets, het was allemaal ineens afgelopen. Het moment waarop het gebeurde, herinnerde hij zich goed, hij zat op kantoor, hij begreep dat er iets aan de hand was, wat wist hij zelf ook niet precies.
Toen hij besefte dat verandering onvermijdelijk was geworden, zei hij dat tegen Margriet, zo onbevangen, zo plompverloren als hij het zich op kantoor realiseerde. Ze schrok, ze wilde het aan de ene kant niet weten. Aan de andere kant besefte ze meteen dat er iets definitief veranderd was. Hij dacht dat ze het sportief zou opnemen, maar dat viel tegen. Eerst huilde ze, daarna begon ze hem verwijten te maken, en op een gegeven moment voelde hij zich schuldig als hij bij zijn moeder ging eten. Dat irriteerde hem.
Hij kon haar blik aan tafel niet meer verdragen, ze keek naar hem met een zekere nieuwsgierigheid. Met een combinatie ook van woede en verdriet. Ze wilde niet meer met hem in een bed slapen, ze wilde niet meer met hem vrijen. Maar ze wilde ook niet dat hij wegging. Als hij daarover begon raakte ze haar zelfbeheersing kwijt, werd ze kwaad.
Hij kon daar niet tegen.
| |
| |
Ook zijn moeder was er niet gerust op. Ze had liever niet dat er iets veranderde. Ze was weliswaar niet zo heel erg op Margriet gesteld, maar ze zag toch liever dat hij bij haar bleef. Ze wilde het hem uit zijn hoofd praten. Ze vroeg vaker naar Margriet, ze vroeg vaker naar zijn werk. Ze vroeg naar dingen waar ze eerder nooit naar gevraagd had. Hij kon merken dat ze nerveus werd als ze met hem praatte. Een keer zei ze het, en ze had het gezegd voordat ze er erg in had: ‘Wist ik maar wat je van plan bent, dan kon ik het je verbieden.’ Hij lachte erom, en toen schoot ze zelf ook in de lach, omdat ze het absurde van die opmerking inzag.
Hij kocht een huis in de stad, een kleine bovenwoning. Een zitkamer, een slaapkamer, een keuken en een natte cel. Er was een balkonnetje en een zolderkamer om zijn was op te hangen. Hij nam bijna niks mee. Alles wat Margriet wilde hebben, mocht ze houden. Dat maakte haar woedend, want op de een of andere manier wilde ze hem kwetsen.
Hij wilde geen ruzie, zij wilde dat wel.
Ze probeerde een scène te maken om zijn kindertekeningen. Ze scheurde er een paar aan stukken toen hij ze in een map legde. Hij keek haar aan alsof hij medelijden met haar had, stak haar een volgende toe. Ze noemde hem Benjamin zoals zijn moeder altijd had gedaan. Dat viel hem van haar tegen.
Op een avond dat hij naar zijn moeder ging, noemde Margriet hem een moederskindje. Dat had ze nog nooit eerder gezegd; ze zei het omdat ze bitter was, en haatdragend wilde zijn.
Hij was verbaasd.
Hij voelde zich op zijn gemak toen hij eenmaal bij haar weg was. Hij werkte zoals hij altijd gewerkt had, verdiende veel geld. Een van zijn collega's, Karel van Leuven, vroeg of hij een weekje meeging naar Montpellier.
| |
3
Hij keek de weg af: een kaarsrechte, zwarte, bijna nieuwe laag asfalt. Hij kon zich niet meer herinneren hoe die er toen uitzag. Hij meende wel te weten dat het geen landweg was geweest. Maar de kruisingen en de autobaan in de verte, hij neigde ertoe te denken dat ze er nog niet waren. Wel kon hij zich herinneren dat ze met de vrachtwagen de spoorbaan overreden, en dat hij in de combinatie heen en weer geslingerd werd toen die over de bilzen en de rails reed. Die brug was er dus in ieder geval niet geweest.
Hij wandelde een stuk door, de spoorbrug op. Boven stond hij stil, keek over de rails. Een eindje naar het oosten liep de lijn uit in een emplacement, boog af naar een station. Een andere lijn boog af naar boven. Hij draaide zich om richting Arles. Daar verdwenen de rails eenvoudig in de hitte.
Daarginds zat Hendrik-Jan op een hotelkamer te wachten tot hij terugkwam.
Hij liep verder de weg op, richting Mouriès. Er stonden aan beide kanten lage, langgerekte gebouwen, het leken barakken. Alleen waren ze modern, strak: dozen van hard-blauwe kunststof. Op een parkeerterreintje stonden een paar wagens. Hij keek om zich heen, zag geen mens. De vlakte was volmaakt verlaten, werd geabsorbeerd door de hitte.
Hij liep de weg af het land op. Zijn zolen waren van dun leer, hij voelde de scherpe randen van de stenen.
| |
| |
| |
4
Hij keek geschrokken om zich heen. ‘Je hoeft niet bang te zijn, niemand doet je wat.’ Ze liepen naar de bar, Karel bestelde. ‘Ze zullen zich echt niet met je bemoeien, tenminste als je geen aanleiding geeft.’ Hij zag dat zijn collega spottend naar hem keek, zich omdraaide en met iemand een gesprek aanknoopte. Hij had er geen behoefte aan te praten, hij vond zijn Frans te slecht. Hij wilde om zich heen kijken.
Er liepen mannen rond in kleding die hem normaal voorkwam: een broek, een colbert, een overhemd. Maar er waren meer mannen in leer, met zware kettingen om hun hals en heupen, met puntig bespijkerde jasjes en gemeen uitziende armbanden. Er was nòg iets eigenaardigs: de vrouwen waren grof gebouwd en nogal groot. Hij verbaasde zich daarover totdat hij een van hen hoorde praten en opmerkte dat haar stem zwaar was, te zwaar voor een vrouw. Haar handen waren te groot, haar nagels, alhoewel lang en felrood gelakt, te grof. Hij keek opnieuw om zich heen, merkte dat deze vrouwen zich overdreven vrouwelijk gedroegen.
Het waren geen vrouwen. Het waren mannen die deden alsof ze vrouwen waren.
Op de hoek van de bar zag hij een mooie vrouw wier blouse ver openstond. Ze had borsten, mooie, stevige borsten zelfs. Zij was ook niet zo grof en niet zo groot als de anderen. Ze keek naar hem, glimlachte. Hij keek de andere kant uit. Het was lang geleden dat hij zich rood had voelen worden. Toch kon hij het niet laten opnieuw dezelfde kant uit te kijken, hij merkte dat hij nieuwsgierig was. Ze praatte met een wat onopvallende man in een lichtgrijs pak. Hij droeg een hondje onder zijn colbertje. Zij bleef naar hem kijken over de schouder van haar gesprekspartner. Ze lachte, maakte een typisch gebaartje met haar hand. Hij begreep dat dat voor hem bedoeld was.
Hij lachte terug, maar hij voelde zich tegelijk ongemakkelijk. Hij ging naar de wc, liep door de lange rechthoekige ruimte langs de bar. Toen hij aan het einde kwam zag hij dat er een klein podium was gebouwd. Er stonden een piano met een standaard en een microfoon. Links van het verhoginkje was de wand bezaaid met foto's. Er waren bekende gezichten van jaren geleden, Aznavour en Picasso bijvoorbeeld. En ook zag hij een paar keer de vrouw die naar hem lachte. Ze leek hier nog maar een meisje. Op een van de foto's hield ze met een hand de microfoon vast, met de andere maakte ze een uitnodigend gebaar naar het publiek. Het was hetzelfde gebaar dat ze net naar hem maakte.
Toen hij terugkwam, hoorde hij geen muziek meer uit de luidsprekers komen. Hij zag Karel aan een tafeltje zitten met een van de dames. Iedereen had zich naar het podium gericht, men wachtte. De muziek zette in, het publiek juichte en floot. De dame die aan Karels tafel zat, stond glimlachend op en besteeg gedecideerd het trapje van het podium. Ze keek daarbij verstoord, alsof ze eigenlijk niet wilde. Ze nam de microfoon, begon te zingen. Haar taal was Duits, haar stem was donker. Pas later, toen hij een minuscuul tikje in de muziek hoorde, en ze even in de war raakte en een vergissing maakte begreep hij dat ze mimede.
Nadat de vrouw haar programma van een paar Zarah Leander-nummers afge- | |
| |
draaid en als een ster het podium verlaten had, begon iedereen te roepen om Ninette. Er werd geschreeuwd, gejuicht, gescandeerd. Iedereen draaide zich om en keek in de richting van het meisje op de hoek van de bar. Ze stond op, kwam naar voren. Opnieuw probeerde ze zijn ogen te vangen, opnieuw werd hij verlegen, keek langs haar heen. Ze zong een lied, alleen, zonder begeleiding. Haar stem was helder, vast, ze zong met een indringende overgave. Na het eerste nummer werd ze begeleid door een pianist die haar hand kuste voordat hij achter de toetsen ging zitten. Toen ze wilde ophouden schreeuwde het publiek om meer. Ze kwam er niet onderuit, zong twee toegiften.
Daarna werd stomweg de muziek weer aangezet. Het optreden was afgelopen.
Ze liep terug naar haar kruk. Nu keek ze niet meer naar hem, maar uit haar houding sprak dat ze nog steeds contact zocht. Hij wilde graag naar haar toe gaan, maar hij wist niet hoe, hij wist niet wat hij zeggen moest.
Karel werd dronken en handtastelijk. De dame aan zijn tafeltje was daar niet van gediend, het werd ruzie. Hij begon vervelende dingen te zeggen, maakte lullige grappen, lachte veel te hard. Hij schold haar uit. Zij kon dat niet over haar kant laten gaan en sloeg hem in zijn gezicht. Hij werd op straat gezet, Benjamin liep achter hem aan.
Aan de ene kant wilde hij blijven, zou hij met haar hebben willen praten, naar haar hebben willen kijken. Aan de andere kant wist hij dat hij zich alleen in die nachtclub opgelaten zou voelen.
Karel zat voor de deur op de trottoirrand in het donker, in de regen. Hij huilde. Zijn regenjas lag naast hem in het water.
Toen Benjamin zijn collega daar zo alleen in de kou en in het water zag zitten, was hij teleurgesteld. Het was alsof hij uit de bioscoop kwam: het valse licht, de intimiteit en de illusie waren verdwenen. Het straatlicht was bleek, de schaduwen waren hard. Het was koud en nat.
Hij trok het zware lichaam omhoog en zeulde het mee naar zijn hotelkamer. Karel schold, lachte, hij stonk naar drank en sigaretten. Hij zei dat hij ongelukkig was, dat zijn vrouw niet meer van hem hield. Dat ze het niet meer met elkaar deden; nu al niet meer! Wat moest hij doen? Hij vroeg het terwijl zijn tranen langs zijn wangen liepen. Hij likte ze weg met zijn tong, lachte erom dat ze zo zout smaakten, schreeuwde terwijl hij zich los probeerde te worstelen dat hij zich aanstelde, dat het een keer afgelopen moest zijn.
De volgende dag kocht Benjamin in de stad een ansicht van het drieluik Evolutie van Piet Mondriaan. Hij begreep aanvankelijk niet waarom hij hem kocht, later toen hij de afbeelding op het nachtkastje had gezet en op bed lag wist hij wat hij ermee ging doen. Hij raakte in de war, zocht nerveus naar een andere reden, maar kon die niet vinden. In de middag kocht hij een postzegel en schreef op de achterkant van de kaart ‘Groeten van een bewonderaar uit Nederland’. Hij postte hem meteen, alsof hij bang was dat hij zich bedenken zou.
De afbeelding bleef hem de dagen daarna achtervolgen. Terug in Leiden ging hij ernaar op zoek, kon hem nergens vinden. Een paar weken later zag hij hem in een boekwinkel aan een rek hangen. Hij zette hem thuis op zijn bureau.
De drie figuren die waren afgebeeld verte- | |
| |
genwoordigden een verheven schoonheid, tegelijk waren ze bedoeld als een ironisch commentaar op diezelfde schoonheid. De twee uitersten hielden hun ogen gesloten, zagen eruit als de afwezigheid, de passiviteit; als de dood misschien. Zij leken te liggen, in de grond weg te zakken. De middelste stond, hield de ogen open en was de optimale aanwezigheid. (Niet het leven, nee, dat niet.) Haar hoofd was naar de toeschouwer gericht, zij keek met grote ogen.
Het waren drie vrouwen die op de triptiek waren afgebeeld. De lijnen maakten de indruk rond te zijn, maar keek je wat beter dan waren ze recht. De rondingen zoals die van de heupen, de buik en de borsten waren een aaneenrijging van rechte lijnen, rechthoekige vlakken of puntige driehoeken. De tepels en de navel bijvoorbeeld waren scherpe driehoekjes.
Deze potloodvoering ontnam aan de figuren dat wat hen typisch vrouwelijk had moeten maken. Als hij toevallig naar de figuren keek, dacht hij onwillekeurig aan een jongemannenlichaam. De seksuele aantrekkelijkheid had plaatsgemaakt voor een commentaar op de erotiek. Ook hier weer die ironie die meer was dan het puur seksuele.
Hij begreep dat hij terugging naar Montpellier, terug naar Ninette.
| |
5
De grond trilde onder zijn voeten, op hetzelfde moment hoorde hij een geluid dat hem sinds de dag dat hij bij Philippe was weggelopen, liet schrikken en tegelijk opwond. Hij zag eerst de rijzige voorkant van de combinatie over de kromming van de brug verschijnen, meteen daarna schoot die naar beneden en klapte de aanhanger mee de diepte in. Het gevaarte raasde over de weg, reed langs het militaire terrein, remde even voorbij het landweggetje dat naar de vervallen boerderij liep. Af en toe slipten de wielen over het asfalt; de rook van verbrand rubber vermengde zich met het stof en de uitlaatgassen. Hij kwam wat je noemt met geweld tot stilstand langs een doodlopend stukje asfalt.
Hij hield zijn adem in, het zweet stond op zijn voorhoofd, zijn handen waren vochtig. De deur van de cabine ging open, een jong meisje zette haar hooggehakte voet op de treeplank en sprong naar buiten. Twee witte plastic tasjes volgden haar, zij ving die handig op. De vrachtwagendeur werd door een arm dichtgetrokken, de combinatie trok op, reed verder de weg af.
Het meisje ging op een steen zitten, stalde de inhoud van een van de tasjes voor zich uit op het asfalt en begon zich op te maken. Ze keek niet op, ze had alleen maar aandacht voor het spiegeltje dat ze voor zich hield.
Ze zat vlak bij de struiken waarachter hij zijn wagen had geparkeerd. Hij was niet bang dat zij de auto zou zien staan, waarom zou hij bang zijn? Hij stond vlak bij het landweggetje dat naar de ruïne van een boerderij liep (stond die er toen? Hij kon het zich niet herinneren). Hij liep sneller dan daarstraks, merkte dat hij haast had zich tussen de stukken muur te verschuilen. Waarom wilde hij niet dat zij hem zag? Hij hield haar nauwkeurig in de gaten.
Ze keek hem plotseling aan, alsof ze voelde dat hij naar haar keek. Hij stond stil, glimlachte, maar begreep dat ze zijn glimlach van die afstand onmogelijk kon zien. Hij zag dat ze haastig haar spullen
| |
| |
bij elkaar raapte en wegliep. Ook zij verdween richting autobaan.
| |
6
Hij ging terug naar Montpellier, vond de straat en de nachtclub bijna meteen. Ninette was verdwenen, terug naar de stad waar ze vandaan kwam: Alexandrië. Hij voelde zich alleen gelaten, teleurgesteld. De man die het hem vertelde, was de man met wie Ninette aan de bar praatte toen hij haar voor de eerste keer zag. Het was de man in het grijze kostuum, met het hondje dat hij onder zijn jasje tegen zijn borst gedrukt hield.
Philippe begreep dat die Nederlandse jongen zich niet op zijn gemak voelde, dat hij verdriet had, omdat Ninette, voor wie hij naar Zuid-Frankrijk kwam, verdwenen was. Hij herinnerde zich hen nog, Benjamin en die kerel die later op de avond ruzie kreeg. Hij herinnerde zich ook dat Ninette een kaart kreeg van een bewonderaar. Hij wist meteen dat het dezelfde jongeman was die de hele avond naar haar keek. Ninette wilde naar hem op zoek, wilde alle hotels in de stad af om te proberen hem te vinden. Philippe verbood het haar; in die tijd woonden ze samen.
De Fransman bestelde drank, Benjamin dronk. Ze verplaatsten zich van de bar naar een tafeltje. Hij praatte, de ander luisterde.
Benjamin dronk te veel, werd dronken. Hij was blij dat Philippe voorstelde naar buiten te gaan. Ze liepen door de nauwe straatjes, ergens op een heuvel zag hij dat het alweer licht werd. Hij wist niet hoe lang ze gelopen hadden, op een gegeven moment stonden ze voor de hoteldeur. Het waaide in het portiek, zijn ene oog traande in de wind. Philippe dipte met zijn pink een traan uit Benjamins oog en likte die met zijn tong weg. Hij trok een gezicht alsof hij een kostelijke wijn proefde. Voordat Benjamin hem kon uitnodigen nog even met hem mee te gaan was zijn begeleider verdwenen.
Hij was doodziek, wilde naar huis. Hij bleef lang in bed liggen, liet zich het ontbijt boven brengen, voelde zich later in de middag pas in staat om op te staan. Hij kon om tien uur 's avonds de trein nemen, in de trein slapen, en de volgende ochtend vroeg in Parijs zijn. Misschien daar nog een paar dagen blijven, of nee, liever gelijk doorreizen naar Leiden. Hij zat aan het avondeten, vroeg voor Franse begrippen, om half acht. Ineens zag hij Philippe in de deur van de eetzaal met een glas wijn in zijn hand. Ze praatten met elkaar, nergens over. Philippe haalde hem over met hem mee te gaan, kon hij nog een nacht goed slapen, de volgende dag uitgerust reizen. Benjamin hoefde nergens bang voor te zijn, Philippe had een logeerbed.
Thuis werden ze onthaald door Suzanne. Het monstertje rende door de hal, door de kamer, gleed uit over het zeil en het parket, sprong tegen zijn benen, hapte naar zijn handen; hij had er meteen een hekel aan, eigenlijk al vanaf het moment dat hij het bij Ninette op de hoek van de bar had gezien.
Opnieuw praatte hij die avond tegen Philippe aan, opnieuw deed deze niet veel meer dan luisteren en drank inschenken, opnieuw werd hij dronken. Hij sliep bij Philippe in bed, vree voor de eerste keer met een man. Dronken, misselijk, met een jaloers hondje dat op bed sprong en beet, en dat begon te janken toen Philippe het de slaapkamer uitzette. Hij was onhandig, voelde het bed onder zich wegzakken,
| |
| |
moest overgeven. Hij zag door zijn tranen, terwijl zijn hoofd over het kussen hing, het witte, lange haar van het wollen kleed dat voor Philippe's bed lag. Het verwonderde hem dat die niet kwaad werd, maar zijn vuiligheid opruimde.
Het was een slechte start van zijn carrière als homoseksueel.
Was er iets dat hem fascineerde? Was er iets waardoor hij niet meer wegkon? Achteraf leek het zo, toen hij er middenin zat volgden de dingen elkaar gewoon op, hadden ze net zo goed anders kunnen gaan. Hij hield niet van Philippe, genoot van zijn lichaam. Hij was verslaafd aan de uren die ze in bed doorbrachten, aan de trucs en technieken die ze bedachten om opnieuw te beginnen. Aan de bijna gewelddadige hoogtepunten, aan de rust daartussen. Hij genoot van de verhalen die ze elkaar vertelden, de wandelingen die ze door de stad maakten, de uren in de koffiehuizen en de nachtclubs. Op 'n dag nam Philippe hem mee naar de Camarque, ze liepen in de hitte door de zoutvlakten, langs de binnenmeren, hij zag de flamingo's. Ze gingen naar middeleeuwse vestingstadjes waar ze in de middag gekoeld bier dronken, sigaretten rookten en in een hotelkamertje met elkaar naar bed gingen. Het was een fantastische tijd.
Op een avond vroeg Philippe hem de kleren aan te trekken die Ninette had achtergelaten. Hij vond het niet echt een goed idee, weigerde. Achteraf vond hij dat nogal flauw. Hij zette zich ergens overheen, was zelfs bereid er een verrassing van te maken. Hij kocht op een middag make-up en wachtte tot zijn vriend weg was. Daarna kleedde hij zich om, dat ging niet gemakkelijk want Ninette had een fijner figuur. Hij maakte zich op, zo goed als hij het kon bedenken; hij had het nog nooit eerder gedaan. Hij deed zijn best, trok er uren voor uit.
Philippe was dronken, werd woedend toen hij zag wat hij had gedaan. Hij schold hem uit, riep dat hij er hoerig uitzag. Meteen daarna zag hij het gezicht van Benjamin, en de teleurstelling; zijn vriend begreep dat hij het eigenlijk alleen maar lief bedoeld had, was toen vertederd. Hij schonk zichzelf en hem een borrel in, maakte twee schaaltjes met nootjes: hij probeerde het goed te maken. Het kostte Benjamin moeite zijn tranen in te houden toen Philippe naast hem kwam zitten.
Philippe kreeg er tenslotte plezier in, stelde voor naar het café te gaan. Benjamin voelde daar weinig voor, zijn avond zag er na die lullige scène niet al te best meer uit. Maar Philippe bleef aandringen, en ze gingen.
Ze bleven te lang. Philippe werd dronken, somber, uiteindelijk huilerig. Toen ze naar huis gingen kon Benjamin hem nog maar met moeite overeind houden. Thuis werd zijn kleine, pezige minnaar agressief en begon hem in elkaar te slaan. Toen Philippe eenmaal begonnen was hield hij niet meer op, hij was even mateloos met slaan als met drank. Benjamin sloot zich op in de badkamer; hij moest zijn gezicht behandelen en de pijn in zijn buik wegwrijven. Hij durfde er pas weer uit te komen toen hij een hele tijd niks gehoord had.
Philippe lag op bed; hij probeerde hem wakker te maken. Kleedde hem toen maar uit, legde hem onder de dekens.
Dat was de eerste keer. De tweede keer werd hij in elkaar geslagen, omdat hij de kleren van Ninette bij de vuilnisbak had
| |
| |
gezet.
Philippe was veranderd vanaf de dag dat Benjamin zich in de kleren van zijn exliefje had gestoken. Daarvoor dronk hij af en toe, nu dronk hij dagen achter elkaar, deed dingen waarvan hij niet meer wist dat hij ze gedaan had. Hij bleef weg en liet hem achter met Suzanne, dat nerveuze hondje waar Benjamin zo'n hekel aan had.
Op die avond kwam Philippe thuis met een grote bos bloemen. Hij wist meteen dat Ninette's kleren waren verdwenen. Hij trok de kast open, sloeg daarna verbeten op hem in, bijna met een wanhopige woede. Dit keer sloot Benjamin zich niet op: hij maakte zichzelf verwijten. Hij moest zich niet bemoeien met dingen waar hij niks mee te maken had.
Zijn minnaar bleef drinken. Hij ging weg, en iedere keer moest Benjamin afwachten of hij terugkwam, en hoe. Als Philippe nuchter was had hij spijt, kwam thuis met bloemen en prachtige kleren, probeerde het weer goed te maken. Als hij dronken thuiskwam werd het ruzie, en vaak sneed hij Benjamin de weg naar de badkamer af. Daarmee was ook de weg naar de buitendeur geblokkeerd en het werd een verbeten gevecht waarbij Benjamin op z'n gunstigst een paar flinke klappen opliep.
Benjamin kreeg er plezier in vrouwenkleren aan te trekken. Toen hij in Ninette's kleren voor het eerst door de kamer liep, voelde hij zich prettig, op zijn gemak. Philippe zei het tegen hem, hij had dat goed begrepen. En steeds als zijn vriend naar huis kwam, en meende iets goed te moeten maken, bracht hij geen mannen-, maar vrouwenkleren mee. Hij vond dat in het begin vreemd, later was hij, behalve dat hij kwaad was omdat Philippe weer een paar dagen weg was gebleven, blij, bijna kinderlijk verrast door deze cadeaus. Hij trok ze aan als ze het weer goed hadden gemaakt, en hij liep er graag mee door de stad, naar de cafés en de nachtclubs.
Hij dacht erover te gaan zingen.
Op een avond, toen Philippe alweer drie dagen weg was, kleedde hij zich om, ging alleen op stap. In dezelfde bar waar hij Ninette had gezien, kwam hij een man tegen. Ze dronken, praatten en huurden in de stad een hotelkamer. Toen hij de volgende ochtend wakker werd, was zijn onenight-stand verdwenen. Er lag geld op het nachtkastje, een niet onaanzienlijk bedrag, en een briefje. Aan de ene kant voelde hij zich bedrogen, aan de andere kant was hij opgewonden, bijna opgetogen dat hij nu, zonder dat hij er iets voor had hoeven doen, tot het gilde van de echte hoerigen was doorgedrongen. Hij ging de stad in, ontbeet uitgebreid en luxe. Toen hij thuiskwam, had hij voor het eerst van zijn leven het gevoel heer en meester te zijn over zichzelf.
Hij hield het een tijdje vol, op een gegeven moment ging het niet meer. Vooral als Philippe te zwaar gedronken had en hij begon te slaan, werd het hem te veel. Hij kon er niet meer tegen: de beledigingen, de vernederingen. Philippe sloeg hem op een gegeven moment niet meer in het wilde weg, maar werd gemeen. Hij sloeg in zijn maag, trapte hem in zijn kruis als hem dat lukte, schold op een manier die niet uit woede of machteloosheid voortkwam, maar die erop gericht was Benjamin pijn te doen. Hij verlangde van hem dat hij knielde en zijn excuses aanbood voor dingen die hij niet gedaan had, of waarvan Philippe niet kon weten dat hij ze gedaan had. Hij wilde dat hij zijn broek losknoop- | |
| |
te, en hem om vergeving vroeg.
Benjamin kon er niet meer tegen dat hij geslagen werd, hij kon er niet meer tegen dat Philippe zich zo te buiten ging. Hij vertelde zijn vriend wat hij deed als die zo lang wegbleef. Niet op een avond dat die dronken was, en zich waarschijnlijk niet zou kunnen beheersen, maar op een avond dat ze thuis waren, nuchter, en ze het sinds lang weer prettig met elkaar hadden. Hij vertelde Philippe van zijn ontrouw, van het geld dat hij ermee verdiende. Hij dacht dat hij zijn vriend voor het eerst kwaad zou zien als hij niet gedronken had, maar Philippe keek hem eerst ongelovig aan, meende dat hij een grap maakte, barstte in lachen uit toen bleek dat hij het meende.
Echt waar? Ja, echt waar. Benjamin keek naar hem, Philippe keek naar buiten.
Maar hij zou er weer mee ophouden als het weer zo kon zijn als vroeger. Als ze weer gewoon met elkaar konden ontbijten, slapen, werken en af en toe uitgaan.
Philippe wilde daar niet aan: het was, zoals Benjamin het zei, een makkelijke manier om aan geld te komen.
Benjamin wist niet of zijn vriend het meende, of dat dit zijn manier was om zich te wreken. Het kon hem ook niet zo veel meer schelen, na deze avond was hun verhouding definitief op de klippen gelopen. Philippe bleef dagen, soms meer dan een week weg. Kwam alleen terug om geld te halen, weer te verdwijnen, en bij gelegenheid ruzie te maken. Benjamin ging niet meer op pad, na dat gesprek was zijn plezier in de avontuurtjes en het verdiende geld verdwenen. Hij begreep dat het ook geen zin had zijn minnaar uit te leggen dat het afgelopen was.
Philippe was meer dan een week weg. Benjamin had meer dan een week niemand gezien. Hij had gegeten, de tv was vervelend, een spelletje patience wilde niet lukken. Na bijna een jaar in Montpellier verlangde hij terug naar Leiden. Hij gooide de kaarten door de kamer, trok een koffer onder het bed vandaan en begon zijn spullen bij elkaar te zoeken. Hij huilde, was verward, maar tegelijk beslist. Hij brak een nieuwe fles pistache aan en schonk zichzelf in. Hij legde alles op stapeltjes op het bed, had vier borrels op toen het bed weer leeg was en hij de koffer sloot. Hij liep naar het buffet, schonk zichzelf nog een keer in, ging zitten, keek om zich heen. Zijn verdriet was niet voorbij, maar hij huilde niet meer.
Zo kon hij niet weggaan. Behalve Philippe was er toch meer in Montpellier geweest, hij kon dat niet zomaar achter zich laten. Hij liep naar de klerenkast, al die kleren, hij liet ze hangen. Maar hij wilde er nog één keer mee naar de bar waar hij Ninette had ontmoet, en waar Philippe naar hem had willen luisteren. Hij kleedde zich om, ging voor de spiegel zitten, werkte zijn behuilde gezicht bij.
Het was veel te vroeg, er was nog niemand. Michel, de barkeeper, keek verbaasd, Benjamin was hier al in geen weken meer geweest. Gisteren was Philippe er nog, ze hadden hem eruit moeten zetten, hij was dronken, vervelend. Benjamin voelde de ellende, hij betrapte zich erop dat hij medelijden had.
Hij moest voorzichtig zijn, als hij niet uitkeek ging hij zich weer ellendig voelen. Er kwam iemand naast hem zitten, ze raakten in gesprek. Het gebeurde te snel, de man was te gretig. Op de wc waarschuwde hij zichzelf nog een keer.
Maar hij was niet voorzichtig, ging
| |
| |
mee. Hij wilde niet alleen zijn.
Er was iets dat hem hinderde, hij kreeg in de gaten dat die vage kennis hem snel dronken en in bed wilde hebben, dat maakte hem weerbarstig. Hij praatte, dronk bijna niet en bleef doorzaniken over onnozele dingen. Hij had zin die vent te irriteren, en dat lukte. De man werd zelf dronken, begon zielig te doen. Hij kwam naast hem zitten, werd handtastelijk. Benjamin wees hem terecht: beslist, maar niet te bruusk, zodat voor de ander de hoop levend bleef dat het toch nog wat zou kunnen worden.
Hij hield het lang vol totdat die man naast hem eindelijk ongeduldig werd. Wat hield hem tegen? Hij betaalde, als het moest veel. Hij wist van Philippe dat Benjamin niet de goedkoopste was, maar hij had het ervoor over. Hij kwam al maanden in die nachtclub om hem een keer voor zich alleen te hebben. Zijn geld was toch niet minder dan dat van anderen? Hij haalde een portefeuille uit z'n zak, liet hem bankbiljetten zien: hij kon eruit nemen wat hij wilde.
Hij stak de sleutel in het slot. Aan de andere kant van de deur kefte en jankte Suzanne. Het kostte hem enige moeite. De laatste borrel, en dat was een stevige, had hij in een teug naar binnen gegoten. Toen hij buiten stond, draaide het in zijn hoofd, voelde hij dat hij toch dronken was geworden. Hij wilde alleen nog maar weg, liep haastig door de straten, keek niet op of om als hij overstak. Omkleden, koffer van het bed halen en op het station wachten op de eerste trein.
Het lukte, de sleutel draaide om, hij viel bijna door de deur naar binnen. Suzanne sprong tegen hem op, blafte, beet in zijn schoen, hij viel over het dier heen tegen de muur, schaafde zijn elleboog tegen het stucwerk en vloekte door zijn tranen heen. Suzanne rende over het parket, slipte over de vloer, krulde het tapijtje voor de kachel onder haar poten, rende naar hem terug, sprong tegen hem op en beet in zijn handen. Hij schreeuwde, gaf haar een schop. Zijn schoenen waren puntig, het beestje gilde, kwakte tegen de muur en bleef liggen.
Hij stond tegen de deurpost, de sleutel in zijn handen, de deur open. Hij hijgde, wreef zijn elleboog.
Het was stil.
Beneden hoorde hij de buitendeur dichtslaan. Iemand kwam de trap op. Hij vluchtte in paniek het huis uit over de trap naar boven. Daar bleef hij zitten, onder het luik dat naar het platte dak voerde. Hij had geen verdriet meer, was ook niet meer dronken. Hij was bang, erg bang. Hij hoorde de deur dichtslaan, bleef zitten. Even later ging de deur weer open, hij hoorde voetstappen over de stenen trap naar beneden rennen. Ze kwamen weer naar boven, hij raakte in paniek. Hij klom langs het laddertje omhoog, drukte tegen het luik. Hij kreeg het niet open, het zat met twee pinnen vast. Hij rukte de ene eruit, bezeerde zijn hand. De andere wilde niet loslaten. Hij trok, was bang, het lukte niet. Hij liet het laddertje los, trok met beide handen. De pin schoot uit de sponning, hij viel van het trapje. Hij hoorde de voetstappen aarzelen, toen sneller naar boven komen. Hij klom weer omhoog, drukte tegen het luik, gooide het boven zijn hoofd weg. Hij stapte het platte dak op, keek om zich heen. Hij rende naar de brandtrap, liet zich in de stalen constructie zakken en bewoog zich langs de sporten omlaag. Halverwege aarzelde hij. Wat als Philippe naar beneden was gegaan en hem op- | |
| |
wachtte? Hij klom weer naar boven, liet zich door het dakraam in het trapportaal zakken en liep voorzichtig over de trap naar beneden. Hij voelde de kou van het beton door het leer van zijn schoenen, hij probeerde geen geluid te maken.
De deur van het appartement stond nog open, Suzanne lag op de vloer van het halletje. Een klein stroompje bloed was uit haar bek over het parket gestroomd. Hij rende over haar heen naar binnen, griste het plastic tasje met geld en waardepapieren van het bed, rukte de koffer mee. De sprei bleef achter een haakje hangen, scheurde. Hij trok de stof los, rende met tasje en koffer naar boven. Beneden in het flatgebouw kon hij de buitendeur opnieuw horen dichtslaan, voetstappen kwamen gehaast omhoog, tikten op de stenen vloer. Hij schoof de koffer voor zich uit, klom zelf door het luik naar buiten, liep opnieuw naar de brandtrap. Hij klemde het tasje tussen zijn tanden, probeerde de koffer door het stalen geraamte boven zijn hoofd mee te trekken. Het paste niet, hoe hij het ook probeerde. Hij moest het achterlaten, liet het uit zijn handen vallen. Nu aarzelde hij niet meer, klom snel omlaag, sprong het laatste stukje op het grasveld, liep de binnenplaats over en klom over de muur naar de straat. Hij liep zo hard mogelijk weg, in de richting waar hij de autobaan vermoedde. Hij durfde niet naar het station te gaan, bang dat Philippe zou weten wat hij van plan was en hem zou opwachten.
Aan de oprit van de invalsweg durfde hij pas stil te staan en om te kijken. Hij zag niemand. Het zonlicht begon van de straat bezit te nemen, de ene kant was felgekleurd, het leek alsof de huizen dampten, de andere lag nog in de schaduw. De scherpe grens lag nu nog ergens op het trottoir, zou snel het asfalt bereiken. Het werd warmer. De stilte, het ochtendlicht. Hij was bang. Hij merkte dat hij haastig ademde, geregeld de straat inkeek.
Over de autobaan kwam een auto voorbij.
Hij moest hier weg zien te komen, stak zijn duim omhoog als er in de verte een auto verscheen. De eerste keer nog wat aarzelend, daarna gehaaster, dringender. Hij had er geen idee van waar hij op dit moment was noch waar deze weg heen voerde.
Hij zat op de vangrail, was moe. Er stopte geen auto, hij stak al nauwelijks zijn hand meer op. Het was warm geworden, de zon prikte in zijn hals, zijn hoofd werd vochtig onder zijn pruik. Het korte rokje waaide met de wind van een passerende vrachtwagen omhoog. Hij trok aan zijn witte panty, er zaten groene vegen en roestplekken op. Hij zat strak rond zijn benen: hij had hem het liefst uitgetrokken, zich helemaal omgekleed.
Zag hij de combinatie in de verte aankomen? Stak hij zijn hand op toen die dichterbij kwam? Hij wist het niet meer. In ieder geval sprong hij van de vangrail en rende naar de cabine toen die met veel lawaai en opwaaiend stof tot stilstand kwam. De deur werd opengegooid, hij klemde het plastic tasje weer tussen zijn tanden, zette zijn voet op het instapje en klom naar binnen. Hij wist niet wat hij zeggen moest, hij hield zijn mond. De chauffeur zei ook niks.
Hij wist niet waar ze heen gingen, en dat kon hem eigenlijk ook weinig schelen. Hij was moe, het liefst was hij gaan slapen.
Hij schrok wakker toen de combinatie
| |
| |
over de spoorbaan schoot. Hij werd door elkaar geschud, kwam een eindje van zijn stoel omhoog, moest zich met beide handen vastgrijpen. Ze reden nog zo'n honderd meter door toen de chauffeur krachtig remde en de wagen in de berm een eindje van de weg parkeerde. Benjamin hoorde de stenen onder de banden kraken, hij zag het stof voorbijwaaien toen ze al stilstonden. De chauffeur beduidde hem te blijven zitten, stapte zelf uit en liep om. Hij maakte aan Benjamins kant de cabine weer open, stapte naar binnen. Hij kwam naast hem zitten en begon hem plompverloren te zoenen. Benjamin was te verbouwereerd, te overdonderd en te moe om weerstand te bieden. Bovendien had hij er behoefte aan aangeraakt te worden, gestreeld te worden, bemind te worden. Hij was in een toestand waarin opgewondenheid en vermoeidheid hem willoos hadden gemaakt. Hij beantwoordde de liefkozingen van de chauffeur, besefte vaag dat er iets scheefzat, maar hij wilde zichzelf niet meer corrigeren, ook niet de man naast hem. Hij voelde diens handen over zijn hals, over zijn benen en over zijn buik gaan, tenslotte in zijn kruis terechtkomen.
Er was een kort moment van rust, toen begon de man op hem in te slaan. Zwijgend, met de overgave van een teleurgesteld kind. Benjamin probeerde nog iets te zeggen, kon daarna alleen nog maar proberen de slagen af te weren. Hij deed een poging naar de andere deur te kruipen, de chauffeur haalde hem terug en sloeg. Hij probeerde opnieuw iets te zeggen, keek zijn belager aan, zag de verbeten woede. Vervolgens kraakte het in zijn hoofd en wist hij even niks meer. De man schrok kennelijk, hield voor een moment op met slaan. Benjamin maakte van de gelegenheid gebruik om naar de andere kant te kruipen, de deur open te maken en zich naar beneden te laten vallen.
Hij had even de neiging om hard weg te lopen. Maar hij had de kracht en de wil niet meer. Hij probeerde op te staan, voelde zich duizelig en misselijk worden. Hij ging op een rotsblok zitten, legde zijn hoofd op zijn armen. Hij hoorde de vrachtwagencombinatie starten, opnieuw hoorde hij het kraken van de stenen onder de banden. Hij richtte zijn hoofd op, zag de wagen draaien en de weg oprijden. Hij bleef in het stof achter.
Hij bedacht zich te laat dat hij zijn plastic tasje had laten liggen. Nu was hij dus alles kwijt, zijn geld, zijn paspoort en zijn cheques.
Er waaide een constante, warme wind over de vlakte. Hij zag dat zijn armen, waar hij zijn hoofd op had gelegd, onder het bloed zaten. Hij scheurde een stuk stof van zijn blouse, hield dat tegen zijn neus.
| |
7
Benjamin stond weer bij zijn auto, hij maakte het portier open. Buiten was het heet, toch sloeg hem een warme walm tegemoet toen hij zich vooroverboog: voornamelijk de weeë geur van kunststof. Hij ging niet zitten, hield zijn adem in. Hij stak het sleuteltje in het contact, draaide het een keer om. Hij drukte een knopje in, hoorde het geluid van de airconditioning.
De zon stond alweer een eind lager, maar het bleef warm; de wind hield aan. Zijn schoenen waren stoffig, hij schopte een paar steentjes weg, probeerde een stukje bij zijn voeten vlak te maken: hij zat half in, half buiten de wagen, legde zijn hoofd op zijn armen, tastte met zijn vingers langs zijn neus. Toen rechtte hij reso- | |
| |
luut zijn rug, ging in de auto zitten, trok het portier dicht. Hij keek naast zich, zag het koffertje liggen.
Waarom aarzelde hij? Hij hoefde alleen maar te kijken, het koffertje dicht te maken en weg te rijden. Hij zette z'n duimen op de sluiting, drukte. Met beide handen tilde hij het deksel omhoog. Hij betastte de zijden stof, wreef hem even tussen duim en wijsvinger. Hij haalde de blouse van het stapeltje, hield hem omhoog. De scheur zat er nog in, de donkere vlekken, dat moest het bloed zijn geweest. Hij rook aan de stof: beetje bedompte lucht.
Daarna kwamen het rokje, de panty en de lage pumps. De schoudervullingen en de bustehouder met vulling, en als laatste de vlasblonde pruik. Het was een beetje hoerige, ordinaire kleding, toen modieus.
Hij kon het koffertje dichtslaan en terugrijden naar het hotel, naar Hendrik-Jan.
Hij keek door de ramen naar buiten. Er was niemand te zien, hij was alleen. Hij trok zijn overhemd uit, paste de bustehouder. Hij was forser geworden, dikker eigenlijk, hij kreeg het haakje niet meer in het oogje. Hij voelde het vel over de bandjes plooien. Hij legde het ding terug in de koffer. De blouse dan maar. Die paste nog net, hij kreeg de knoopjes met moeite dicht. Toen zat die nog ruim. Als hij de panty en het rokje wilde aantrekken moest hij uit de auto komen en zijn broek uitdoen. Hij zette het portier open, aarzelde weer. Hij keek zorgvuldig rond of hij iemand zag, toen stapte hij naar buiten. Hij transpireerde, voelde de wind onder zijn oksels, langs zijn voorhoofd, zag dat er donkere vochtplekken in de blouse waren gekomen. Ook toen hij rechtop stond zag hij nergens een levende ziel. Hij trok z'n veters los, zette z'n schoenen naast het portier, trok zijn broek uit, ging zitten om de panty voorzichtig over zijn benen te trekken. Die was grauw geworden. Bij de afrollende beweging herkende hij de sensatie, toen hij rechtop stond voelde hij de wind langs zijn dijen: dat wond hem op. Hij nam het rokje van de leren stoel en wikkelde het om zijn middel. Hij moest zijn adem inhouden en zijn buik intrekken om het dicht te kunnen knopen, het knelde toen hij het aanhad. Hij kon niet meer gaan zitten, hij moest zijn pumps staande aantrekken. Tenslotte zette hij zijn pruik op, draaide het spiegeltje van het portier omhoog en bekeek zichzelf. Hij moest een eindje naar achteren lopen om zichzelf helemaal te kunnen zien. Hij struikelde een paar keer bijna, voelde de distels intenser door de panty dan door de dikkere stof van zijn sokken.
Hij wist het meer dan dat hij het zag, het was moeilijk van zo'n afstand in zo'n klein spiegeltje; hij zag er ordinair, opgeblazen en potsierlijk uit.
| |
8
Hoelang hij op het rotsblok gezeten had, wist hij niet meer. Hij kon nergens naar toe, hij wilde nergens naar toe.
Hij hoorde in de verte het geluid van een vrachtwagen. Pas toen die te dichtbij was zag hij dat het dezelfde was die hem hier had achtergelaten. Hij voelde de neiging op te staan, weg te lopen; hij was er te moe voor. Hij bleef zitten, wist dat hij er absurd uitzag. Hij had een wit, bebloed hoofd; hij wist bijna zeker dat zijn haar vanonder de pruik te voorschijn kwam. Hij miste een knoopje aan zijn linkermouw.
De vrachtwagen reed opnieuw het onverharde uitvalsweggetje op en stopte, vlak voor hem. De vrachtwagenchauffeur
| |
| |
stapte uit, kwam naar hem toe. Benjamin schrok niet, was ook niet bang. De man zag er niet meer zo verwilderd uit. Hij keek zelfs verlegen, vriendelijk. Hij had het plastic tasje in zijn handen en hield het Benjamin voor. Deze nam het aan, legde het naast zich neer, bedankte.
De chauffeur liep terug naar de cabine, draaide zich halverwege om en vroeg Benjamin of die zich wel goed voelde. Hij knikte, barstte in tranen uit. Toen kwam de man terug, bleef voor hem staan. Misschien was het beter als Benjamin weer instapte en hij hem naar een ziekenhuis of naar een dokter bracht
Nee, liever niet, maar als de chauffeur hem naar het station kon brengen? De man hield het portier open, Benjamin stond op en liet zich omhoog tillen. Toen hij eenmaal zo hoog in de cabine zat en het plastic tasje in zijn hand hield voelde hij zich al wat beter.
De chauffeur stelde zich voor, hij heette François. Benjamin begon te praten, hij praatte alsof hij haast had. Hij was bang dat hij weer zou gaan huilen. Hij vertelde in het kort wat er was gebeurd. François wilde hem helpen: Benjamin wilde eigenlijk alleen maar zijn koffer, verse kleren en de trein naar Leiden.
François draaide de sleutel om en liep het gangetje in. Benjamin bleef in de deuropening staan, durfde niet naar binnen. Hij zag de vlekken op de gangvloer, het hondje was weg. Hij hoorde de ander door het huis gaan, in kasten kijken.
Ze liepen de trap op naar het dak, het koepeltje was nog weg. François klom door het gat naar buiten, kwam terug met de koffer. Ze liepen weer naar beneden, stonden voor de flat. De Fransman dwong Benjamin onder de douche: het was beter als hij zich even verfriste; François zou bij hem blijven, hij hoefde niet bang te zijn.
Hij waste zich toch een beetje haastig, trok nieuwe kleren aan, voelde zich een stuk beter toen hij weer in de gang stond. Zijn neus zag er vreemd uit, maar het bloeden was gestopt. De vrachtwagenchauffeur zette hem in de cabine, reed hem naar het station.
| |
9
Hij liep terug naar de wagen, moest moeite doen om overeind te blijven: hij was het niet meer gewend om op pumps te lopen, de kleren knelden vervelend. Hij voelde in z'n zij, het vel puilde over de strakke rand van het rokje. Hij had er nooit bij stilgestaan dat hij zo veel dikker was geworden: het ging hem kennelijk niet slecht. Hij glimlachte bij de gedachte. Hij knoopte het rokje los, zuchtte en ging op de stoel van de bestuurder zitten.
Toen viel zijn blik op een hoopje knikkers in een kuiltje, een meter of vijf bij zijn auto vandaan. Hij keek ingespannen in de struiken een paar meter verderop en zag een paar jongetjes. Hij keek een van hen recht in de ogen. Even bleef hij zitten, voelde zich opgelaten. Hij aarzelde. Wat moest hij doen, zich omkleden alsof er niks aan de hand was? Hij schoof zijn benen naar binnen, trok de deur dicht. Hij draaide het contactsleuteltje om, startte de motor. Hij draaide op de stenige grond, reed terug de weg op.
Toen hij de spoorbrug overreed, bedacht hij dat hij zijn schoenen had laten staan.
|
|