Intussen toerde de bus met een slakkegang door de Amsterdamse binnenstad. We passeerden de Stopera die er in de nevel als een discusvormig ruimtestation uitzag.
Nadat de sporen van het experiment waren uitgewist, had de eigenzinnige bemanning van De Ark besloten om het opnieuw te proberen. Hieruit waren wij voortgekomen. De vrouwenstem vervolgde met een uitgebreid verslag van de bijbelse wereldgeschiedenis die zij echter volkomen anders, namelijk in haar space-terminologie vertaalde en verhaalde. Sommige mensen zaten ademloos te luisteren, anderen gegeneerd te giechelen. Mijn kameraad en ik keken elkaar bewust niet aan.
Waar het uiteindelijk op neerkwam was dat de Elohim aan rael een boodschap hadden meegegeven. Het ging niet goed op aarde. Drastische veranderingen waren nodig. Er moest ten eerste een wereldtaal komen, en een monetaire eenheid, verder was een centraal bestuur absoluut noodzakelijk, en ten laatste zouden alle mensen zich moeten bekwamen in sensuele massagetechnieken.
‘Aha,’ dachten wij.
Perfect getimed stopte de bus op dit punt voor het Artis-gebouw. Door het raam zag ik rael op het trottoir staan, hij at een tosti in een roodgeblokt servet.
Toen hij weer uit het trapgat opdook, verstomde het geroezemoes dat was opgestoken. ‘We could now ask questions.’ Een meneer zou onze Nederlandse vragen in het Frans vertalen en rael zou ze in het Engels beantwoorden. Dit was het begin van een kostelijke spraakverwarring. De eerste vraag werd namelijk gesteld door een Engelsman achterin de bus: ‘I've not understood one word this woman said. But I'm very interested. Could you please tell me what the Elohim have to say about the way we deal with our environment?’ Deze vraag werd door de meneer in het midden van de bus in het Frans vertaald voor rael, die de vraag vervolgens in het Engels parafraseerde, waarop de Engelsman hem onderbrak. ‘I didn't ask that question.’ Gedwee vertaalde de man in het midden deze opmerking in het Frans en parafraseerde rael zijn woorden in het Engels.
IJlings verlieten we de bus voordat hij weer zou gaan rijden. Een tweede omgang leek ons te veel. We spoedden ons naar het dichtstbijzijnde café. Dorst! Dorst!
‘Was dit een filosoof, en zo ja, wat voor een?’
‘Nou ja, kijk, hij levert een verklaring van het ontstaan van het leven op aarde, een antropologie en een soort van ethiek. Maar het gehalte is op zijn zachtst gezegd dubieus.’
‘Geen leken- of vakfilosoof. Geen essayist en geen superieur amateur die ex cathedra spreekt.’
‘Maar wat dan wel?’
‘Tsja, Mulisch kwam er in zijn artikel ook niet uit, want nadat hij de lekenfilosofen als de ware wijsgeren had benoemd, realiseerde hij zich dat er ook nog zoiets als dilettanten bestaan.’
‘Precies! Een dilettant.’
‘Ach, what's in a name. Definities van namen, dat zijn dubbelzinnige dingen. Is bijvoorbeeld dat wat in de ketel op het vuur staat koffiewater of theewater? En neem nou het woord filosoof; dat kan een wijsgeer zijn, maar ook een bepaalde jachtschotel.’
‘Flauw voorbeeld, hoor. Maar weet je wat ik echt heel leuk vind; hij laat zich tenminste meeslepen door een idee, hoe krankjorem ook. En dat is wat vakfilosofen veel te weinig doen of laten gebeuren. Die zijn veel te veel bezig met het spelen van tuinman, met het onderhouden van de tuin van de traditie. Hij gaat tenminste de lucht in, hij laat zich meevoeren naar vreemde gebieden.’
‘Mentale constellaties, weetjewel. Nou geef mij nog maar een borrel.’
‘Dat is toch mooi; je laten meevoeren door een idee, of het nu de differentie is of de Seinsvergessenheit van de filosofie.’ En zo palaverden we tot diep in de nacht, en zeilden op de vleugels van de discussie en de alcohol door de wonderlijkste regionen, niet gehinderd door de gedachte aan een te bereiken doel, noch aan de volgende morgen.