| |
| |
| |
Wim Rutgers
Literatuur van Aruba, ‘di nos e ta!’
Bestaat er eigenlijk wel zoiets als Antilliaanse literatuur?
‘De Nederlandse Antillen werden bij K.B. in 1945 tot één kolonie samengevoegd, niettegenstaande de daartegen kenbaar gemaakte geografische, etnologische, cultureel-sociale bezwaren,’ schreef Mr. Dr. M.F. da Costa Gomez in Christoffel van 1956.
Zouden we in elk geval niet liever moeten spreken van twee ‘literaturen’, een veeltalige van de Benedenwindse eilanden in het Papiamentu, Spaans en Nederlands, en één in het Engels op de Bovenwinden, een tweedeling die ook Cola Debrot steeds hanteerde? Vertonen vervolgens die twee eilandengroepjes onderling wel overeenkomsten, of verschillen ze meer dan dat ze gelijk zijn? Tot nu toe werd er nogal eens geschreven onder de noemer ‘Antilliaanse’ literatuur, waar men zich in de praktijk van het onderzoek tot die van Curaçao beperkte. Zo heeft Wycliffe Smith die eenzijdigheid proberen recht te zetten in 1982 met zijn Windward Island Verse en Winds above the hills.
Sinds Aruba per 1 januari 1986 zijn aparte status verwierf in het Koninkrijk lijkt het in ieder geval legitiem om de literatuur van dat (ei)land als aparte entiteit te behandelen. Impliciet kan dan tevens getoetst worden of en in hoeverre de literaire ontwikkeling op Aruba overeenkomt met en afwijkt van die van Curaçao en de Antillen in het algemeen.
| |
Koloniale periode, het allereerste begin
De beginfase van de Arubaanse literatuur komt overeen met die van de Antilliaanse, namelijk met gelegenheidspoëzie in de krant. Dat was dan in die tijd De Curaçaosche Courant, die vanaf 1812 als eerste periodiek nieuwsblad ononderbroken verschijnt. Maar een serietje incidentele gelegenheidsgedichten rechtvaardigen het natuurlijk nog niet om te spreken van een eigen gevestigde literatuur.
Aruba telde aan het begin van de negentiende eeuw maar heel weinig inwoners. Mozes Maduro was in 1754 de eerste blanke kolonist op een eiland dat alleen Indianen kende. Pas vanaf ongeveer 1780 vestigden er zich meer blanken, via Curaçao en Bonaire. Voor die tijd was dat door de koloniale overheid verboden, omdat men aan het eiland de functie van een open ranch had toebedeeld. De koloniale aandacht was geheel op Curaçao gericht en zijn haven, op het zout van Bonaire, terwijl Aruba wat hout, geiten, schapen en paarden leverde.
Commandeur Van den Broek gaf voor 1804 de oudste bekende bevolkingscijfers: in totaal woonden er toen 1155 mensen op het eiland. In 1806 waren dat er al 1546, namelijk 1352 vrijen en 194 slaven. S.B. van den Broek telde 256 gezinshoofden, waarvan 60 blank, 141 Indiaans en de rest gemengd. Van enig cultureel leven moeten we ons voor die tijd niets voorstellen.
Pas in 1822/1831 gaf Klaas Eekhout in een schooltje aan enkele tientallen leerlingen het eerste (godsdienst)onderwijs. Ds. N. Kuiperi was van 1858/1871 de eerste protestantse predikant. Voor die tijd was er alleen van tijd tot tijd een predikant uit Curaçao op bezoek, bijvoorbeeld Ds. G.B. Bosch die het eiland op die
| |
| |
manier zeven keer bezocht om er te preken en te dopen. Hij schreef erover in zijn bekende Reizen in West-Indië en door een gedeelte van Zuiden Noord-Amerika (1829-1843):
‘De tyd wordt er, op eene enkele uitzondering na, niet met lezen doorgebragt, ook omdat men een spreuk uit de oudheid, verkeerdelyk uitgelegt, en van voorouders gehoord heeft: “Dat men van lezen gek kan worden”.’
De protestantse gemeente telde in 1823 in totaal 411 leden, onder wie 108 blanken. Ds. H.W. Eldermans schreef in het Gedenkboek Nederland-Curaçao 1634-1934 onder meer:
‘Meer dan twee derden van deze menschen waren alleen dooplid, de meesten waren analfabeten, en Eekhout klaagt erover, dat ze hun gezang opzoeken in hun Bijbel, dien ze ondersteboven voor zich hebben, als ze al in de kerk komen, want de meesten verstaan geen Hollandsch.’
Ook B. de Gaay Fortman schrijft iets dergelijks in de West-Indische Gids van 1927 over deze koloniale tijd:
‘(...)meer dan 2/3 gedeelte van het bovengenoemde getal vergenoegt zich alleen van door den H. Doop tot de Hervormde gemeente te behoren, kan niet lezen noch schrijven, verstaat de Nederduitsche taal niet en vraagt nooit naar hetgeen in hunne kerk geleerd wordt.’
In zo'n sfeer gedijt geen literatuur. Ik heb De Curaçaosche Courant nauwkeurig onderzocht van 1812-1865, maar ik vond voor die jaren geen Arubaanse auteurs. In 1855 gaf Pater Serafin onderwijs in het Spaans, ‘(...) een taal die voor de bevolking van Aruba doelmatiger is dan de Hollandse, wijl zij veel meer connecties met Spanjaarden hebben dan met Hollanders (...)’. In 1857 kwamen de eerste Zusters Franciscanessen van Roosendaal om onderwijs in het Nederlands te geven.
In 1890 verscheen een eerste ‘krant’ in het Spaans, Nederlands en Papiamentu, onder de Spaanse titel El Semanario. Maar dit weekblad hield het maar korte tijd vol, net als heel wat andere bladen en blaadjes. Johan Hartog noemt ze allemaal in zijn voortreffelijk Journalistiek leven van Curaçao (1944). Met de huidige kennis van zaken moeten we zeggen dat Aruba in de negentiende eeuw nog geen enkele vorm van geschreven literatuur bezat. In tegenstelling tot de andere eilanden is het onderzoek naar de orale literatuur ook nooit goed van de grond gekomen.
Tijdens de manumissie van 1863 telde Aruba 480 slaven op een totale bevolking van 3258. Noch deze emancipatie, noch het nieuwe regeringsreglement van 1865 - een gebeurtenis die toch grote invloed uitoefende op de literatuur van Curaçao omdat daarin de preventieve censuur werd afgeschaft - bracht enige verandering in de Arubaanse literatuur. Die was er niet en kwam er voorlopig ook nog niet!
De Arubaanse ontwikkeling was erg laat als we die vergelijken met de Surinaamse en die van Sint Eustatius aan het einde van de achttiende, en die van Curaçao aan het begin van de negentiende eeuw, om nog maar niet te spreken van de rest van het Caribische gebied. Professor K. Martin, geoloog te Leiden, bezocht Aruba in 1885 en schreef dat ‘(...) het Papiament van Aruba veel meer Indiaanse woorden bevat dan op Curaçao en derhalve aan de bevolking van het eiland een eigen typisch stempel geeft. Een vooraanstaand ingezetene, die ons als gids diende en gebroken Hollandsch sprak, was toch niet in staat alle hem gestelde vragen goed te beantwoorden. Op een avondje waartoe de gezaghebber ons later uitnodigde, was het mij met vele dames en heren niet mogelijk een behoorlijk gesprek te voeren(...)’ (Hij kende natuurlijk ook geen Papiamentu.)
Pas in 1905 krijgt Aruba zijn eerste eigen bibliotheek, via het in 1903 opgerichte Algemeen Nederlandsch Verbond. Er worden vijfhonderd boeken cadeau gedaan uit Rotterdam. Dit anv leidt kennelijk een kwijnend bestaan, tot het in 1932 even nieuw leven wordt ingeblazen ter gelegenheid van een bezoek van de Dietsche Spelers, die voor het eerst werkelijk toneel op Aruba brachten. In de Tweede Wereldoorlog worden er nog eens zeshonderd
| |
| |
boeken geschonken aan de vereniging.
De eerste drukkerij was die van L.J.M. Henriquez in 1894. Hier liet J.J. Beaujon zijn Arubasche Courant drukken in het Nederlands, Papiamentu en Spaans. In 1916 verscheen het Nieuwe Testament in het Arubaanse Papiamentu, bezorgd door Ds. G.J. Eybers en Mw. E.M. Croes. Maar dat is geen literatuur! Bovendien is het een halve eeuw later dan de Curaçaose drukkerijen van de paters op Santa Rosa en Barber.
| |
Geen publikatiemogelijkheden
En dan is daar toch F. Beaujon (1880-1920), wiens literair werk van rond 1900 we toevallig in handen kregen toen we samen met Jan Beaujon de bloemlezing Cosecha Arubiano (1983) voorbereidden. Jan Beaujon kwam toen met een paar oude schriften aandragen, waarin zijn vader poëzie schreef. Enkele van die gedichten hebben we toen opgenomen in de ‘Arubaanse oogst’. Hij schreef soms in het Papiamentu en daarnaast ook in het Engels. Hij vertaalde in 1918 bovendien G.G. Byron The prisoner of Chillon (1816) in het Papiamentu. De kwaliteit van deze kladvertaling is weliswaar niet zo hoog, maar we weten nu in elk geval dat er hier Engels gelezen en in het Papiamentu geschreven werd met literaire bedoelingen. Dit soort werk werd echter niet gepubliceerd; zou er niet veel meer geweest moeten zijn op deze manier?
De journalist Emilio Lopez Henriquez (1884-1967) werd weliswaar op Curaçao geboren, maar bracht een groot deel van zijn leven op Aruba door. Volgens zijn zoon Bob Lopez Henriquez schreef hij honderden gedichten, waarvan hij er slechts enkele publiceerde in de verschillende kranten waarvoor hij werkte. Zijn zoon gaf in 1977 een Recordatorio uit, met daarin achttien gedichten, waarvan er zeventien in het Spaans en alleen het eerste in het Papiamentu: ‘Mainta’ van 1907. Elf van de achttien gedichten waren sonnetten!
In de ‘Biblioteca Nacional Aruba’ bevindt zich de zogenaamde Collectie ‘Ito Tromp’, die een ware bron is voor ongepubliceerde Arubaanse literatuur. Ze bewijst dat er op Aruba veel meer literatuur is dan er publikaties zijn; zo wreekt zich het ontbreken van een eigen uitgeverij.
We kunnen stellen dat er ook in het eerste kwart van de twintigste eeuw nog geen literatuur gepubliceerd werd. De eerste uitgaven en dan nog zeker niet literair in engere zin, zijn van de jaren dertig. Curaçao en Sint Maarten hebben dan al een literaire bloeitijd van een halve eeuw achter de rug!
| |
Vernieuwing na 1929
In 1929 begon de Lago zijn olieproduktie, daarmee een nieuw tijdperk in de economische geschiedenis inluidend, na de armoede van de negentiende eeuw. Nog in 1926 stierven er jaarlijks mensen door gebrek aan plantaardig voedsel en goed drinkwater. Het overschot van de Lago-keukens werd uitgedeeld in Savaneta en Santa Cruz. Binnen een generatie nam het bevolkingscijfer van Aruba spectaculair toe: in 1929 woonden er 12.224, in 1950 al 56.206 mensen, wat een meer dan verviervoudiging betekende! Ook de diversiteit van de bevolking steeg; er kwamen arbeiders uit Venezuela, Brits West-Indië, Suriname, Nederland en de Verenigde Staten, om slechts enkele landen te noemen. Zo kent Aruba meer dan veertig nationaliteiten in zijn bevolking. Het rustige karakter van het eiland maakte plaats voor een multi-raciale, multi-linguale, multi-culturele smeltkroes.
Al in juni 1929 zorgde deze verandering voor een eerste uitgave: The Pan Aruban, een weekblad voor Lago-werknemers dat bleef bestaan tot 1963 toe. ‘The Pan-Aruban is by and for Employees of the Pan American Petroleum Corporacion, and affiliated companies. It proposes to present the issues, not debate them; to publish news, not create it; and to make Aruba more enjoyable,’ schreef de redacteur.
Het eigen standpunt zoals verwoord door vroegere incidentele auteurs, kreeg zijn counterpart in de visie van buiten. Zo verschenen
| |
| |
in The Pan-Aruban van tijd tot tijd korte verhalen en gedichten, waarin Aruba werd gezien ‘through western eyes’.
In 1932 publiceerde het weekblad een History of Aruba de eerste ‘geschiedenis’ van het eiland. Het boekje was bedoeld als introductie voor Lago-employees: het vertelde iets over de geschiedenis, de goudvondsten, fosfaat, aloë, klimaat, geologie, transportmogelijkheden en - het belangrijkste - olie. Op dezelfde leest geschoeid was Rev. W.R. Rings' The Aruban Annals van 1943. Ook daarin kwamen aan het begin en aan het einde een paar gedichten voor.
De snelle veranderingen waren voor H.E. Lampe aanleiding om zijn Aruba voorheen en thans te schrijven en te publiceren in 1933. Hij had in tien jaar tijds de bevolking zich zien verdubbelen en hij was een groot bewonderaar van alle veranderingen die daarmee gepaard gingen. Het eens zo stille eiland hoort er nu echt bij, met een eigen ontwikkeling tot rijkdom. Als we Lampe's werk vergelijken met dat van de Curaçaoënaar John de Pool, wiens Del Curaçao que se va (1935) ook het veranderende eiland beschreef, zien we dat de laatste evenwel een romanticus was die het voorbijgaan van het traditionele verleden betreurde. Johan Hartog meldt in zijn studie Aruba zoals het was zoals het werd (1953):
‘De gebroeders H.E. Lampe en vooral J.K. Zeppenfeldt Lampe publiceren in de dagbladen van tijd tot tijd gedichten, die evenwel nog nimmer gebundeld werden.’
H.E. Lampe's proza is zuiver van stijl, maar zijn gelegenheidsgedichten zijn traditioneel en conventioneel, net als die van zijn broer. J.K.Z. Lampe: Gedichten, postuum uitgegeven door zijn broer W.F.M. Lampe in 1956, handelen over het familieleven (vader, moeder, broer en vrouw), over de dood en aardse vergankelijkheid, over de voorbijglijdende tijd en het oud worden. Verder vinden we enkele gedichten ter gelegenheid van Kerstmis, Pasen, Nieuwjaar en soortgelijke hoogtijdagen. Het blijkt dat hij een trouw en gelovig lid was van de protestantse kerk en een groot vereerder van de Nederlandse vorstin. Zo vinden we hier geen literatuur, maar verdienstelijke rijmelarij.
Naast de Amerikaans-Engelse en de Arubaans-Nederlandse schrijfprodukten zien we in de jaren dertig een Spaans-Latijnsamerikaans georiënteerde literatuur ontstaan, die zijn middelpunt vond in de in 1937 opgerichte Sociedad Bolivariana. Oprichter W.H. Jolly stond een sociale organisatie voor ogen die culturele avonden zou verzorgen om daarmee de Spaanse cultuur te bevorderen en de kennis omtrent de Bevrijder Simon Bolivar te vergroten.
De belangrijkste vertegenwoordiger in poeticis van de Sociedad Bolivariana was de in Santo Domingo geboren José Ramón Vicioso (†1988), die acht publikaties op zijn naam heeft staan, verschenen tussen 1938 en 1972.
De Sociedad Bolivariana is belangrijk voor de propaganda inzake de Spaanstalige cultuur op Aruba, zowel in de jaren dertig als later. Je zou kunnen zeggen dat ze via haar voordrachtsavonden dichters een publikatiemogelijkheid bood die het publiek in elk geval nieuw werk konden laten hóren.
Al deze drie eerste impulsen op de literatuur van de jaren dertig en veertig kwamen van buiten. Een meer eigen ontwikkeling zien we via sommige kranten ontstaan, zoals El Despertador (1934), El Observador (1935), El Regulador (1936) en Aruba Post (1938), in het Engels, Papiamentu, Nederlands en Spaans. We moeten voortdurend in het oog houden dat de Arubaanse (literaire) teksten altijd poly-linguaal waren. Verschillende clubs publiceerden hun nieuws via kleine blaadjes. Veel van het hiergenoemde bestond slechts korte tijd en literatuur in eigenlijke zin moeten we er niet in zoeken.
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog
De toespraak van Koningin Wilhelmina op 8 december 1942 gaf ook het culturele leven op Aruba nieuwe impulsen. Relatief was het eiland gedurende de tijd van oorlogshandelin- | |
| |
gen welvarend en meer zelfstandig geworden. Dat had tot gevolg dat direct na de oorlog verschillende culturele groepen ontstonden. In 1946 al werd de Arubaanse Kunstkring opgericht die binnen tien jaar tijds zo'n driehonderd leden telde, waarbij het doel was om Aruba te laten kennis maken met internationale cultuur. Ik maak hierbij een lijstje: 1946 Muziekschool; 1948 De Wit Boekhandel, de eerste op het eiland; 1949 Openbare Leeszaal en Bibliotheek; 1950 Filmliga met ongeveer 200 leden; 1950 Klein Symphonie Orkest; 1950 Arubaanse Persvereniging; 1951 Debatteerclub De Kern en Succes; 1951 Arubaans Kamerkoor; 1952 Arubaanse Dans- en Balletschool.
In 1949 werd de Stichting Cultureel Centrum Aruba (cca) opgericht - dat was het Arubaanse deel dat nauw samenwerkte met de Sticusa in Amsterdam, de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met de koloniën. Het cca publiceerde van 1954 tot 1957 een maandblad Cultura, dat veel aandacht besteedde aan de culturele activiteiten. Het was helemaal in het Nederlands geschreven en volledig gericht op een Nederlands(talig) publiek.
Het is opvallend hoe in deze tijd het culturele leven kennelijk verliep langs lijnen van ‘nationaliteit’. De joden hadden hun eigen Aruba Country Club, de Surinamers hun jpf, het Engelstalige deel van de bevolking Falcon en sncc, of The British West Indian Association, de Nederlanders onder andere het anv en het cca. Maar dat is ook vandaag de dag nog het geval. Het is mogelijk om drie keer een voorstelling in Cas di Cultura bij te wonen met drie keer een geheel ander publiek, afhankelijk van wat er gebracht wordt. Ondanks de waarschuwende woorden van Hartog in zijn ‘Aruba’ om ‘... niet alleen passief de westerse cultuur te ondergaan, doch actief uit eigen krachten te bouwen aan een cultuur, die karakteristiek is...’, moeten we concluderen dat de culturele segregatie ook na meer dan drie decennia nog sterk is.
Een tweede opvallend punt is hoe al deze groepen eigenlijk gevormd worden onder invloed van de blik naar buiten toe - het land van herkomst blijft het land van organisatie en oriëntatie.
Tegen al deze invloeden van buiten zien we van binnenuit tegenkrachten ontstaan. Dat is dan allereerst het dagblad De Arubaanse Courant, dat aanvankelijk nog in het Nederlands verscheen, maar later helemaal in het Papiamentu. Er werd echter weinig cultureel nieuws in opgenomen.
Erg belangrijk werd de terugkeer van de eerste onderwijzers die in Nederland hun diploma behaald hadden en in het begin van de jaren vijftig repatrieerden. Zij ontwikkelden in samenwerking met de Nederlandse frères en soeurs een eigen Arubaans theater in het Papiamentu, om op die manier het cultureel bewustzijn van de bevolking te stimuleren. De Grupo Artistico di Santa Cruz en het Centro Apostolico Arubano waren twee van deze groepen. Wel moet gezegd worden dat ze meestal licht moraliserend werk brachten om fondsen te verwerven voor sociaal-educatieve doeleinden. Later zullen door de Sticusa Nederlandse regisseurs gestuurd worden om het toneel in professionele zin verder te ontwikkelen. Het gevolg is dat Aruba een relatief rijke toneelgeschiedenis kent, wat echter nog niet inhoudt dat er ook een echt eigen toneelliteratuur is. Vaak werd buitenlands werk in vertaalde of geadapteerde vorm gespeeld.
Een van de belangrijkste schrijvers van deze generatie is Ernesto Rosenstand. Hij publiceerde korte verhalen over het Indiaanse verleden, lyrische poëzie over liefde en romantiek, en sociaal geïnspireerde toneelstukken over problematieken in de hedendaagse maatschappij.
Al werd er in deze tijd nog niet veel literatuur geproduceerd, deze culturele bewegingen plaveiden de weg naar de publikaties van de jaren zestig, die dan plotseling tevoorschijn komen.
| |
De jaren zestig
De belangrijkste initiatiefnemer achter het derde en definitief laatste nummer van het
| |
| |
tijdschrift Simadán (1961) was Nicolas Piña Lampe. Het nummer gaf in vier talen een overzicht van de poëzie in de Antillen, met elf Arubaanse bijdragen van de 25 in totaal. Simadán propageerde als tegenwicht tegen buitenlandse en internationale invloeden de schoonheid van de eigen natuur en de eigenschappen van een eigen, nationale cultuur.
Nicolas Piña Lampe (1921-1967) schreef veel gedichten die evenwel niet gepubliceerd werden. Maar we treffen ze aan in de collectie van Ito Tromp, die ik al eerder noemde. Zo vond ik meer dan 75 gedichten in het Papiamentu, Spaans en Nederlands - de meeste uit het begin van de jaren zestig. Piña Lampe was werkelijk multi-linguaal. In 1963 bijvoorbeeld schreef hij zes gedichten in het Papiamentu, zes in het Spaans en drie in het Nederlands. Geen van deze gedichten is een vertaling van een ander; ze zijn alle origineel.
Aan het einde van de jaren vijftig werden veel arbeiders bij de Lago ontslagen wegens de automatisering van de raffinaderij. Het gevolg was dat Aruba zich om werkgelegenheid te scheppen op het toerisme ging toeleggen. Veel arbeiders keerden terug naar hun eilanden van herkomst. De economisch-politiekculturele bewustwording werd in deze tijd versterkt. Het lijkt alsof Aruba meer aan eigen mogelijkheden begon te denken nu de multinational Lago minder belangrijk werd.
In de jaren zestig werd er het een en ander aan Spaanse, Nederlandse en ook Engelse literatuur geschreven en gepubliceerd, terwijl Papiamentstalige literatuur steeds belangrijker werd. De Arubaanse Courant bijvoorbeeld behield zijn oude (Nederlandse) naam, maar verscheen in de jaren zestig helemaal in het Papiamentu (tot 31 juli 1967).
El Observador, die voor het eerst in 1935 verscheen, werd opnieuw uitgegeven van 1961-1965, in het begin alleen in het Papiamentu, na 1964 was er ook een Engelstalige pagina ‘for the English reader’. El Observador was algemeen van inhoud, maar soms werd er enige aandacht besteed aan cultureel nieuws van eigen bodem of van buiten. Dat eigene bestond dan uit aandacht voor musici als Rufo Wever en Padu Lampe, voor ballet, toneel (Mascaruba werd in 1962 opgericht) en voor Papiamentu als cultuurtaal. Van tijd tot tijd lezen we enkele gedichten van Fédérico Oduber, die ook vrij veel zeer kritische essays plaatste, evenals Harold Arends; José Ramón Viciose was ook heel actief. Iedere week was er een feuilleton, onder andere van de Curaçaose auteur Tuyuchi: E huez criminal. Op die manier speelde het weekblad een bescheiden rol in het culturele leven.
De eerste middelbare school begon op Aruba eigenlijk in 1949 met de eerste drie klassen, maar pas in 1959 werd het Colegio Arubano officieel met een volledige cursus geopend. Vanaf de jaren zestig trokken vele studenten naar Nederlandse, Amerikaanse en regionale universiteiten.
Arubaanse en Antilliaanse studenten in Nederland stichtten in 1968 een belangrijk cultureel blad - Watapana. Onder de redacteuren vinden we de initiatiefnemer Henry Habibe, en Ramón Todd Dandaré en Pedro Velasquez. De redactie nam poëzie, proza, maar vooral ook essays over Antilliaanse literatuur op. Vooral de beschouwingen van Henry Habibe zelf zijn daarbij de moeite van het lezen waard. Je zou hem kunnen beschouwen als de eerste Arubaanse criticus van formaat.
Een jaar later verscheen op Aruba zelf een klein maandblaadje dat erg kritisch linkssocialistisch was, namelijk Feneta. Het verscheen van 1969 tot 1971 onder de leiding van Ramón Todd Dandaré. Het protesteerde fel tegen de Nederlands georiënteerde cca, maar het belangrijkste doel was een kritisch links politiek blad te zijn. Het bevatte niet veel cultureel nieuws, maar het was in het algemeen belangrijk als wegbereider voor een kritische bewustmaking.
Op deze manier waren de jaren zestig gekenmerkt door een kritische houding, die zich bewust was van internationale ontwikkelingen welke men vanuit een eigen visie bestudeerde en becommentarieerde. Daarmee past de Arubaanse ontwikkeling bij die van Curaçao met zijn Kambio, en die van Suriname met
| |
| |
Tongoni, Soela, Mamjo en Moetete, al moet gezegd worden dat de Surinaamse bladen meer literair, de Arubaans-Antilliaanse meer politiek georiënteerd waren.
| |
De jaren zeventig
Na de kritische jaren zestig vertonen de jaren zeventig een terugval naar de ‘Heimatliteratuur’. De Arubaanse politieke partij mep werd in 1971 gesticht met zijn afscheidingsideologie, wat een Arubaans nationalisme en zelfs chauvinisme tot gevolg had. We zien in deze jaren een duidelijk verschil ontstaan tussen auteurs die in het buitenland gestudeerd hebben en degenen die op hun eiland bleven. De laatsten schrijven over Aruba's natuurlijke pracht als daar zijn de Hooiberg, de Natural Bridge, de zee, de watapana en de zonsondergangen. Het multi-linguale wordt vervangen door het mono-linguale Papiamentu; daarover hoeft niet meer gediscussieerd te worden, omdat het vanzelfsprekend is.
Eenvoudige tijdschriften als Chuchubi (1974-1976), Brindis (1974-1976) geven uiting aan deze gevoelens en ontwikkelingen. De nationalistische Julio Maduro die ‘Arubianismo’ proclameert tegen alle vreemde invloeden en de separatistische Jossy Mansur die met zijn dagblad Diario ‘netamente Arubano’ is en de Status Aparte bepleit.
De thema's van een tijdschrift als Brindis zijn opnieuw het eiland, de lokale muziek, medisch nieuws, politieke beschouwingen die angstvallig neutraal worden gehouden, een beetje poëzie en korte verhalen over Arubaanse, eigen onderwerpen. We komen Digna Laclé, Nena Vrolijk, Jossy Mansur, Julio Maduro van Aruba, en J.C. Provence, Carlos A. Nicolaas en Cecilia Everts van Bonaire tegen. De grootste aandacht ging uit naar het eigen eiland, het (veronderstelde) Indiaanse verleden en zijn erfenis voor het hedendaagse leven.
Na Brindis zien we nog Taray (1977-1981), Amistad (1978-1983) en Boulevard (1978-1983). Samen tonen ze het zich ontwikkelend bewustzijn van een eigen politieke bestemming, los van Curaçao. Maar cultureel gezien begrensd en chauvinistisch onkritisch - de naam van het laatstgenoemde blad is helaas een voorteken.
In schrille tegenstelling tot deze ontwikkeling zien we kritische poëzie van Arubaanse studenten in Nederland in Kontakto Antiyano (1968-1979), zoals bijvoorbeeld Frank Booi en Cyril Berkel.
In Aruba zelf verscheen het zeer kritische orgaan van de onderwijsbond simar: Skol y Komunidat, dat allereerst de kritische traditie van de jaren zestig voortzet en daarbij ook enig cultureel nieuws opneemt.
| |
De jaren tachtig
Vergeleken met de vorige periodes ontwikkelde de literatuur zich in de jaren zeventig en tachtig, maar toch is er nog niet veel.
In 1982 begon zich op initiatief van Alice van Romondt, directrice van de bibliotheek, en de Nederlandse jeugdboekenschrijfster Miep Diekmann een jeugdliteratuur te ontwikkelen. Zij namen de draad weer op die Ernesto Rosenstand een generatie eerder was beginnen te spinnen. In enkele jaren tijds publiceerde de eerste echt Arubaanse uitgeverij (Charuba) in samenwerking met het Nederlandse Leopold een viertal jeugdboeken, enkele essaybundels en een aantal vertalingen van kinderboeken in het Papiamentu. Nu Leopold zich heeft teruggetrokken, gaat Charuba alleen door en heeft al weer een aantal publikaties in drie talen, vooral op poëziegebied, tot stand gebracht.
Intussen kwamen er heel wat Arubaanse studenten uit het buitenland terug, maar deze ‘home-coming’ had geen literaire opleving tot gevolg. Ramón Todd Dandaré is hoofd van het talenbureau idila; Frank Booi werd minister; Mario Dijkhoff werkte op het talenbureau; Tico Croes was hoofd van de Dienst Buitenlandse Betrekkingen. Ieder van hen schreef poëzie gedurende de studententijd in het buitenland en niemand van hen publiceerde in de afgelopen jaren. Hun werk houdt hen kennelijk weg van de poëzie; hun thuis zijn betekent kennelijk een verdwalen uit het land van de literatuur.
| |
| |
Heel wat andere dichters gingen naar het buitenland in de diaspora, sommigen onder hen al wat ouder zoals Nydia Ecury en Fédérico Oduber, maar daarnaast jongere auteurs als Clyde-Lo-A-Njoe, de schilder die Aruba al op jonge leeftijd verliet en al lang in Nederland woont. Hij schreef in dat land de belangrijke bundel: Dansen/Baliamentu (1983).
Lasana Sekou (Harold Lake) werd weliswaar op Aruba geboren, maar hij groeide in Sint Maarten op. Hij schreef gedurende zijn studententijd in New York vijf bundels Engelstalige poëzie die heel belangrijk zijn qua vorm en thematiek. Maar hij is niet langer als Arubaan te beschouwen, omdat hij zichzelf ook niet zo voelt. Zie bijvoorbeeld zijn bundel Born here, waarmee Sint Maarten bedoeld wordt.
Denis Henriquez woont al weer meer dan tien jaar in Nederland, maar schrijft nog steeds over de Arubaanse realiteit en het Arubaanse leven in zijn toneelwerk, poëzie en prozastukken.
En dan hebben we nog een klein boekje van Ken Mangroelal, die met zijn familie die uit Suriname afkomstig is, Aruba verliet en in Nederland ging wonen, waardoor hij zich vreemdeling in twee landen begon te voelen. In zijn Distance Call; brief aan een Surinaams-Antilliaanse moeder (1978) schreef hij onder andere:
‘In feite zijn wij aardbewoners zonder aarde. Ik zal nooit aanspraak maken op mijn geboortegrond (hoewel mijn navelstreng er begraven ligt) en het is nog steeds de vraag of het nieuwe land mij ooit bestaansgrond zal bieden. Aldus worden wij de wereld ingejaagd. Altijd Ergens, maar nooit Thuis (...) Het wordt tijd dat we ontdekken wie we zijn en dat we recht hebben op een plaats, een oord in deze wereld. We moeten de wereld veroveren langs innerlijke weg, van binnenuit de buitenwereld veroveren. Geweld is een uiterlijk proces. Wij zullen de traditie van het kolonialisme - verovering van de wereld door middel van geweld - niet voortzetten. Wij gaan ons, van binnen uit, hier funderen.’
Zekerheid in de literatuur vinden deze auteurs evenwel nog nauwelijks, al was het alleen maar om hun geringe aantal publikaties.
Er is dus veel minder literatuur dan op Curaçao, en wat er is ontstond later. In de jaren dertig gaat economische bloei gepaard met een sterk streven naar autonomie, de talrijke ingezonden brieven in de Amigoe getuigen ervan, en een cultureel ‘ontwaken’. Aruba eist actief zijn volwaardige positie op binnen óf buiten de Antilliaanse constellatie, een streven dat zich nog versterkt met de strubbelingen rond de Ronde Tafel Conferenties en het Statuut van 1954: Aruba voelt zich benadeeld door de meerderheidspositie van Curaçao. Een culturele explosie is weliswaar niet aantoonbaar het gevolg daarvan, maar loopt er wel mee parallel.
Een Nederlandstalige literatuur is nooit echt ontwikkeld, de Nederlandse invloed of de invloed van de Nederlanders is op Aruba altijd veel geringer geweest dan op Curaçao, de Engels-Amerikaanse door de Lago-raffinaderij en het toerisme daarentegen veel groter.
Ondanks deze verschillen zijn de grote lijnen gelijk: de taalproblematiek, al is de houding tegenover het multilinguaal zijn anders; produktieproblemen door het ontbreken van goede uitgevers; distributieproblemen; een klein, voor Aruba zelfs miniem leespubliek. In de thematiek zien we overeenkomsten en verschillen: bij beide een grote aandacht voor het eigene, maar naar inhoud verschillend omdat Aruba aandacht vraagt voor zijn Indiaanse verleden, Curaçao de tijd van de slavernij benadrukt bijvoorbeeld.
| |
Conclusie
In de auteurspositie is de overheersende invloed van de migratie zichtbaar: emigratie en immigratie, in en uit Aruba. Zo speelden buitenlanders een belangrijke rol in de Arubaanse literatuur, zelfs in die in het Papiamentu. In de bloemlezing Cosecha Arubiano (1983) komen we 34 auteurs tegen, waarvan acht uit het buitenland afkomstig (dus ongeveer 25%), vier ‘definitief’ geëmigreerden (12½%) en de rest
| |
| |
‘eigen’ die hier geboren werden en er bleven.
Het leespubliek wordt slechts voor een klein deel buiten Aruba gevonden, en dan nog speciaal voor het Nederlandstalige werk, vooral bij de jeugdliteratuur. Wel moet ik hierbij opmerken dat Arubaanse auteurs nooit zo als Curaçaose of Surinaamse in Nederland bekend zijn geworden. Buitenlandse vertalingen of prijzen liggen vooralsnog buiten de literaire horizon. De Arubaanse literatuur is nog een ‘minor’ literatuur, die overwegend voor een eigen lokaal en beperkt gebied geproduceerd wordt.
Publikatiemogelijkheden werden zowel buiten als op Aruba gezocht. Van tijd tot tijd traden boekhandelaren en drukkerijen wel als uitgever op: vad, De Wit, Van Dorp. Maar de meeste uitgaven vonden en vinden in eigen beheer plaats, wat een kwalitatief mager en duur resultaat oplevert. Dat heeft weer tot gevolg dat het leespubliek op zijn beurt weinig interesse vertoont. Een vicieuze cirkel, die door Charuba doorbroken zal moeten worden, wil het ook niet dezelfde weg gaan als zijn incidentele voorgangers.
De thematiek is een zich richten op de Arubaanse natuur en maatschappij in verleden en heden, een kritische evaluatie van het koloniale verleden, een zich bezinnen op de positie van het kleine eiland in de grote wereld. Jongere auteurs richten zich allereerst op het eigen innerlijk en spreken een persoonlijk gevoelen uit. De kritische Fédérico Oduber drukte dat eigene en vreemde - binnen en buiten - eiland en persoonlijkheid heel pregnant als volgt uit: ‘mi isla / ta un sintimento profundo.’
|
|