| |
| |
| |
Bert Wartena
Omwenteling in de schaduw
De keuze van 1939: een volwassen democratie
Het politieke beeld van Nederland in de zomer van 1939 werd bepaald door de laatste poging om tot een koninklijk kabinet te komen, door de teloorgang van Colijns politieke carrière en door een definitieve uitbreiding van de mogelijkheden tot het vormen van regeringscoalities; dit alles rijkelijk gelardeerd met insinuaties, beledigingen en ordinaire scheldpartijen. Achteraf kan van een keerpunt worden gesproken toen het vijfde kabinet Colijn bij zijn eerste optreden door een motie van afkeuring werd getroffen. Historici en staatsrechtgeleerden hebben er weinig aandacht aan geschonken. De gebeurtenissen passen slecht in het beeld dat velen over de jaren dertig hebben opgebouwd. Men denkt dat de maatschappelijke structuur van die jaren gekenmerkt werd door volstrekt statische zuilen. Men slaat geen acht op de veranderingen en de strijd tussen conservatieven en veranderingsgezinden binnen de afzonderlijke zuilen.
Bovendien ging de aandacht in de zomer van 1939 niet zozeer uit naar binnenlandse perikelen, maar naar de internationale situatie, waar waarachtig nog wel wat anders aan de hand was dan de val van het vijfde kabinet Colijn. De gevolgen van de conferentie van München, met name het uiteenvallen van Tsjechoslowakije en de angstaanjagende eisen van Hitler jegens Polen beheersten de gedachten.
In deze zomer werd het West-Europa duidelijk dat er een onontkoombare keuze zou moeten worden gemaakt tussen fascisme en nationaal-socialisme enerzijds en de parlementaire democratie anderzijds. Veel historici hebben de gebeurtenissen in ons land in 1939 als een geïsoleerde Nederlandse geschiedenis beschouwd en niet gezien dat de motie Deckers het Nederlandse antwoord was op die onontkoombare keuze. Hier werd aan een volwassen parlementaire democratie gestalte gegeven.
| |
RKSP
De rksp had, als grootste confessionele partij, een sleutelrol kunnen spelen in de Nederlandse politiek van de jaren twintig en dertig. Interne verdeeldheid was er de oorzaak van dat zij haar positie niet kon uitbuiten. De rksp was geen klassepartij, maar een politieke groepering, die haar leden en kiezers bond op grond van een gemeenschappelijk kerkgenootschap. Dat betekende dat mensen met een volkomen verschillende sociaal-economische achtergrond zich tot de rksp aangetrokken voelden en aan die partij hun steun verleenden. De keerzijde was dat het sociaal-economisch beleid van de rksp niet erg duidelijk was en dat de partij soms trachtte het onverzoenlijke te verzoenen. De moeilijkheid was dat zowel de rk-arbeiders als de rk-werkgevers zich in het beleid moesten kunnen herkennen, evenals de boeren, geestelijken en middenstanders.
Onder druk van de katholieke vakbeweging zien we het beleid van de rksp iets naar links opschuiven. Dit leidde tot fikse botsingen tussen de ministers van de rksp en Colijn, en in 1935 voor het eerst tot een daadwerkelijke breuk. Om de economische crisis het hoofd te bieden hadden tal van landen hun munteen- | |
| |
heid gedevalueerd. Colijn was altijd een tegenstander van devaluatie geweest. Hij achtte devaluatie gelegaliseerde diefstal. Bovendien vreesde hij dat devaluatie de inflatie zou bevorderen. Door de starre weigering van Colijn om te devalueren raakte ons land economisch verder geïsoleerd. De door talrijke tolmuren van andere landen toch al moeizame export liep nog verder terug. Het antwoord op deze malaise bestond uit een steeds rigoureuzer aanpassing aan de benarde omstandigheden, vooral uit steunverlaging en verlaging van de ambtenarensalarissen. De bedrijvigheid nam er niet of nauwelijks door toe.
Toen in 1935 België devalueerde was voor de rksp-minister van Economische Zaken, mr. M.P.L. Steenberghe, de maat vol: hij wenste ook devaluatie. Hoewel enkele weken later het hele kabinet viel, ontbrak het de rksp-formateur aan de moed om Colijn opzij te schuiven en met de sdap in zee te gaan. Het kabinet werd gelijmd en keerde in vrijwel dezelfde samenstelling terug.
Een jaar later ging Colijn toch over stag wat het vraagstuk van de devaluatie betreft. Nadat Frankrijk en Zwitserland hadden gedevalueerd, was het vasthouden aan een onaangetaste gulden al te zeer tegen het landsbelang. Nederland verliet de Gouden Standaard, de gulden kreeg een min of meer zwevende koers. De verhouding tussen Colijn en de rksp verbeterde er iets door. Het zelfvertrouwen van de rksp nam in 1937 nog wat meer toe door de verkiezingswinst van drie zetels. Voor het eerst sinds 1925 kwam er weer een parlementair kabinet van de drie grote confessionele partijen.
In deze kabinetsperiode vlamden de internationale conflicten op. In Spanje woedde sedert 1936 een burgeroorlog, waarbij Duitsland en Italië ook betrokken waren; in 1938 voltrok zich de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland. In hetzelfde jaar werd de kwestie Sudenten-Duitsland ‘opgelost’ door Hitler zijn zin te geven op de conferentie van München. Hitler-Duitsland had zich voor ons in korte tijd tot een gevaarlijke buur ontwikkeld. Niet iedereen was zich dat gevaar bewust. Velen zagen in dit nieuwe Duitsland een goede dam tegen het communisme. Wel trok het vierde kabinet Colijn uit de gevaarlijker wordende internationale situatie de conclusie dat de defensieuitgaven omhoog moesten. Dit werd duidelijk op een moment dat het economisch conjuncturele tij zich tegen ons keerde. In Colijns ogen was er maar één oplossing: als de overheidsinkomsten niet stegen en de defensieuitgaven omhoog moesten, dan moest er op andere fronten extra bezuinigd worden. Opnieuw werd de werkloosheidsbestrijding sluitpost van het kabinetsbeleid. Voor de linkervleugel van de rksp was dat langzamerhand ondraaglijk. De druk van deze groep op hun minister van sociale zaken, C.P.M. Romme, nam toe.
De verhoudingen binnen de coalitie verslechterden door een zedendelict in Oss, waarvan men meende dat er rk-geestelijken bij betrokken waren. De marechausseebrigade die
Colijn
| |
| |
het onderzoek leidde had zo weinig consideratie met de privacy van de verdachten dat de minister van justitie Goseling zich genoodzaakt zag haar de opsporingsbevoegdheid te ontnemen.
Als in 1852, bij de aprilbeweging, en in 1925, bij de nacht van Kersten, sloeg ook nu een golf van antipapisme over het land. Men insinueerde dat Goseling de zaak in de doofpot had willen stoppen. De Tweede Kamer zette de minister in de hoek door uit te spreken dat hij weliswaar te goeder trouw was geweest, maar naar een te zwaar middel had gegrepen.
| |
Crisis
De standpunten verhardden zich verder naarmate men duidelijker inzag dat overeenstemming op sociaal-economisch gebied moeilijker werd. In mei 1939 eiste het duo Colijn-De Wilde dat nieuwe bezuinigingen zich binnen de begroting van het ministerie van Sociale Zaken moesten voltrekken. De minister van sociale zaken, Romme, die net een groot werkgelegenheidsplan had laten ontwikkelen, weigerde. Hij wilde het sociale gezicht van de rksp niet verder aantasten. Zijn pleidooi in de ministerraad bood geen openingen in de richting van Colijn en De Wilde. Colijn wilde geen crisis, maar De Wilde trok zijn conclusies. Hij wilde geen verantwoordelijkheid meer dragen voor het sociaal-economisch beleid en trad af. Het was voor de rksp een belangrijke overwinning. Zij kon naar buiten toe laten zien dat bestrijding van werkloosheid voor haar belangrijker was dan het sluitend maken van de begroting. Dit verschil van mening vormde de inleiding tot een verder reikend conflict. Colijn trachtte de ploeg nog bij elkaar te houden, maar het lukte niet meer. Wegens interne tegenstellingen spatte het kabinet op 23 juni 1939 uiteen.
| |
RKSP en SDAP
Dat de rk-kerk afwijzend stond tegenover het socialisme was van meet af aan duidelijk en ten overvloede nog eens vastgelegd in een aantal encyclieken. Op landelijk niveau vertaalden de bisschoppen in 1921 het anti-socialisme in het opwerpen van barricaden voor samenwerking met de socialisten. Fractieleider Nolens zette de deur voor samenwerking desondanks op een kier door de leer van de uiterste noodzaak: de rksp zou slechts dan in samenwerking met de sdap berusten, als er een uiterste noodzaak voor bestond, als hierover eenstemmigheid binnen de fractie zou heersen en als nog een derde partij de coalitie zou versterken. Sedert haar oprichting stond de sdap zeer aarzelend tegenover regeringsdeelname. In 1913 vroeg men Troelstra aan te schuiven bij een liberaal kabinet. Hoewel hijzelf niet ongenegen was het verzoek in overweging te nemen, besliste een partijcongres anders: geen socialisten in een regering die het kapitalisme in feite in tact liet. Dit soort partijdemocratie, waarbij congressen het laatste woord hebben bij kabinetsdeelname, zou bij de socialisten onverwoestbaar zijn, hetgeen de uitvoering van de socialistische denkbeelden niet ten goede is gekomen.
| |
Revolutionair?
In november 1918 verwijderde de sdap zich voor lange tijd van de andere grote partijen door Troelstra's mislukte revolutiepoging. Nogmaals bleek hoe weinig revolutionair brede lagen van de bevolking waren. In Troelstra's pogen zagen veel mensen niet meer dan een aanslag op de monarchie en de christelijke zeden. Toen Troelstra zijn ‘vergissing’ toegaf, bleek hij zich niet alleen vergist te hebben in de machtsverhoudingen, maar ook in de revolutionaire gezindheid van zijn eigen achterban. Het elan, het wereldvreemde idealisme en de revolutionaire euforie, die in de negentiende eeuw zo dikwijls de Franse proletariër hadden bezocht, zijn de Nederlandse arbeider vreemd. Bij hem overwegen nuchterheid, gevoel voor het mogelijke en praktische zin. Hij heeft wel oog voor de principiële ongelijkheid waarin het kapitalisme hem heeft ge- | |
| |
dompeld, maar hij kiest tenslotte voor de tactiek van de kleine stapjes voorwaarts in plaats van voor die ene revolutie. Troelstra's revolutiepoging riep een geheel verkeerd beeld op van de massa van de Nederlandse industriearbeiders. Dit verkeerde beeld werd door andere politieke partijen voor het werkelijke beeld gehouden. Voor hen was de sociaal-democratie revolutionair of stond zij tenminste in de geur van onbetrouwbaarheid voor de bestaande maatschappelijke en politieke structuur. Daarbij kwam dat de opstelling van de sdap ten opzichte van religie, koningshuis en het militaire apparaat de argwaan bij de confessionele en liberale partijen aanwakkerde.
In 1933 brak er muiterij uit op De Zeven Provinciën, het vlaggeschip van de Nederlandse oorlogsvloot in Nederlands-Indië. Dit wekte grote verontwaardiging in gezagsgetrouw Nederland. L.F. Duymaer van Twist beschrijft in een opstel ‘Dr. H. Colijn en de openbare orde’ hoe de Anti-Revolutionaire leider reageerde op de berichten over de muiterij: ‘Daar stak de storm van verontwaardiging bij Colijn op. We zagen hem, zooals we hem nog nimmer gezien hadden. Schokschouderend, zenuwen en spieren gespannen, met de vuist op tafel, kreet hij de schandelijke gebeurtenissen uit, die op de vloot hadden plaats gehad.’
Bij de bespreking van de muiterij in de Tweede Kamer hield de sdap de muiters de hand boven het hoofd. Zij toonde aan dat herhaalde bezuinigingen op de gage van de matrozen en het verschil in zwaarte van de gagebezuinigingen al naar gelang de huidskleur (!) mede oorzaak was geweest van de diep gewortelde woede van de opvarenden.
Voor de burgerlijke partijen was deze redenatie het bewijs dat de socialisten sinds 1918 niet of nauwelijks veranderd waren. Overal en steeds opnieuw, zo leek het hun, stookte de sdap tegen het gezag. En dat op een moment dat het woord ‘gezag’ in rechtse kringen steeds eerbiediger werd uitgesproken en een welhaast mystieke lading kreeg. Een groepering, die als gezagsondermijnend bekend stond, moest in elk geval niet de mogelijkheid krijgen deel te nemen aan een regering. Toen, na de verkiezingen van 1933, Colijn een kabinet op brede basis samenstelde, was dat weer een kabinet zonder socialisten.
| |
Koerswijziging
In hetzelfde jaar 1933 begon een langzame koerswijziging binnen de sdap. In Duitsland was Hitler aan de macht gekomen en hij had onder meer de spd vernietigd. De Duitse geschiedenis bewees dat de socialisten het nationaal-socialisme niet op hun eentje hadden kunnen tegenhouden. Het socialisme was in de Duitse samenleving een geïsoleerde stroming gebleven. In ons land wilden de socialisten leren van de fouten van hun Duitse broeders en zusters. Zou de sdap zich uit het isolement kunnen bevrijden? Zou zij zich kunnen omvormen tot een brede, ondogmatische, progressieve volkspartij? Door de verzuiling van het Nederlandse maatschappelijke en politieke leven was de kans op een dergelijke omvorming klein. Elke zuil hield de schapen stevig in de eigen kudde. Het hoogste dat de sdap binnen afzienbare tijd kon bereiken, was slijtage van het revolutionaire imago, zodat zij in aanmerking kon komen voor regeringsdeelname. Met name de linkervleugel van de rksp en delen van de chu zouden gevoelig kunnen zijn voor een koerswijziging van de sdap. Tussen 1934 en 1937 voltrok zich de verandering in drie stappen: 1. de verkiezing van de gematigde Koos Vorrink als voorzitter van de partij; 2. de ontwikkeling van het Plan van de Arbeid, een werkgelegenheidsplan van sdap en nvv samen, met denkbeelden die ook instemming vonden bij rk- en Christelijk Historische vooruitstrevenden; 3. het partijcongres van 1937, waar vrijwel alle heilige koeien van de sdap zoals het anti-militarisme, het republikanisme en de prioriteit voor de klassenstrijd over boord werden gezet.
‘Het partijprogramma van 1937 ontdeed de sdap van de handicaps, die haar tot dan toe als regeringspartner voor de burgerlijke partijen volstrekt niet aanvaardbaar hadden ge- | |
| |
maakt. Met name voor de rksp kwam er nu een reëel alternatief in zicht voor de steeds minder vruchtbare confessionele politiek.’ Toch zou de sdap nog tot 1939 moeten wachten. De val van het vierde kabinet Colijn betekende het einde van de samenwerking tussen de rksp en Colijn. De rksp schoof naar links op.
| |
De formatie van het vijfde kabinet Colijn
Na het aanbieden van het ontslag van het vierde kabinet Colijn heeft H.M. koningin Wilhelmina aan Colijn de opdracht gegeven tot de vorming van een nieuw kabinet. Eerst heeft Colijn geprobeerd overeenstemming te bereiken met enkele vooraanstaande leden van de rksp. Dit mislukte. Vervolgens heeft hij een vergadering bijeengeroepen met de fractievoorzitters van de zes grootste partijen uit de Tweede Kamer. Ook deze bespreking bleef zonder resultaat. Colijn gaf dus zijn opdracht terug. Nu werd echter geen formateur gezocht die een alternatief voor de richting Colijn kon uitwerken, maar opnieuw werd een zeer conservatieve man tot formateur benoemd: Koolen. Oud, de beroemde parlementaire historicus en destijds leider der Vrijzinnig-Democraten, is hard in zijn oordeel: ‘Zij, die de kroon tot deze opdracht hebben geadviseerd, hebben een ernstigen constitutionelen misslag begaan.’
Koolen begreep snel dat een nieuw conservatief-liberaal-confessioneel kabinet er niet in zat, tenminste als een dergelijk kabinet gesteund wilde worden door een meerderheid in de Tweede Kamer. Hij gaf zijn opdracht na enkele dagen terug.
‘Nu begaan de adviseurs der kroon een nieuwe ernstige fout. Zonder dat eerst de richting Goseling (Goseling behoorde tot de vooruitstrevende leden van de rksp, B.W.) wordt geroepen, komt Colijn opnieuw aan bod.’
Colijn trad deze keer niet meer opnieuw in overleg met de fractievoorzitters uit de Tweede Kamer, maar vormde naar eigen inzicht een kabinet, waarin Anti-Revolutionairen, Christelijk Historischen, een liberaal en enkele partijlozen met liberale sympathieën zitting namen: het vijfde kabinet Colijn. De hoop dat dit kabinet de goedkeuring van de Tweede Kamer zou kunnen wegdragen, moet toch wel erg klein geweest zijn. De vraag moet gesteld worden waarom Colijn ten tweeden male tot formateur werd benoemd. Volgens de onlangs overleden Dr. W. Drees was er slechts één reden voor deze benoeming: ‘Het vertrouwen van de koningin in Colijn persoonlijk’.
In de regeringsverklaring stonden het financieel beleid, het herstel van de gemeentelijke zelfstandigheid, de bestrijding van de werkloosheid en de versterking van de maritieme defensie van Nederlands-Indië centraal.
| |
Het debat
Op 26 en 27 juli 1939 vond het debat over de regeringsverklaring in de Tweede Kamer plaats. De meeste sprekers behandelden drie onderwerpen: de oorzaak van de val van het vierde kabinet Colijn, de totstandkoming van het vijfde kabinet Colijn en de regeringsverklaring. In het debat vallen twee dingen op: de felle, soms buitengewoon onbeschofte toon van de vertegenwoordigers van de kleine partijen, de nsb met Rost van Tonningen voorop, en het feit dat veel afgevaardigden wel degelijk doordrongen waren van de gevaren die de wereldvrede op dat uur bedreigden. Zij waren van mening dat ons volk in dit spannende tijdsgewricht over een regering diende te beschikken die het vertrouwen genoot van de meerderheid van de bevolking.
Deckers, de fractievoorzitter van de rksp, stelde zich natuurlijk vierkant op achter zijn politieke vrienden uit het vierde kabinet Colijn, die zich tegen de premier hadden verzet. Albarda (sdap) zei dat al bij de begrotingsdebatten van 1938 ‘het onderscheid geconstateerd werd tussen de geestdrift van het eene deel van het Kabinet en de lauwheid en het scepticisme bij het andere deel, als het de bestrijding der werkloosheid betrof’.
De bijdrage van Kersten (sgp) aan het de- | |
| |
bat was uiterst curieus. Volgens hem was de regeringscrisis veroorzaakt door het Roomse drijven: ‘Desniettegenstaande zetten de Roomsche heeren, onder aanvoering van de geestelijkheid, hun werkloosheidseischen door, al zouden deze het land millioenen schats gekost hebben. Het Roomsche belang zou er echter zozeer door zijn gediend, dat het belang van den reeds ten uitersten gedrukten belastingbetaler er wel aan opgeofferd kan worden. Dit optreden teekent Rome geheel. Ten eigen bate zuigt het de zakken der belastingplichtigen steeds leeg. Calvijn toornde reeds tegen de rijke kloosters te midden van een verarmde bevolking.’
Schouten (arp) stelde dat de crisis in het vierde kabinet Colijn was veroorzaakt door meningsverschillen over het te volgen financiële beleid, terwijl de wil om tot een oplossing te komen nagenoeg ontbrak. De arp wilde graag samenwerken, ook met de katholieken, maar: ‘Als tenslotte onze beginselen die samenwerking niet gedoogen, dan zijn wij er ook niet voor disponibel. Ook te dezen aanzien handhaven wij het woord van Groen van Prinsterer: In ons isolement ligt onze kracht.’
| |
Gewaakt en gevochten
De discussie over de formatie van het vijfde kabinet Colijn spitste zich toe op de volgende vragen:
- | Is het geoorloofd een kabinet te vormen dat zo weinig vertrouwen in de Tweede Kamer geniet als het onderhavige? |
- | Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het ten tweeden male aanwijzen van Colijn als formateur, nadat zijn eerste poging mislukt was? |
- | Waarom heeft Colijn deze benoeming aanvaard? |
Deckers was van oordeel dat de Tweede Kamer geen verantwoording kan vragen over mislukte formatiepogingen. Hij beperkte zich dus noodgedwongen tot Colijns tweede poging: ‘Het spreekt vanzelf, dat de formateur volkomen vrij is in het ontwerpen van een program en in het zoeken van medewerkers die dit program met hem wenschen uit te voeren. Maar de formateur, die het parlementaire stelsel wenscht te eerbiedigen, zal bij het samenstellen van het program en bij de keuze van de Ministers rekening houden met de staatkundige samenstelling van de Kamer. “Dit beginsel staat dus na 1868 wel vast,” zegt Kranenburg, “geen Ministerie in strijd met de staatkundige strevingen der Kamermeerderheid.”’
Rost van Tonningen verdedigde het recht van Wilhelmina om een kabinetsformateur naar eigen keuze aan te wijzen als gold het Lodewijk xiv, maar wellicht keek hij meer oostelijk: ‘Het is een ongehoorde aanmatiging om aan Oranje te willen voorschrijven, welke persoon, die aan het politiek Katholicisme welgevallig is, door haar als Kabinetsformateur moet worden aangewezen.’
Albarda ging in op de vraag waarom Colijn zich ten tweeden male tot formateur had laten benoemen, terwijl hij kon weten dat voor een dergelijke kabinet geen meerderheid in de Kamer te vinden zou zijn: ‘Er moest dus bij den heer Colijn iets zijn veranderd. Iets zeer belangrijks! Niet zijn houding tegenover het werkloosheidsvraagstuk, maar zijn houding tegenover de parlementaire democratie! In een tijd waarin voor het voortbestaan van de parlementaire democratie gewaakt en gevochten moet worden, omdat zij een waarborg is voor al onze volksvrijheden en volksrechten - in zulk een ernstigen en gevaarlijken tijd verschijnt de heer Colijn met een Kabinet, waaraan én in de Volksvertegenwoordiging, en in het volk zelfs het minimum van den noodigen steun ontbreekt!’
Na de gevaarlijke situatie in Europa geschetst te hebben vervolgde Albarda: ‘Het gevaar bestaat dientengevolge, dat op een nabij tijdstip, als de spanningen in Europa tot nog grootere hoogte zijn gestegen dan nu, Nederland in een nieuwe Kabinetscrisis komt te verkeren, of de Kamer ontbonden is!’
Joekes ging in op de verantwoordelijkheid van het staatshoofd: ‘De drager van de Kroon zeker beslist over de vraag aan wie de opdracht
| |
| |
tot Kabinetsformatie wordt verleend. Maar voor alle handelingen van de Kroon op staatkundig gebied wordt de verantwoordelijkheid volgens ons Staatsrecht naar buiten door een ander gedragen. Belangrijk en vèrstrekkend is de beteekenis van art. 5 van de Grondwet: “De Koning is onschendbaar”, maar onverbreekbaar is daaraan verbonden in dezelfde zinsnede: “De Ministers zijn verantwoordelijk.”’ Staatsrechtelijk gezien was Joekes' bijdrage aan het debat het meest to the point.
De Geer was van oordeel dat de totstandkoming van dit kabinet volstrekt ‘en regle’ was. Na te hebben meegedeeld dat de Christelijkhistorische fractie de daden van het kabinet onbevooroordeeld afwachtte, vervolgde hij: ‘Maar ik meen, Mijnheer de Voorzitter, - en ik hoop, dat ik met bescheidenheid dit oordeel mag uitspreken -, dat ook andere fracties dit standpunt behooren in te nemen.’
Voor de heer Kersten was er niets ongrondwettigs in de totstandkoming van dit kabinet. ‘Er is schijn noch schaduw, dat dit Kabinet aan deze essentialia’ (gedoeld wordt op de ministeriële verantwoordelijkheid, de kamercontrole en de wetgevende macht van het parlement, B.W.) ‘van het parlementaire stelsel zou willen te kort doen.’
Volgens Schouten tenslotte kon hoogstens worden gezegd dat het parlementaire stelsel optimaal werkte bij een meerderheidskabinet, maar er waren omstandigheden die het onmogelijk maken om tot een dergelijk kabinet te komen. De vraag of in dit geval een dergelijke situatie aan de orde was, omzeilde Schouten door te stellen: ‘Tot de beantwoording van de vraag, of de formatie van het nu opgetreden Kabinet noodzakelijk en gerechtvaardigd is, ben ik niet bevoegd. De verantwoordelijkheid voor die formatie berust bij den formateur. Deze heeft die verantwoordelijkheid op zich genomen, en zal daarvan ongetwijfeld rekenschap geven. Ik hoop, dat dit veel zal opklaren.’
De kaarten waren geschud. De rksp, de sdap, de vdb en de cdu meldden een negatief oordeel over de regeringsverklaring.
| |
Colijns klapdeurtje
In zijn antwoord aan de Kamer stond Colijn uitvoerig stil bij het ontstaan van de crisis binnen het vierde kabinet Colijn. In het bijzonder werd het conflict met minister Romme naar voren gehaald. Romme had Colijn een briefje geschreven, waarin stond dat hij alleen zijn verantwoordelijkheid kon blijven dragen als de begroting van Sociale Zaken bij aanpassingen buiten schot zou blijven. ‘Op die basis kon van een verder overleg geen gunstig resultaat worden verwacht, en daarom diende het Kabinet den volgenden dag, op 29 Juni, zijn ontslagaanvraag in.’
Bij zijn formatiepoging had Colijn tot twee keer toe getracht Katholieken in het te vormen kabinet op te nemen. Dit mislukte. Daardoor was herstel van de coalitie onmogelijk geworden, vandaar dat hij daarna had aangestuurd op een programkabinet. Er was zijns inziens geen andere mogelijkheid. ‘Zoodra zich hier in de Kamer een hechte parlementaire, op het positieve gerichte meerderheidsgroepering aandient, dan weet ik niet hoe vlug ik wel door het klapdeurtje deze zaal hier zal verlaten.’
Colijn sprak van een programkabinet, beter is het om het vijfde kabinet Colijn een koninklijk kabinet te noemen. De kennelijke voorkeur van het staatshoofd voor de persoon van de premier heeft geprevaleerd boven de samenstelling van een parlementair kabinet, dat wel degelijk mogelijk was, zoals de toekomst zou aantonen. Deckers antwoordde de premier dat onvoldoende gepoogd was om tot een parlementair kabinet te komen en dat hij zich daarom genoodzaakt zag de navolgende motie van orde in te dienen:
‘De Kamer,
overwegende, dat de Kabinetsformatie niet heeft geleid tot het optreden van een Kabinet, dat noodige waarborgen biedt voor een deugdelijke behartiging van 's Lands belang in gemeen overleg met de Staten-Generaal,
keurt het optreden van dit Kabinet af
en gaat over tot de orde van de dag.’
| |
| |
55 tegen 27
De beraadslagingen in de Tweede Kamer na de indiening van de motie Deckers waren kort en behelsden voornamelijk een herhaling van standpunten. Vermelding verdient slechts wat Rost van Tonningen zei, hij sloeg als een dolle hond om zich heen. Slechts één citaat:
‘De sdap, de behartiger van de arbeidersbelangen, gaat samen met den Minister van Sociale Zaken Romme, die verantwoordelijk is voor het inrichten van concentratiekampen in Nederland.’ (Met deze schandelijke beschuldiging doelde Rost van Tonningen op werkkampen voor werklozen, B.W.) ‘De heer Albarda, die door de socialistische arbeiders is gekozen en in dit parlement hun belangen had te vertegenwoordigen, geeft den Judaskus aan de inquisitie...’
Op een volgende beschuldiging van hetzelfde niveau ontnam de kamervoorzitter hem het woord.
Het laatste woord was aan Colijn, die zei geen verdere behoefte te hebben aan andere uiteenzettingen van zijn kant, omdat uit de verklaringen der fractieleiders was gebleken dat de meerderheid der kamer een verdere samenwerking met dit kabinet niet wenste.
De beraadslaging werd besloten, de motie Deckers werd in stemming gebracht en aangenomen met 55 tegen 27 stemmen. Daarmee viel het doek voor het vijfde kabinet Colijn. Drees meldt: ‘Colijn schijnt nog geaarzeld te hebben of hij voor deze motie moest wijken, maar door prof. Anema, een partijgenoot van hem, lid der Eerste Kamer, van de noodzaak daarvan te zijn overtuigd.’
Colijn diende het ontslag van zijn kabinet in.
| |
Vernieuwing
De perscommentaren naar aanleiding van de val van het vijfde kabinet Colijn waren hoogst voorspelbaar. In De Standaard (arp) schreef Colijn zelf het commentaar op de gebeurtenissen: ‘Onze menschen moeten zich door de snel elkaar opvolgende gebeurtenissen geen oogenblik van de wijs laten brengen en de tendenzen goed onderkennen. Zij laten zich door rk misleiding niet van hun leider vervreemden. Zij geven den “oud-koloniaal” niet prijs, doch zij staan in hou en trouw achter hem bereid het vaderland te dienen, bouwend op de aloude beginselen van de Reformatie.’
Ook De Telegraaf oordeelde negatief over het ten val brengen van dit laatste kabinet Colijn: ‘Men kieze tot kabinetsformateur een der mannen, die, ook al hielden zij zich op den achtergrond, verantwoordelijk zijn voor de nieuwe kabinetscrisis. Het zal hem spoedig blijken, dat alleen Albarda en misschien ook een vrijzinnig-democraat bereid is met hem in zee te gaan. Dan zal uit de gezonde kringen der Katholieke Staatspartij zelf voldoende verzet ontstaan tegen een dergelijke Rood-Roomsche combinatie. Zoover zijn wij nog niet.’
De Maasbode verwoordde de positie van de katholieken aldus: ‘...; geheel het katholieke volk zal vastberaden achter zijn fractie staan, ook zij - en wij scharen ons onder hen - die gaarne zo lang mogelijk vast hielden aan de rechtsche samenwerking in een coalitiekabinet. Maar aan het onmogelijke is niemand gehouden.’
Het Volk (sdap) was van oordeel: ‘Hoe zorgelijk de omstandigheden ook mogen zijn, de 27e Juli 1939 kan in de geschiedenis worden opgetekend als de dag, die de vernieuwing bracht in de Nederlandse staatkunde.’
| |
Volwassen
Na de ontslagaanvrage van Colijn benoemde koningin Wilhelmina De Geer tot nieuwe kabinetsformateur. Hij stelde in twee weken tijds een kabinet samen waarin voor het eerst twee socialisten zitting namen. Gezien de Nederlandse verhoudingen een doorbraak van betekenis.
De motie Deckers, de val van het vijfde kabinet Colijn en de vorming van het kabinet De Geer stroken niet met het algemene beeld van
| |
| |
de jaren dertig. Men schildert het tijdperk af met trefwoorden als conservatief, naar binnen gekeerd, ga-maar-rustig-slapen, crisisellende en autoritair. Dit beeld behoeft correctie. Zo eenzijdig is de werkelijkheid niet geweest. De feiten laten een voortdurende strijd zien tussen conservatieven en veranderingsgezinden, vooral in de rooms-katholieke en in de sociaaldemocratische zuil. De 27e juli 1939 is de overwinningsdatum van de veranderingsgezinden.
De parlementaire democratie in ons land was volwassen geworden. Een volwassenheid die in de zomer van 1939 op twee gebieden bleek: in de eerste plaats wees het parlement een regering terug die in strijd was met de ‘staatkundige strevingen der kamermeerderheid’. Dat was in Nederland niet nieuw, maar het gebeurde wel in een tijd dat het parlementaire stelsel, internationaal gezien, onder geweldige druk stond. Op dat kernmoment heeft de Tweede Kamer laten weten: torn niet aan de macht van de volksvertegenwoordiging. Onversneden voorstanders van autoritaire staatsvormen bleken in 1939 tot een kleine minderheid in het parlement te behoren. Alleen door het produceren van veel lawaai en van buitengewoon onterechte beschuldigingen konden zij het pensioen voor hun latere weduwen verdienen en de aandacht op zich vestigen. In de tweede plaats bleek de volwassenheid van het parlementaire stelsel in ons land uit de vorming van het tweede kabinet De Geer. Voor het eerst in onze geschiedenis werden geen grote partijen meer principieel uitgesloten van de regeermacht. Die verworvenheid zou ook na de Tweede Wereldoorlog voortbestaan, waar confessionelen, liberalen en socialisten alle aan regeringen hebben deelgenomen.
Toen de Duitsers in 1940 ons land binnenvielen, kwamen ze in een staat waarin het parlement in volle vrijheid zijn keuze had bepaald tussen nationaal-socialisme en fascisme enerzijds en de parlementaire democratie anderzijds. Een keuze die aan duidelijkheid niets te wensen overliet.
| |
Literatuur
Handelingen van de 71ste vergadering van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 25, 26 en 27 juli 1939 |
J. Bosmans, ‘Het maatschappelijk-politieke leven 1918-1940’, uit: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 14, Haarlem 1979 |
W. Drees sr., Het Nederlandse parlement vroeger en nu, Naarden 1975 |
L.F. Duymaer van Twist, ‘Dr. H. Colijn en de openbare orde’, uit: Een groot vaderlander: Dr. H. Colijn, herdacht door tijdgenoten, Leiden 1947 |
C. Goseling, Nota van den Minister van Justitie, betreffende de feiten en omstandigheden, op grond waarvan op 1 April 1938 aan de brigade der Koninklijke Marechaussee te Oss is gelast zich tijdelijk van opsporingsdiensten te onthouden, en betreffende eenige daarmede samenhangende aangelegenheden, 's-Gravenhage 1939 |
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 1, Voorspel, 's-Gravenhage 1969 |
P.J. Oud, Honderd Jaren. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland 1848-1940, Assen 1961 |
G. Puchinger, Colijn. Momenten uit zijn leven, Kampen z.j. |
De dagbladen De Standaard, De Telegraaf, De Maasbode en Het Volk van 28 juli 1939 |
|
|