De Gids. Jaargang 153
(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 680]
| |||||||||||||
Roel J. den Dulk
| |||||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||||
gie van de chaos van zijn ervaringen verwerpt, degenereert tot een zenuwzieke als hij oprecht is, of tot een allegorische stylist als hij onoprecht is.’ Alvorens meer expliciet in te gaan op Bely's relatie met Rudolf Steiner en de antroposofie, zal ik eerst een ruwe schets van Bely's biografie geven, zodat zichtbaar wordt wat de totale plaats is die de antroposofie in zijn leven en werk heeft ingenomen. | |||||||||||||
Bely's levenAndrej Bely werd op 26 oktober (toenmalige Russische tijdrekening: 14 oktober) 1880 als Boris (‘Borja’) Nikolajevitsj Boegajev in een groot herenhuis aan de statige Arbat te Moskou geboren. Zijn rationele, onkunstzinnige vader, de professor in de wiskunde Nikolaj Boegajev, zag al direct een toekomstig wetenschapsman in zijn zoon, terwijl zijn muzikale moeder alles in het werk stelde om te voorkomen dat hij dit zou worden. Zij hield hem bewust dom, voedde hem wereldvreemd op en liet hem meisjeskleren en een meisjeskapsel dragen. Pas toen Boris in 1891 het gymnasium ging bezoeken, kwam hij met de buitenwereld in contact. Dé grote verandering in Boris' leven vond plaats toen hij vijftien jaar was: de familie Boegajev kreeg Sergej Solovjov met zijn moeder en vader (een broer van de filosoof Vladimir Solovjov) als onderburen en vanaf dat moment kon Boris steeds vaker het fantasieloze positivistenmilieu van zijn vader ontvluchten naar de vijf jaar jongere Sergej, bij wie hij het culturele leven leerde kennen dat hij thuis miste (ondanks dat mensen als Tsjaikovski en Tolstoj regelmatig op bezoek kwamen). Zijn belangstelling voor cultuur en literatuur werd zelfs zo aangewakkerd, dat hij begon met het schrijven van gedichten. Tevens raakte hij gefascineerd door filosofie; met name het werk van Kant, Schopenhauer en Nietzsche maakte diepe indruk op hem. Toen hij de filosoof Vladimir Solovjov bij Sergej thuis ontmoette, had hij een definitieve voedingsbodem voor zijn innerlijke behoeften gevonden. Bij Sergej leerde Bely de meest vooraanstaande schrijvers uit Moskou, zoals Zinaïda Hippius, Dimitri Merezjkovski en Valeri Brjoesov, kennen. Maar het belangrijkst was wel de kennismaking met de Petersburgse dichter Aleksandr Blok, een neef van Sergej, die zo inspirerend op hem werkte dat Boris begon met naast poëzie ook proza te schrijven. Dit leidde in 1902 tot de publikatie van een eerste werk, ‘De Tweede Symfonie’. Het boek verscheen onder het pseudoniem ‘Andrej Bely’ (‘De Witte’), een naam waarmee Boris Boegajev al gauw bekendheid kreeg in de literaire kringen van Moskou. Inmiddels was Bely afgestudeerd als natuurkundige, en was hij filosofie en taal- en letterkunde gaan studeren. Samen met Sergej Solovjov richtte hij een literair-filosofisch genootschap op, de ‘Argonauten-kring’. Hieruit ontstond in 1910 de uitgeverij, tevens het ontmoetingscentrum voor symbolisten en neokantianen in Moskou, Moesaget. Van deze Argonauten-kring werden onder meer Lev Kobylinski (pseudoniem: Ellis), Grigori Ratsjinski, Aleksej Petrovski, Vladimir Nilender en Emili Medtner (de latere directeur van Moesaget) lid. Door hun voortdurende zoeken naar de metafysische basis voor alle verschijnselen lag het voor de hand dat de Argonauten in contact kwamen met verschillende spiritistische, esoterische, religieuze en levensbeschouwelijke groeperingen. Een van deze contacten gold de theosofe A.S. Gontsjarova. Door haar zijn in die tijd verschillende Argonauten een verbinding aangegaan met de theosofie, en later met de antroposofie. Alhoewel zij ook grote invloed had op Bely, zou het nog enkele jaren duren voordat hij de stap tot de theosofie zette. Hij sloot zich eerst aan bij de sociaalrevolutionairen, nadat hij, terwijl hij bij Blok logeerde, de eerste revolutionaire opstanden in Petersburg had meegemaakt (‘Bloedige zondag’ op 22 januari 1905). Zijn verbinding met de sociaal-revolutionairen was een uitdrukking van zijn overtuiging dat de revolutie voor een vernieuwing op cultureel en spiritu- | |||||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||||
eel gebied zou zorgen en dat daardoor een nieuwe solidariteit (‘sobornost’) in de maatschappij zou ontstaan. In 1908 kwam Andrej Bely, die inmiddels enkele dichtbundels en essays, alsmede een tweetal nieuwe ‘symfonieën’ had gepubliceerd, in contact met de dichter Vjatsjeslav Ivanov, in wiens Petersburgse woning en literair ontmoetingscentrum ‘De Toren’ hij de mystica Anna Mintslova leerde kennen. Mintslova beschikte over helderziende vermogens en zij noemde zichzelf een ‘Bode der Rozenkruizers-Orde’. Zij was door haar leraar (wiens naam zij verzweeg) naar Rusland gezonden om daar een spirituele broederschap, die het komende kwaad moest afwenden, op te richten. Zij leerde Bely mediteren en onderwees hem in het occultisme. Na verloop van enige tijd deelde zij hem echter op geheimzinnige wijze mede dat zij niet in staat was haar spirituele taak volgens opdracht te volbrengen, zodat zij moest verdwijnen. Dit gebeurde ook: vanaf 1910 heeft niemand haar ooit meer gezien of iets van haar vernomen. Wat er ook waar moge zijn van Mintslova's mededelingen, zij heeft in ieder geval grote invloed op Bely gehad. De occulte basis en de mystieke strekking van zijn eerste roman, De zilveren duif, die hij in 1909 schreef, evenals de thema's in zijn gedichten uit deze periode, spreken wat dat betreft boekdelen. Ondertussen had Bely in 1909 in Moskou de negentienjarige kunstenares Asja Toergenjeva ontmoet, een achternicht van de schrijver Ivan Toergenjev. Mede door haar geïnspireerd schreef hij in 1912 zijn tweede, meest bekende, magistrale roman, Petersburg. Met Asja maakte hij enkele grote culturele reizen door Europa. Tijdens een van die reizen, in mei 1912 in Brussel, vond een aantal in hun ogen vreemde gebeurtenissen plaats, waarvoor zij een metafysische verklaring trachtten te vinden. Zij vernamen dat de hun nog onbekende theosoof Rudolf Steiner op enkele uren reizen afstand in Keulen verbleef om daar een voordrachtencyclus te geven. Impulsief besloten zij om in de trein naar Keulen te stappen om Steiner te raadplegen, waarna op 6 mei een eerste ontmoeting met hem volgde. Zij legden hem hun vragen voor, doch in plaats van hun een verklaring te geven, nodigde hij hen uit om in de zomer de theosofische groep in München te bezoeken. Daar zouden zij dan zelf de antwoorden kunnen ontdekken. Zij gaven gehoor aan deze uitnodiging, hetgeen het begin betekende van een vrijwel ononderbroken periode van vier jaar waarin Bely zich schaarde onder de directe, persoonlijke leerlingen van ‘de doctor’. Zij volgden Rudolf Steiner op vrijwel al zijn voordrachtsreizen en zij volgden hem ook, evenals het grootste deel der theosofen in Duitsland en omringende landen, toen hij brak met de Theosofische Vereniging en in februari 1913 de Antroposofische Vereniging oprichtte. Er waren zulke verschillen in inzichten opgetreden tussen Rudolf Steiner als voorzitter van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging en de presidente van de internationale Theosofische Vereniging, Annie Besant, dat een breuk onvermijdelijk was. Met name de visie van Besant dat de knaap Krishnamurti een reïncarnatie van Christus zou zijn werd door Steiner bestreden. Volgens hem was de komst van Christus op aarde een centrale, en derhalve eenmalige, niet herhaalbare gebeurtenis in de ontwikkeling van aarde en mensheid. In februari 1914 vestigden Toergenjeva en Bely zich in Zwitserland om daar in Dornach (een dorpje bij Bazel) mee te helpen bij de bouw van het centrum van de internationale antroposofische beweging, het ‘Goetheanum’, een immens, geheel uit hout opgetrokken gebouw, bestaande uit twee in elkaar overlopende koepels. Andrej en Asja, die inmiddels in Zwitserland waren gehuwd, werkten mee met het hout gutsen, evenals een groot aantal andere leden uit negentien verschillende landen. Daarnaast werd ‘Herr Boegajev’ aangesteld als nachtwaker op de bouwplaats. Ondertussen volgden zij alle voordrachten van Steiner (volgens Bely heeft hij tussen 1912 en 1916 - de periode die hij in zijn boek Mijn jaren met Rudolf Steiner heeft beschreven - meer dan vierhonderd voordrachten van ‘de doctor’ bijgewoond). De- | |||||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||||
ze drukke bezigheden op een plek waar de spanningen tussen de mensen van verschillende nationaliteiten - mede door de oorlogssituatie - met de dag toenamen, zorgden regelmatig voor grote problemen. Ook de verhouding tussen Andrej en Asja verslechterde, waarna Bely zich op advies van Steiner enige tijd in de Zwitserse bergen terugtrok, zodat hij zich aan zijn grote passie, het schrijven, kon wijden. In slechts enkele weken schreef hij daar zijn jeugdherinneringen, Kotik Letajev, een roman waarin hij zijn herinneringen zelfs laat teruggaan tot voor zijn geboorte. Ondertussen stegen ook de spanningen aan het oostfront. Bely verwachtte een mobilisatiebevel te krijgen. Daarbij groeide zijn verlangen naar Rusland: hij nam onder meer voor het eerst sinds vier jaar weer contact op met Aleksandr Blok, bij wie hij zich in een lange brief beklaagde over zijn omstandigheden in Dornach. In augustus 1916 keerde hij tenslotte naar Rusland terug. Asja bleef in Dornach achter. Bely was nog maar nauwelijks terug in zijn vaderland, of in februari 1917 vond de eerste Russische revolutie plaats en in oktober de tweede. Bely had grote verwachtingen van hetgeen de revolutie moest voortbrengen. Hij was dan ook zeer actief binnen de revolutionaire kringen, maar ook binnen de literaire kringen in Moskou en Petersburg werd hij veelvuldig gezien (en gehoord!). Hij had onder meer intensief contact met de literator/criticus Ivanov-Razoemnik die Kotik Letajev voor hem wilde uitgeven. Daarbij baarde hij veel opzien met de brochure Revolutie en Cultuur, waarin hij de revolutie afschilderde als dé mogelijkheid tot een sociale en culturele vernieuwing in Rusland. Deze brochure toonde duidelijk Bely's inspiratiebron: de antroposofie. Hij stond dan ook aan de wieg van de Antroposofische Vereniging in Rusland. Hij hield veel lezingen over het antroposofische mens- en wereldbeeld, zowel in Petersburg als in Moskou (soms met meer dan duizend toehoorders) en eind 1917 verscheen zijn in Dornach geschreven boek Rudolf Steiner en Goethe in de moderne wereldbeschouwing. Kortom, het was voor Bely een tijd van grote euforie. Deze periode zou echter maar kort duren. In januari 1918 ontving hij een brief van Asja uit Dornach, waarin zij schreef hun relatie te willen beëindigen. Hierdoor raakte hij in een zware depressie. Steun vond hij bij de antroposofe Klavdia Vasiljeva. Bij haar kon hij zijn hart luchten over zijn relatie tot Asja, tot Steiner, tot de ‘Dornachers’, tot de antroposofie en tot ‘datgene wat er door de antroposofen van werd gemaakt’. Bely was ervan overtuigd dat er vanuit de antroposofie een vernieuwingsimpuls kon uitgaan voor de post-revolutionaire Russische samenleving. Hij zag echter dat deze impuls door de antroposofen niet werd opgepakt. Dank zij Klavdia lukte het hem om onvermoeibaar door te gaan met het geven van voordrachten en cursussen en het schrijven van gedichten en artikelen over antroposofie, revolutie en cultuur, zoals Christus is opgestaan, een lang verhalend gedicht over het ‘Russische Golgotha’, de revolutie. In het najaar van 1919 richtte hij samen met Aleksandr Blok te Petrograd (zoals Petersburg inmiddels heette) de succesvolle associatieve Vrije Filosofische Beweging, de Volfila, op. De associatieve uitgangspunten van deze sociaal-culturele beweging waren gebaseerd op Rudolf Steiners ideeën over de inrichting van de maatschappij. Helaas dwong Bely's steeds slechter wordende gezondheid hem zijn werkzaamheden al na een jaar te staken. Zijn depressiviteit had opnieuw toegeslagen, doordat zijn gezondheid hem in de steek had gelaten en de revolutie niet de vernieuwingen had gebracht die hij verwachtte. De realiteit dat hijzelf in armoede, zonder zijn vrouw, in een grimmig, honger lijdend en berooid Rusland leefde, werd steeds duidelijker voor hem, en begin 1921 besloot hij een uitreisvisum aan te vragen; in de herfst van dat jaar mocht hij zijn land verlaten en kon hij naar Duitsland vertrekken. Op 19 november 1921 kwam Bely in Berlijn aan. Nog dezelfde avond woonde hij een voordracht bij van Rudolf Steiner. Een persoonlijk contact kwam echter niet tot stand. In de daar- | |||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||
op volgende weken vernam hij dat een visum voor Zwitserland voor een Rus niet meer te krijgen was, waarna een periode van twee jaar zich ontheemd voelen aanbrak. Bely voelde zich niet thuis tussen de ruim tweehonderdduizend Russische emigranten in Berlijn; hij voelde zich onbegrepen door de kunstenaars en schrijvers in die stad; en zijn vroegere antroposofische vrienden uit 1912 en 1913 wisten al helemaal niet hoe ze hem moesten opvangen. Pas in maart 1922 kreeg hij contact met zijn vrouw Asja; echter niet het contact waarop hij had gehoopt: zij maakte hem slechts duidelijk dat hun relatie echt voorbij was. De dichteres Marina Tsvetajeva, die evenals veel Russische kunstenaars in die tijd in Berlijn verbleef, trachtte hem op te vangen. Het lukte haar maar ten dele. Wel zette zij hem weer aan tot schrijven (de dichtbundel Na de scheiding), doch zij slaagde er niet in om hem daadwerkelijk over het verlies van Asja heen te helpen. Hierdoor én door het onvermogen om met Rudolf Steiner in contact te komen, werd Bely's verhouding tot de antroposofie nogal problematisch. Hij noemde Steiner zelfs op een gegeven moment de personificatie van de duivel. Er tekende zich een duidelijke crisis af: Bely stortte zich in het decadente Berlijnse uitgaansleven, met veel drankgebruik en dansorgiën in derderangs nachtclubs. Ondanks deze nachtelijke uitspattingen en zijn slechte gezondheid, ontplooide Bely een haast manische activiteit in het schrijven. Er verscheen een geheel herschreven, sterk ingekorte versie van Petersburg (deze versie verscheen in 1979 in het Nederlands) en verder schreef hij een groot aantal essays, gedichten en herinneringen: in totaal in anderhalf jaar zeven nieuwe bundels, waaronder zijn herinneringen aan zijn in 1921 overleden vriend Aleksandr Blok. Kortom, hij leidde een zeer uitputtend leven. Berichten hierover bereikten zijn vertrouwelinge in Moskou, Klavdia Vasiljeva. Zij reisde naar Berlijn en dank zij haar lukte het Bely om op 30 maart 1923 Rudolf Steiner te ontmoeten, de ontmoeting waarop Bely het gehele jaar 1922 had gewacht. Er volgde een gesprek dat bepalend zou zijn voor de rest van zijn leven. Pas toen was het voor hem mogelijk om terug te keren naar zijn vaderland, het berooide, grimmige, na-revolutionaire Rusland, waarin de bolsjewisten inmiddels de Antroposofische Vereniging tot staatsgevaarlijk hadden bestempeld en derhalve hadden verboden. Terug in Moskou wijdde Bely zich geheel aan het schrijven van zijn Berlijnse herinneringen, reisimpressies, biografische schetsen, een drietal romans (Moskou, De gedoopte Chinees en Maskers) en Mijn jaren met Rudolf Steiner. Klavdia en hij hadden nog nauwelijks contact met hun vroegere antroposofische vrienden en Bely begaf zich ook niet meer in de literaire kringen in Moskou. Daarbij was de desillusie van hetgeen de revolutie had gebracht zo groot dat ook de vroegere revolutionaire vrienden werden gemeden. In 1931 werd onverwacht Klavdia gearresteerd. Samen met vele andere Russische antroposofen werd zij in de beruchte Ljoebjankagevangenis te Moskou geplaatst. Bely werd daarentegen met rust gelaten, waarschijnlijk vanwege zijn revolutionaire sympathieën in het verleden. Dit was het geluk van de gearresteerden, want dank zij Bely's onvermoeibare inspanningen (hij nam onder meer persoonlijk contact met Stalin op) lukte het hem om hen vijf weken later weer vrij te krijgen. Na deze ervaringen werd hun het leven niet eenvoudig gemaakt door de geheime politie. Toch dachten Bely en Klavdia, die inmiddels na Klavdia's vrijlating waren getrouwd, in het voorjaar van 1933 eindelijk rust te vinden in Koktebel, het voormalige buitenhuis op de Krim van de dichter Maksimilian Volosjin en zijn vrouw, de beeldend kunstenares en antroposofe Margarita Volosjina. Dit was eens de ontmoetingsplaats van Russische schrijvers; ook Bely kwam hier in het verleden regelmatig. Doch kort na hun intrek werd de door zijn strijd tegen de stalinistische autoriteiten sterk verzwakte Andrej Bely tijdens een zonnebad door een hersenbloeding getroffen, waaraan hij een half jaar later op 8 januari 1934 op drieënvijftigjarige leeftijd overleed. Een jaar | |||||||||||||
[pagina 685]
| |||||||||||||
later verscheen zijn kort voor zijn dood geschreven boek Het meesterschap van Gogol. | |||||||||||||
Bely en SteinerWat was nu het bijzondere in Steiners visie waardoor Bely zich met de antroposofie verbond en is blijven verbinden? Natuurlijk waren veel intellectuelen aan het begin van deze eeuw op zoek naar nieuwe dimensies. Vooral spirituele en modern-religieuze stromingen mochten zich in de belangstelling van de bovenlaag der bevolking verheugen. In Rusland hadden voordien nog nooit zo veel verschillende levensbeschouwelijke groeperingen, sekten en stromingen bestaan. Ook in andere landen waren velen op zoek naar vernieuwingsimpulsen. Maar dit algemene koortsachtige zoeken naar vernieuwing verklaart niet waarom Bely (en met hem vele anderen) na een periode van volledige ‘onderdompeling in de antroposofenkolonie Dornach’, de antroposofie de rest van zijn leven trouw is gebleven. Was het misschien de persoon van Rudolf Steiner zelf die zo'n aantrekkingskracht had op de mensen die met hem in aanraking kwamen? Wanneer we herinneringen aan hem van zijn tijdgenoten lezen, krijgt men een beeld van een weliswaar zeer bescheiden, haast wat verlegen, strenge man, maar die tegelijkertijd een geweldige uitstraling had. Maar deze uitstraling was er niet een van een goeroe aan wie men zich blindelings moest onderwerpen en die men onvoorwaardelijk moest gehoorzamen. Het was veeleer de uitstraling van een wijs man die nooit antwoorden gaf op niet gestelde vragen, doch die daarentegen steeds met volle aandacht luisterde naar datgene wat hem werd gevraagd en dan met oplossingen kwam waarmee men zelf aan de slag kon gaan. Ook in Bely's herinneringen aan Steiner komt dit beeld naar voren. Bely had al van jongs af aan bovenzinnelijke ervaringen, waarvan hij had gemerkt dat hij er met slechts zeer weinigen over kon spreken. Natuurlijk had hij Sergej Solovjov en zijn literaire en filosofische vrienden in Moskou. Maar tot echt begrip van hetgeen hij innerlijk ervoer kwam hij bij hen niet. Hij had contact gehad met Gontsjarova, doch zij zat zo vast aan de theosofische dogma's dat Bely zich bij haar al heel snel onvrij voelde. Ook bij Ljoebov, de vrouw van Aleksandr Blok, meende hij zich volledig te kunnen uiten. Zij betekende voor hem de belichaming van de Sophia, de scheppende, goddelijke wijsheid. Blok vermoedde echter meer dan een platonische liefde van Bely voor zijn vrouw, en hij daagde zijn vriend uit tot een duel. Het duel ging niet door, maar het was wel duidelijk dat Bely zijn mystieke ervaringen met iemand anders dan Ljoebov moest delen. Dan was er uiteraard ook nog Mintslova, een bijzondere vrouw die volledig open stond voor Bely's vragen en belevenissen. Maar ook Mintslova bleek na een tijd niet de ‘ware wijze’ te zijn. Tenslotte ontmoette hij de mooie, kleine, tien jaar jongere kunstenares, Asja. Maar alhoewel zij duidelijk spirituele inspiraties en gaven had, bracht zij vooral Bely's hoofd op hol. En dan, wanneer hij op reis is met Asja, verneemt hij dat niet ver van hen verwijderd Rudolf Steiner vertoeft, de man van wie hij slechts weet dat deze overal volle zalen trekt met zijn voordrachten over esoterische onderwerpen. Ook weet hij dat deze man evenals hijzelf natuurwetenschappen en filosofie heeft gestudeerd en al als kind bovenzinnelijke ervaringen had. Asja en hij reizen naar hem toe, maar in plaats van dat Steiner hun antwoorden geeft op hun vragen, zoals Gontsjarova, Mintslova en anderen steeds hadden gedaan, nodigt hij hen uit om een cursus te volgen, zodat ze zelf de antwoorden leren vinden. In het navolgende citaat uit Mijn jaren met Rudolf Steiner (p. 24-25) beschrijft Bely wat die eerste ontmoeting met Steiner voor hem betekende: [...] Ik was altijd al een beetje bang geweest voor wijzen en leermeesters; zelfs wanneer ik leiderschap zocht zei ik tegen mezelf: ‘Onvoorstelbaar: alles wat ik tot nu toe heb | |||||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||||
weten te antwoorden op onderricht waren alleen maar brutale reacties;’ iedere wijze leek me vol te zitten met de zwaarte van de geest; zwaarte kon ik niet verdragen; weliswaar stak ik mijn tong niet uit; maar toch borrelde dat gebaar van de tong in mijn onderbewustzijn wanneer ik wijzen zag: mijn wil weigerde geleid te worden; maar mijn intuïtie zei me dan soms: ‘Je weet een heleboel dingen niet die een onbekende naar wie je op zoek bent, wel weet.’ Ik kreeg dan het vervelende onzekere gevoel dat ik, mocht ik degene die ik zocht uiteindelijk vinden, de wetende, niets van hem zou kunnen aannemen omdat mijn ‘nee - dat is 't niet!’ me van hem zou weghouden. En dan rees het beeld van de kameel op, zwaar beladen met regels, die zowel hem als mij tot edele lastdieren zouden transformeren.
Het beeld dat Bely van de persoon Rudolf Steiner kreeg op het eerste moment dat hij hem ontmoette, zal hij zijn verdere leven blijven houden. We moeten ons daarbij niet laten misleiden door de soms negatieve uitlatingen aan het adres van Steiner gedurende de depressieve perioden die Bely doormaakt. Zulke uitlatingen zijn normaal wanneer iemand met zware psychische en daarmee samenhangende fysieke problemen kampt. Ook moeten we ons niet laten beïnvloeden door Bely's houding ten opzichte van veel antroposofen. In zijn ogen waren velen van hen slechts napraters, zonder eigen initiatief en eigen inzichten. Mensen die wel alle cursussen en voordrachten van Steiner volgden en die daardoor precies meenden te weten ‘hoe de wereld in elkaar zat’, doch die vervolgens niets met die oppervlakkige kennis | |||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||
deden. Het waren voor Bely eerder profiteurs dan mensen die daadwerkelijk naar nieuwe wegen zochten voor toekomstimpulsen van de Europese en Russische cultuur. Bij Steiner ging het er echter juist om dat hij weliswaar een richting aangaf, maar dat een ieder zelf op zoek moest gaan naar de door hem of haar te bewandelen paden. Toch was de uitstraling van Steiner niet de enige reden waarom Bely lid werd en bleef van de Antroposofische Vereniging. Ook de esoterische visie van Rudolf Steiner op de mensheidsontwikkeling sloot volledig aan bij Bely's aanvankelijke, mede door de filosoof Solovjov gevoede, symbolisme. De christocentrische strekking van de antroposofie en de leer van Solovjov lagen in elkaars verlengde. Volgens Bely was de belangrijkste opgave van de mensheid het verwerven van een innerlijke vrijheid, door gestalte te geven aan de positieve vrijheidsimpulsen die de mens sinds de zondeval in potentie in zich draagt. Om tot zó'n innerlijke vrijheid te komen, dat de mens tot een werkelijk vrij handelen in staat zal zijn, zal hij volgens Solovjov op zoek moeten gaan naar de scheppende wijsheid Gods (de goddelijke Sophia), door de liefdesimpuls van Christus proberen te doorgronden. In de antroposofie ontdekte Bely - in tegenstelling tot Solovjovs uiteindelijke leer waarin deze, ondanks zijn aanvankelijke oecumenische opstelling, alleen de leer van de Kerk van Rome als de juiste weg tot Christus erkende - dat er geheel andere, individuele wegen zijn, los van kerkelijke dogma's en leerstellingen, die leiden tot een begrijpen van de betekenis van de incarnatie van het goddelijke wezen Christus in de mens Jezus van Nazareth tijdens de doop in de Jordaan, en van de betekenis van Christus' kruisdood en de opstanding (door Steiner het ‘Mysterie van Golgotha’ genoemd) voor de gehele mensheidsontwikkeling. Door deze gebeurtenissen langs bovenzinnelijke weg (‘geesteswetenschappelijk’) te doorgronden, wordt volgens Rudolf Steiner beleefbaar wat echte christelijke, onbaatzuchtige liefde betekent, waardoor men een werkelijke innerlijke vrijheid kan verkrijgen, die de basis vormt van al het bewuste handelen (door Steiner de menselijke ‘vrije wil’ genoemd). Dit is de kern van Steiners leer, waardoor Bely werd gegrepen. In de volgende passage uit Mijn jaren met Rudolf Steiner (p. 21-22) geeft Bely zijn eerste ervaring weer van hetgeen door Steiner de ‘vrije wil’ wordt genoemd: Op het ogenblik van die eerste ontmoeting was alles wat later aan de dag zou treden nog verborgen en stom; er waren geen woorden; en de retoriek van het gevoel ontbrak volledig; wat ik beleefde was mijn wil; een uit vrijheid geboren daad; die daad voltrok zich zeer heftig, maar op de een of andere manier ook zacht, zonder catastrofale aspecten; iets catastrofaals bestond zowel erna als ervoor; ervoor leefde ik in een voortdurende catastrofe - vanwege mijn bewustzijn van het feit dat alle ideeën en woorden die ons leven in Rusland bepaalden verweerd waren. - ‘Dat is het niet,’ zei ik tegen mezelf wanneer ik me in bijzonder interessante boeken verdiepte en omging met bijzonder interessante personen; een definitief ja kon ik tegen geen enkele stroming zeggen die concreet vorm trachtte te krijgen; jarenlang heb ik smachtend zitten wachten op mijn bewuste weg; en ik kon mijn gedachten niet concreet in mijn wil binnenleiden; en mijn wil, een nog niet ontloken bloem, wachtte zwijgend op de dauw om open te kunnen gaan; men maakte mij het verwijt dat ik willoos was wanneer ik het deels eens was met bepaalde ideeën en men daaruit de conclusie trok dat ik samen verder wilde; mijn willoosheid was echter de wil te komen tot een nuchtere, volkomen vrije keuze; plotseling was het alsof de bodem van mijn ziel zich in mij opende door een kortstondig bewustzijn, als een zonnewarmte uitstralende dauwdruppel die mijn ziel binnenviel; bij vol verstand, in alle nuchterheid, tot rijping gekomen gedurende mijn leven. | |||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||
blinde beginsel dat wij tastend van buitenaf voor onze wil houden.
Tenslotte was er nog een derde element waardoor Bely zich aangetrokken voelde tot de antroposofie; dat was de praktische toepasbaarheid van Steiners ideeën in de maatschappij. Bely was maatschappelijk zeer geëngageerd. Hij had zich na de ‘Bloedige Zondag’ in 1905 in Petersburg bij de sociaal-revolutionairen in Rusland aangesloten en vervolgens was hij voortdurend bezig geweest met het zoeken naar oplossingen voor de toekomst van zijn land. Nadat hij Steiners ideeën had leren kennen, stond het voor hem vast dat Steiner de oplossingen kende voor de sociale, culturele en politieke problemen in Rusland en Europa. De revolutionaire roep om vernieuwing in zijn land liet volgens Bely een eeuwenlang opgekropt verlangen naar individuele en culturele vrijheid zien, in een maatschappij waarin geen gelijke rechten voor een ieder bestonden en waarin het volledig ontbrak aan broederschap op sociaal-economisch gebied. Steiners uitgewerkte visies op de herinrichting van de staat, waarin de drie begrippen ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘broederschap’ van een inhoud en een toekomst werden voorzien, door elk aspect zijn geheel eigen plek te geven in de maatschappij (vrijheid in het culturele, geestelijke en religieuze leven, gelijkheid in het rechtsleven en broederschap in het sociaal-economische leven), vertegenwoordigden voor Bely zo'n realiteit, dat hij na zijn terugkeer in Rusland uit Dornach onvermoeibaar zijn landgenoten trachtte te laten inzien dat de antroposofie de sleutel bezat waarmee in de maatschappij de deur naar de toekomst zou kunnen worden geopend. Bely heeft slechts weinigen van zijn gelijk kunnen overtuigen. Alleen met de door hem samen met Aleksandr Blok opgerichte cultureel-filosofische associatie Volfila, een organisatie waarin plaats was voor een ieder - ongeacht politieke kleur of maatschappelijke positie -, waarin vrijheid van levensbeschouwing bestond en waarvan de economische basis was gegrondvest op het associatieve broederschapsprincipe, had hij, tot zijn gezondheid hem in de steek liet, succes. Evenmin is Steiner erin geslaagd om zijn ideeën alom geaccepteerd te krijgen, al zijn wel de inrichting en de sociaal-pedagogische achtergrond van de onderwijsinstellingen die behoren tot de internationale Vrije-Schoolbeweging geworteld in de hierboven beschreven gedachte van de, zo door Steiner genoemde, ‘driegeleding van het sociale organisme’. Of Andrej Bely, in navolging van Rudolf Steiner, gelijk had met zijn visie over de inrichting van de staat, daarover kunnen we slechts theoretiseren en filosoferen. Zeker is in ieder geval dat de geschiedenis in Midden- en Oost-Europa en in Rusland inmiddels duidelijk heeft laten zien dat de wegen die na de Eerste Wereldoorlog in Europa en na de revoluties in Rusland wél zijn ingeslagen niet tot gewenste vernieuwingen hebben geleid. En misschien had Ellis wel méér gelijk dan hij vermoedde toen hij in 1910 schreef: ‘Andrej Bely is een aanduiding, een teken, een voorbode. Hij is de voorbode van de toekomstige “nieuwe mens”.’ | |||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|