De Gids. Jaargang 153
(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Rudi Laermans
| |
IHet huidige fin-de-siècle vertoont een merkwaardige verstrengeling van vrijheid en dwang, van individualiteit en sociabiliteit, van private existentie en publiek leven. De laat-twintigste-eeuwse mens bezit een historisch unieke keuzevrijheid. Hij mag vrijelijk beslissen over zijn vriendschappen en liefdes, over de wijze waarop hij zijn woning inricht, over de opvoeding van zijn kinderen, over de boeken die hij wil lezen, enzovoort. (Waar in de tekst ‘hij’ of ‘zijn’ staat, dient haast altijd ‘zij of hij’ respectievelijk ‘haar of zijn’ te worden gelezen.) Op almaar meer terreinen die raken aan zijn privé-bestaan kan hij in principe zijn eigen voorkeuren volgen. Slechts materiële beperkingen, slechts tijd en geld lijken de feitelijke verwezenlijking van persoonlijke preferenties te begrenzen. Dezelfde mens die zich tussen de vier wanden van zijn slaap-, woon- of studeervertrek een souverein individu kan wanen, is daarbuiten een gevangene van zijn eigen beeld. Vermoeid verzucht hij: ‘Rien à faire, je dois passer par l'Image; l'image est une sorte de service militaire sociale: je ne puis m'en faire exempter; je ne puis me faire réformer, déserter, etc.’ (R. Barthes). Zodra men de besloten privésfeer verlaat en de publieke ruimte betreedt, staat men bloot aan de blikken van anderen - onverschillige of nieuwsgierige blikken, misprijzende of goedkeurende blikken, vertrouwde of vreemde blikken. Op straten en pleinen, in bars en dancings, in foyers en concertzalen heerst niet langer een koninklijk I, maar een alziend eye. Elke ogenblik kan de onverschillige blik van een toevallige passant of mede-reiziger in een paar taxerende ogen veranderen. In een onwaarschijnlijk kort moment maakt de ander zich dan een voorstelling van wie men is aan de hand van de wijze waarop men aan hem verschijnt, van het eigen openbare beeld of imago. Kleding, haardracht, manier van bewegen of zitten, en andere vormen van uiterlijk vertoon, verkrijgen in de ogen van de ander een communicatieve waarde: ze zeggen iets over de eigen persoonlijkheid en sociale status, ze betekenen de eigen identiteit. Voor de vorsende blik die men op zich voelt rusten, bestaat er geen onderscheid tussen uiterlijkheid en innerlijkheid, tussen ‘buiten’ en ‘binnen’, tussen schijn en zijn. Zoals in de look het kijken en het bekeken worden samenvallen, zo vormen in ‘de beschaving van de look’ ‘être’ en ‘paraître’ ook één enkel synthetisch ‘parêtre’ (P. Yonnet).
De cultuur van het publieke imago is dwin- | |
[pagina 266]
| |
gend, tiranniek zelfs. Men vermag zich in de openbaarheid onmogelijk aan de blik van de ander te onttrekken. Wie bekeken wordt kan enkel de objectiverende ogen van de ander negeren, dan wel terugkijken - verveeld of nieuwsgierig, geërgerd of aanmoedigend, ontwijkend of verleidend. Lange tijd werd deze dwingelandij van het (be)keurende oog enkel door vrouwen scherp aangevoeld. Tot voor kort waren de posities van kijker en bekekene, van kijksubject en kijkobject verschillend verdeeld over de twee geslachten. De blik van de ander was in de regel een mannelijke blik, het geobjectiveerde lichaam een vrouwelijk lijf. Sinds ‘het zwakke geslacht’ sterk(er) werd en vrouwen economische en juridische onafhankelijkheid verwierven, is het publieke voyeurisme een zaak van beide seksen geworden. Almaar minder vrouwen kiezen een partner om louter materiële redenen, steeds meer vrouwen kijken... en keuren. Met het egaler worden van de machtsbalans tussen de twee geslachten verliezen de mannen in toenemende mate hun monopolie op de positie van kijksubject: zij veranderen eveneens in kijkobjecten. Mannen genieten niet meer uitsluitend van de lusten van de cultuur van het publieke imago, maar dienen ook hoe langer hoe meer de lasten ervan te dragen. Sinds kort moeten zij, net als vrouwen, ‘werken aan zichzelf’ - aan hun lichaam en zelfpresentatie, aan hun kledij en voorkomen. Hun aantrekkingskracht wordt steeds minder bepaald door wat ze werkelijk hebben of zijn, en steeds meer door wat ze schijnen te zijn - in de blik van de vrouwelijke ander. Het is geen toeval dat juist in het afgelopen decennium de mannenmode een hoge vlucht nam en honderden nieuwe schoonheidsprodukten voor het verzwakte ‘sterke geslacht’ werden ontwikkeld. | |
IIWie weet dat hij bekeken en mogelijk ook gekeurd wordt, neemt voorzorgsmaatregelen. Men houdt zichzelf voortdurend nauwlettend in het oog, men waakt er permanent over het eigen publieke imago niet te bevuilen. Bij elke handeling neemt men zichzelf in acht, want de manier waarop men aan mede-mensen verschijnt, beïnvloedt hun oordeel over de eigen persoonlijkheid: het publieke beeld bepaalt hun denkbeelden. In ‘de beschaving van de look’ verandert het beroemde gezegde van bisschop Berkeley van een kentheoretisch in een sociaal maxime: ‘zijn is waargenomen worden’. Men weet zich bekeken en bekijkt zichzelf ook zo - als een object, een aanschouwelijk wezen, een bezienswaardigheid, een tentoongesteld voorwerp, een toon-beeld. De blijk van de ander wordt verinnerlijkt, men bekijkt zichzelf onophoudelijk door de ogen van derden. Men loopt bijvoorbeeld over straat en ziet tevens zichzelf lopen; men geeft zich aan een bar een houding door, al dan niet in Humphrey Bogart-stijl, een sigaret op te steken, en ziet het zichzelf doen door de ogen van de aanwezigen. Het bewustzijn verdubbelt. Naast het subjectieve bewustzijn vormt ‘de lookmens’ een tweede object-bewustzijn, naast het eigen bewustzijn ontstaat een bewustzijn-van-de-anderen, naast het private zelf groeit een publiek ‘looking-glass self’ (C. Cooley). De cultuur van het ‘parêtre’ brengt kortom een nieuw persoonlijkheidstype voort, dat de vooruitziende Ernst Jünger reeds in 1934 als volgt omschreef: ‘Wanneer men het mensentype dat zich hedentendage ontwikkelt met een enkel woord moet karakteriseren, kan men stellen dat een van zijn meest opvallende eigenschappen het bezit van een “tweede” bewustzijn is. Dit tweede en koudere bewustzijn kondigt zich aan in het almaar sterker ontwikkelde vermogen zichzelf als een object te bekijken.’
Maar onze contemporaine cultuur van het publieke imago heeft niet alleen ingrijpende gevolgen voor het menselijk bewustzijn, ze wijzigt ook de verhouding tot het eigen lichaam. De noodzaak om de publieke presentatie van zichzelf voortdurend af te stemmen op het beeld dat men aan anderen wil overbrengen, vereist een verregaande vorm van drift- en | |
[pagina 267]
| |
affectbeheersing. Elke spontane reactie, iedere ongecontroleerde emotie is verraderlijk, daar ze het gekozen imago àls een imago, als een onwaarachtig beeld kan ontmaskeren. Behalve een ‘tweede en kouder bewustzijn’ produceert ‘het visuele tijdperk’ (P. Gorsen) daarom ook een tweede en koudere lichamelijkheid. Het lichaam van de moderne publieke mens is, net als zijn bewustzijn, verdubbeld in een privaat en een publiek lijf, in een subjectief-zinnelijk en een ‘objectaal’, dingmatig lichaam. Het eerste registreert pijn en lust, het tweede is koud en gevoelloos. Wat het ‘binnenlichaam’ als werkelijk waarneemt, doet het ‘buitenlichaam’ af als louter fictie en inbeelding, als voor het eigen imago schadelijke nonsens. ‘Het verzakelijkte lijf staat niet boven de zintuigen omdat het niets zou waarnemen, integendeel: de registrerende sensibiliteit ervan is tot een niveau gestegen dat het in de geschiedenis van de waarneming haast nimmer heeft bereikt. Maar de draad met de gevoeligheid is doorgesneden’ (G. Mattenklott). Het publieke lichaam werkt als een fotoelektrisch oog. Het tast de omgeving af op mogelijke reacties op de eigen verschijning, het onderzoekt de mede-lichamen voortdurend op signalen van goed- of afkeuring, van anti- of sympathie. Maar deze lichamelijke gevoeligheid voor informatie van derden wordt nimmer vertaald in lijfelijke betrokkenheid. Terwijl men zelf onophoudelijk de lichaamstaal van anderen tracht te doorgronden en haar relevante gegevens voor de persoonlijke zelfpresentatie poogt te ontfutselen, legt men het eigen lichaam een radicaal stilzwijgen op om de gewenste beeldvorming niet te verstoren. Daar vele medeburgers eenzelfde gedragslijn volgen, waait door onze publieke plaatsen een steeds koudere bries: het sociale klimaat daalt en komt soms zelf in de buurt van het vriespunt. Want ‘de look-maatschappij’ wordt bevolkt door koele mensen die zichzelf en elkaar permanent bekijken, keuren, en zelfs bekeuren. De contemporaine vormgeving van openbare ruimten, cafés en bars voorop, sluit perfect aan bij de verkilde menselijke verhoudingen: grote, hel verlichte plaatsen met weinig dingen, zodat iedere publieke verschijning meteen wordt opgemerkt en men nog onmogelijk kan ontsnappen aan de tiranniserende blik van de ander(en). | |
IIIDe verdubbeling van bewustzijn en lichamelijkheid, de splitsing van de persoonlijkheid in een privaat en een publiek zelf, de publieke beteugeling van de private drift- en affecthuishouding zijn geen hedendaagse fenomenen. De wijze waarop de openbaarheid, en dus ook de publieke verschijningsvormen werden georganiseerd, onderging de afgelopen eeuwen echter drastische veranderingen. Vele samenlevingen kenden een cultuur van het publieke imago, maar pas wij leven in ‘de beschaving van de look’. Tot aan de vooravond van de Franse Revolutie stond het openbare leven in het teken van een juridisch gesanctioneerd en religieus gelegitimeerd standsbewustzijn. De persoonlijke identiteit viel samen met de sociale identiteit, die kenbaar werd gemaakt aan de hand van nauwkeurig vastgelegde en gedetailleerde kledings- en gedragsvoorschriften. In de loop van de negentiende eeuw werd de burgerlijke moraal toonaangevend. De Victoriaanse burgerij stelde prijs op innerlijke Bildung en huiselijkheid. De organisatie van het publieke leven liet ze over aan een almaar uitdijende groep van zogenaamde wetenschappelijke specialisten of professionals. Geneesheren, planologen, opvoedkundigen en hygiënisten namen de plaats in die voorheen door de priesters was bekleed. Omstreeks de eeuwwisseling tekende zich zo een nieuwe klasse van ‘mensdeskundigen’ af. Haar leden zouden tijdens de daarop volgende decennia onder beroep op De Wetenschap de verhouding van het individu tot zichzelf en de anderen trachtten te beïnvloeden. ‘Goede raad’ ontving de geseculariseerde burger behalve van de medici in toenemende mate van de psychologen (en later de psychoanalytici), de seksuologen, de pedagogen en | |
[pagina 268]
| |
de sociologen. Allen ventileerden ze, gevraagd of ongevraagd, in vrouwen- en dagbladen, in boeken en tijdschriften, in overheidscommissies en universitaire aula's hun zogenaamd wetenschappelijk gestaafde meningen over de wijze waarop men zich diende te gedragen wanneer men alleen was of integendeel in gezelschap van anderen vertoefde. Tot ruim tien jaar geleden werd niet slechts beleefd, maar zelfs met een zeker ontzag naar hen geluisterd. Ondertussen ontstond in het zog van de massaproduktie een nieuwe categorie van gedragsspecialisten. Reclame-makers, kledingen haarstylisten, designers, enzovoort bedrijven geen menswetenschap. Zij ontwerpen en verkopen enkel lifestyles, modieuze waren die worden aaneengesmeed tot coherente looks of modellen. Hun uitvindingen zijn waar noch onwaar, maar worden tijdens de consumptie ervan waargemáákt. Sinds het einde van de jaren zeventig beheerst deze nieuwe klasse van professionals de publieke sfeer. Haar geloof in de identiteit van ‘schijn’ en ‘zijn’ wordt, om redenen die niet meteen geheel duidelijk zijn, door een groeiende groep mensen gedeeld. Het recente succes van de zogeheten lifestyle-bladen en de ermee verbonden imago-cultuur (cultus?) wijst erop dat steeds meer mannen en vrouwen zichzelf niet langer uitsluitend beschouwen als unieke persoonlijkheden die genoeg hebben aan een blauw jeans-uniform. Een almaar groter wordende groep consumenten spiegelt zich aan een ‘gedesignde’ levensstijl, aan een voorgegeven model: de authentieke persoonlijkheid wordt veilig opgeborgen achter de coulissen van een of andere look. Of men ook werkelijk een punker of een new waver, een yuppie of een Bon Chic Bon Genre-type, een ‘vlotte intellectueel’ dan wel een ‘neoklassieke academicus’ is, doet er weinig of niets toe. In ‘de beschaving van de look’, die voor steeds meer mensen de alledaagse leefwereld afbakent, worden mogelijke contacten en vermijdingen, sympathieën of antipathieën niet bepaald door wat men is, maar door wat men lijkt te zijn. Individualiteit en persoonlijkheid beperken zich in de publieke sfeer tot de individualisering of personalisering van de gekozen levensstijl, tot begrensde variaties op het gevolgde model, tot een ‘personal touch’ middels het strategisch gebruik van accessoires als dasspelden of gekleurde schoenveters. | |
IVDe ‘nieuwe professionals’ ontwerpen geen blijvende maar steeds wisselende lifestyles. Zij beogen hun clientèle geen ‘wetenschappelijk ware’ maar een ‘inne’ levensstijl aan te praten: ‘de beschaving van de look’ valt samen met het stadium van ‘de voleindigde mode’ (G. Lipovetsky). In de jacht op nieuwe afzetmarkten en winsten creëert de lifestyle-industrie onophoudelijk nieuwe modellen, nieuwe voor-beelden, nieuwe imago's. Er heerst niet langer een enkele mode-stijl, geen enkel model kan nog aanspraak maken op absolute legitimiteit. De Mode ligt aan scherven, is versplinterd over talloze modes, over tientallen modellen van schoonheid die vreedzaam naast elkaar bestaan en allemaal even snel verouderd zijn. De consument kan kiezen uit een breed gamma van lifestyles, hij mag zich binnen de mogelijkheden van zijn budget vrijelijk deze of gene look aanmeten. Maar elke keuze is intern dwingend: wie eenvoudige boots boven dure design-schoenen prefereert, kan geen gestreepte yuppie-hemden dragen. Bovenal staat iedere voorkeur in het teken van de mode. Over esthetische smaken valt ook in het huidige finde-siècle niet te twisten, althans voor zover het om modieuze smaken gaat. Buiten beeld valt hoe dan ook de gedateerde smaak, de keuze van een publiek imago uit de mode-collecties van het voorbije seizoen, het (uit)dragen van een verouderd model of een gepasseerde levensstijl. Esthetiek is in ‘de beschaving van de look’ synoniem met modieusheid: de actuele esthetica valt samen met de esthetica van de actualiteit.
Aan de met elk mode-seizoen wisselende definities van wat mooi en lelijk is, beantwoordt | |
[pagina 269]
| |
een specifiek soort van ‘buitenlichaam’. Ondanks de inflatoire produktie van lifestyles reproduceren de vlottende voorstellingen van ‘het schone’ voortdurend éénzelfde lijfstijl, één duidelijk omschreven ideaal van het perfecte lichaam. Er bestaat in de mode-, reclame- en glamourfotografie een fundamentele consensus over ‘het schone lichaam’; er is een strikt bepaald vrouwelijk en mannelijk contour dat als cultureel ideaal geldt. De lifestyles vermenigvuldigen zich onophoudelijk, maar de perfecte lijfstijl blijft onveranderlijk een gebruind en energiek lichaam, met lange benen en smalle heupen, overlopend van vitaliteit en bovenal volstrekt rimpel- en vetloos. Bruin, verbrand, slank, levendig: zo en niet anders dient het fotomodel er uit te zien dat alle stijlen aankan, de mannequin die zowel de modecollecties van vorige winter als de vele komende zomermodellen weet te presenteren. Het gangbare mannequin-lichaam omschrijft in de contemporaine cultuur van het publieke imago het perfecte en ideale lichaam, omdat het moeiteloos bij alle denkbare looks, bij elk publiek beeld past. Dit rimpel- en vetloze, gebruinde ‘buitenlichaam’ is een soort van pure vorm, een abstract lichaam zonder geschiedenis of eigenheid, en daarom bij uitstek geschikt als medium voor de snel wisselende modevormen. In zijn neutraliteit benadert het levende mannequin-lichaam de levenloze mannequin-pop in de uitstalramen van de boetieks. Beide verkrijgen pas een zekere identiteit, een zichtbaar contour of silhouet door hun aankleding; beide zijn betekenisloze dragers die uitsluitend worden betekend door de gedragen vestimentaire tekens, door de kledingstukken waarmee ze samenvallen. Het ‘buitenlichaam’ van de mannequin is als het koele plastic van een Barbie-pop: ongedefinieerd, dingmatig, een neutraal ‘niets’ dat pas een ‘iets’ wordt wanneer het kleren draagt. De mannequin-mens, dat is ‘een zwarte zijden jurk (...) die de taille nauw omsluit zodat het verrukkelijke lichaam erboven en eronder opwelft’, dat is ‘donker haar, de volmaaktheid zelf met zijn weelderige glans’, dat zijn ‘koket krullende lippen, (...) vol en glimlachend, iets van elkaar’ - dat is ‘alleen maar (...) een bepaalde ordening van kleding en vlees en haar’ (vrij naar T. Wolfe). | |
VProfessionele mannequins zijn geen mensen maar monu-mensen - tot glanzende, metalige monumenten gestolde lichamen die zich verheffen boven alle denkbare vormen van lichamelijke banaliteit. Ze transpireren nooit, ze geuren steeds fris, ze hebben nooit rimpels, ze ogen altijd jong en vitaal. Deze monumentale, van alle biografische sporen gereinigde lichamelijkheid vergt een onophoudelijke lichaamsarbeid. Het improduktieve modellichaam is in werkelijkheid het produkt van een gedurige zelfdisciplinering, van een nimmer aflatende strijd tegen het reële lichaam en zijn vochtafscheidingen, zijn natuurlijke neigingen tot vervetten, uitdijen en verouderen. Wie een gestroomlijnd lijf wil, dient onverdroten te lijnen; wie een monumentaal en dus doods lichaam nastreeft, moet voortdurend vechten tegen de sluipende dood van het reële lichaam, tegen afstervende huidcellen en opdringerige rimpels, tegen ‘dood gewicht’ of vet en tegen ‘levend gewicht’ of cellulitis. Het eigen lichaam verandert in een kampplaats, in een strijdveld waarop een felle oorlog woedt tussen het werkelijke en het ideale lichaam, tussen de mens en ‘de monu-mens’. Van wapenstilstand kan geen sprake zijn, integendeel: de arena is mettertijd steeds groter geworden. ‘We worden aan het werk gezet op een almaar groeiende hoeveelheid lichaamsgebieden (...). Zelfs de kleinste delen van het lichaam staan nu bloot aan een nauwkeurige vergelijking met het ideaal. Mond, haar, ogen, wimpers, nagels, vingers, handen, huid, tanden, lippen, wangen, schouders, armen, benen, voeten - een onvolledige lijst van de gebieden waaraan gewerkt dient te worden. Elke plek heeft zalfjes, vochtinbrengende crèmes, veredelende crèmes, nachtcrèmes, camouflerende crèmes nodig. Vocht inbrengen, aan de buitenwereld to- | |
[pagina 270]
| |
nen, schoonmaken, verjongen - we zouden de hele dag kunnen besteden om ons gezicht voor te bereiden op de vergelijking met de gezichten die ons omringen’ (R. Coward).
Slechts weinig mannen en vrouwen bezitten een perfect lichaam, een neutraal lijf dat alle voorbije, tegenwoordige en toekomstige modes moeiteloos absorbeert; slechts weinigen kunnen wedijveren met de uitgelezen schare van professionele mannequins; slechts weinig mensen zijn ware ‘monu-mensen’. En toch leven we hoe langer hoe meer in een mannequin-maatschappij omdat in ‘de beschaving van de look’ een groeiend aantal mannen en vrouwen zich tot amateur-mannequins ontpopt. Steeds meer mensen maken zich het verlangen naar het ideale lichaam eigen en willen hun reële lichaam in een perfecte kopie van het in reclamebeelden en magazines dominerende lichaamsmodel veranderen. Steeds minder mensen kunnen zich blijkbaar onttrekken aan de wens het eigen lichaam te bewerken en bij te schaven, steeds meer lichamen ogen als imperfecte imitaties van het perfecte mannequinlijf. Het verlangen naar het ideale lichaam beheerst niet alleen de verhouding tot de eigen lichamelijkheid, het richt ook het kijken naar de lichamen van anderen. De blik van de ander is nimmer tirannieker en wreder dan wanneer hij een lichaam bekijkt en (be)keurt, als hij de maat neemt van een lijf en afwijkingen van het vigerende model vaststelt - een te spitse neus, te korte benen, te veel rimpels of te weinig bruin. Net als het bewustzijn en het lichaam verdubbelt ook de blik in de huidige cultuur van het publieke imago. Wie ‘de beschaving van de look’ binnenstapt, leert een soort van ‘double look’, een vorm van ‘dubbel kijken’ aan: men ziet bij elk reëel lichaam ook meteen het modellichaam, men bezit een Platoons oog dat behalve de werkelijke wereld ook de ideeënwereld, de wereld van de perfecte vormen waarneemt. Verlangen en liefde zijn hier niet langer blind, ze zijn bijziend - ze zien bij elk mogelijk object van passie ook onmiddellijk het ideale object en de afwijkingen ervan. | |
VILess Than Zero van Bret Easton Ellis is samen met The Bonfire of the Vanities van Tom Wolfe en White Noise van Don DeLillo een van de drie sleutelromans van het huidige fin-de-siècle. Clay, de hoofdpersoon van Less Than Zero, oogt tamelijk bleekjes. Hij overtreedt daarmee een van de belangrijkste wetten van de mannequin-maatschappij, wat hem door zijn vrienden en vriendinnen voortdurend wordt kwalijk genomen. Zij houden niet op hem verbaal terecht te wijzen voor zijn tekortkoming, voor zijn al te zichtbare afwijking van het dominante lichaamsmodel. Zij vertellen hem ook wat er aan te doen: ‘Trent kijkt me aan en zegt: “Je ziet bleek.” Dat valt me zelf ook op, vergeleken bij Trents diepbruine huidskleur en die van de meeste anderen in de kamer. (...) Trent voelt in zijn zak. “Hier,” zegt hij, terwijl hij me een kaartje toesteekt. “Dit is het adres van een bruinkuursalon in Santa Monica. Er komt geen kunstlicht of zoiets aan te pas en je hoeft je hele lijf niet in te wrijven met vitamine E-capsules. Dit heet 'n Uva-bad en wat ze doen is je huid verven.”’ Wie in de mannequin-maatschappij de oorlog met het reële lichaam dreigt te verliezen, zoals Clay, kan een beroep doen op chemische wapens, op bruinkuren en Uva-baden, op crèmes en zalfjes, op vitamine-capsules en camouflage-stiften. Wie rijk en machtig is, kan naar het ultieme wapen grijpen: plastische chirurgie.
In The Bonfire of the Vanities wordt een van de protagonisten, de jonge, op mondain succes beluste gerechtsdienaar Kramer tijdens een strafzaak verliefd op een vrouwelijk jurylid. Na lang aarzelen durft hij haar mee uit te nemen naar een voor zijn financiële doen veel te duur restaurant in Manhattan. ‘De achtergrond werd (er) gevormd door het schoon metselwerk, het zacht fonkelende koper, de pub- | |
[pagina 271]
| |
achtige uitgesneden waterval van geëtst glas, de aerobic-stemmen van de jonge, snelle generatie. De voorgrond bestond uit haar bos lang haar, de Berkshire-herfstblos van haar wangen - in wezen realiseerde hij zich, zelfs te midden van alle betovering, dat die herfstblos waarschijnlijk make-up was. De mauve en paarse regenbogen op haar bovenste oogleden en de randen van haar oogkas waren in elk geval make-up - maar dat was nu eenmaal de aard van de hedendaagse perfectie.’ Wie in de mannequin-maatschappij verliefd wordt, zoals Kramer, wordt dat steeds vaker op een volstrekt artificieel lichaam, op een ‘tweede huid’, op een ‘tweede buitenlichaam’, op een gesimuleerd lichaam, op de glanzende cellofaan-verpakking die almaar meer lichamen omwikkelt - op maquillage en zonnebank-bruin, op zijden kousen en lipstick. De ‘eerste huid’ is meestal verre van perfect. Ze is poreus en transpireert, ze is te vettig of te droog, te warm of te koud, oneffen en korrelig; ze is gewoonweg levendig en daarom vaak lelijk. De ‘tweede huid’ is ondoorlaatbaar, ze scheidt geen vettige vochten af, ze zweet nimmer, ze ruikt altijd fris, ze is steeds zacht en transparant, effen en glad; ze is louter artificieel, levenloos, anorganisch, en daarom volmaakt. Zozeer is soms het verlangen naar de ander versmolten met het verlangen naar perfectie dat een gecellofaniseerd lichaam verkozen wordt boven een werkelijk lijf. | |
VIIMannequin-poppen zijn seksloze objecten. Ze hebben geen geslacht, hooguit een buste. De levende imitaties van de levenloze modepoppen zijn eveneens gedeseksualiseerd. ‘Le mannequin est tout entier sexe, mais sexe sans qualités. La mode est son sexe’ (J. Baudrillard). De sensualiteit van de mannequin-mens is volstrekt immaterieel, onlichamelijk, niet gericht op het reële geseksueerde lichaam maar op het hyperreële, gedeseksualiseerde ‘buitenlichaam’. Elke zweem van seksualiteit, alle sporen van geslachtelijkheid worden onophoudelijk onderdrukt of bewerkt, daar ze het lichaam van een neutrale, onzijdige drager van vestimentaire tekens veranderen in een nietneutraal, ééngeslachtelijk object. Het perfecte vrouwelijke model heeft borsten, maar die zijn, geheel in overeenstemming met het strakbelijnde lichaam, a-seksueel, onooglijk, louter ‘ronde’ en ‘stevige’ vormen die het kleding-silhouet niet doorbreken. ‘Het meest opvallende kenmerk van dit lichaam is dat het aan adolescenten doet denken; de contouren zijn die van een onvolgroeid lichaam. Dat houdt niet uitsluitend verband met het feit dat, met de groeiende hoeveelheid geld die jongeren hebben te besteden, de mode-industrie zich nu op hen richt (hoewel dat een deel van de verklaring kan zijn); het ideaal is immers niet zozeer een jong meisje, maar een oudere vrouw die het figuur van een adolescent weet te behouden. De loftuitingen over Jane Fonda's lichaam getuigen daarvan; een vrouw van bijna vijftig met het ‘fantastische lichaam’ van een tiener. (...) (Dit) culturele ideaal heeft de seksueel rijpe vrouw taboe verklaard (R. Coward). Oudere vrouwen die niet oud willen worden, lijden aan het ongeneeslijke Peter Pansyndroom. Ze verloochenen en verdringen onophoudelijk hun mogelijke seksuele aantrekkingskracht: ‘Society Schimmen... Ze zorgen ervoor dat ze zo dun blijven dat ze eruit zien als röntgenfoto's... Door hun beenderen heen kun je een lamp zien schijnen... terwijl ze babbelen over binnenhuis- en tuinarchitectuur... en hun broodmagere benen in strakke metallic Lycra maillots hijsen als ze hun Fitness Training hebben... En het heeft geen greintje geholpen, zeg nou zelf!... Kijk maar hoe uitgeteerd hun gezichten en hun hals eruitzien... (...) uitgeteerd...’ (T. Wolfe). Déze vrouwen onderdrukken in hun verlangen naar volmaaktheid elk ‘sex-appeal’ dat hun almaar artificiëler ogende lichamen nog zou kunnen bezitten. Maar ze hebben de strijd tegen de biologische wetten verloren en weten hun vrijwillige seksuele zelfcensuur daarom ook niet langer gecompenseerd door de kwaliteit die in de | |
[pagina 272]
| |
mannequin-maatschappij de seksualiteit vervangt: glamour, de oogverblindende schittering van het perfecte model, de koele sensualiteit van het glanzende lichaam van de ‘monumens’.
Glamoureuze mensen worden niet begeerd of bemind, ze wakkeren uitsluitend het verlangen naar volmaaktheid aan, ze maken enkel jaloers en afgunstig. ‘Benijd te worden is een eenzame vorm van zelfbevestiging. Het berust er immers juist op dat men zijn ervaring niet deelt met degenen door wie men benijd wordt. Men wordt met belangstelling gadegeslagen, zelf daarentegen kijkt men zonder belangstelling terug - als men wel belangstelling zou tonen, zou men aan benijdenswaardigheid inboeten. (...) Dit verklaart de afwezige, ongerichte blik van al die glamour-gezichten - zij kijken over de jaloerse blikken die hen hooghouden heen’ (J. Berger). De contemporaine cultuur van het publieke imago schept geen warmbloedige, op seksueel avontuur beluste mensen, maar ‘glamourized bodies of disembodied perfection’ (G. Fairschou). Ze heeft het vroegere ideaal van de zwoele ‘Jackie-look’ vervangen door het ideaal van het koelperfecte lichaam dat alle looks aankan en met een metalige blik de jaloerse mede-lichamen taxeert en inspecteert. De blik van de ander is niet langer sensueel en verleidelijk, maar hautain of nijdig, misprijzend of afgunstig. De eros is in ‘de beschaving van de look’ haast volledig verkild, haast helemaal geabsorbeerd door de narcistische zorg om het eigen lijf en de niet minder narcistische jaloezie op andermans lichaam. | |
VIIITerwijl in de blik van de mannequin-mens ‘le désir de l'Autre’ (J. Lacan) onophoudelijk wordt vertroebeld door de passie voor perfectie, woedt in het eigen lichaam een ongelijke strijd tussen het reële verlangen en het gecodeerde verlangen, tussen het ‘binnenlichaam’ en het ‘buitenlichaam’. Niets mag de zuiverheid van de gekozen look verstoren, nooit mag het zinnelijk-private zelf de puurheid van het publieke imago doorbreken. Het ‘buitenlichaam’ moet daarom niet alleen ontdaan worden van zijn geslachtelijke lotsbestemming. Elke zweem van verlangen, elke uitdrukking van emotie, elk spoor van persoonlijke gevoelens dient te worden uitgebannen. De ideale mannequin-mens is hard en kil, gevoelloos, ijzig. ‘Uit deze bevroren gestalte, deze smetteloze huid, deze lege blik spreekt pijn noch angst, niets beweegt en niets kan deze onaanraakbare en onkwetsbare gedaanten, beroofd als ze zijn van emotie en expressie, nog in beweging brengen’ (G. Fairschou). Sentimentaliteit wordt, net als lelijkheid en veroudering, obsceen bevonden binnen de contemporaine cultuur van het publieke imago. Zelfs het vooruitzicht van een gedeelde nacht kan de mannequin-mens niet aanzetten tot het overtreden van het taboe op het tonen van gevoelens, integendeel. Seksualiteit is even ongepast als sentimentaliteit: gevoeligheid bedreigt de zelfpresentatie, erotiek ondermijnt de vitaliteit van het ‘buitenlichaam’, veroudert en verrimpelt het uiterlijk. Seks is in ‘de beschaving van de look’ niet langer obsceen omdat ze algemeen gedeelde normen op het spel zet, maar vanwege de ervoor vereiste naaktheid. Ze verlelijkt het lichaam, ze confronteert de blik van de ander met een lijf zonder lijfstijl, met een lichaam dat is ontdaan van opsmuk en opmaak, van alle artefacten die de afwijkingen van het ideale model verhullen. Erotiek is voor de mannequin-mens afstotelijk omdat ze ‘het leven tot in de dood affirmeert’ (G. Bataille), omdat ze in het lichaam vochtafscheidingen teweegbrengt - slijm, speeksel, sperma, zweet. Almaar meer mensen verzorgen hun voorkomen en zelfpresentatie, willen mooi ogen, ‘verlangbaar’ en glamoureus zijn. Hun voortdurende lichaamsarbeid roept echter een verwachting op die nimmer wordt ingelost, hun spel van blikken en terugblikken blijft hoe langer hoe meer zonder gevolgen, zonder intrige, zonder ontknoping. Zij spelen onophoudelijk met looks en zelfbeelden, maar ze genie- | |
[pagina 273]
| |
ten er niet van: ‘jouer n'est pas jouir’ (J. Baudrillard). De mannequin-mens bevrijdt niet langer de seksualiteit, hij stelt zich tevreden met een permanente prelude, met ‘het ritueel van Tantalus’ (Adorno/Horkheimer). Misschien is zijn verlangen inderdaad volledig opgegaan in het verlangen naar volmaaktheid, misschien kanaliseert hij zijn libido inderdaad voortdurend van de ander naar het zelf(beeld), van het lijf naar de lijfstijl. ‘Les corps s'offrent assurément, mais au Dieu Regard, et non les uns aux autres’ (Bruckner/Finkielkraut). | |
IXDe ideale mannequin-mens is louter look, hij is wat hij lijkt: een glanzend, gepolijst oppervlak, een lijfstijl. Zijn lichaam bezit geen enkele eigenheid, het is zonder substantie en gewicht, het verdwijnt volledig in de eromheen gedrapeerde kleren, het implodeert in het gekozen imago. De mannequin-mens belichaamt de mythe van Narcissus, waarin de spiegel aan het zelf geen ideaal imago voorhoudt, maar veeleer de afwezigheid van diepte betekent, de pure oppervlakte waarin de mythische held zichzelf verliest. De perfecte mannequin-mens is een modelmens, die zoals Narcissus volledig opgaat in het uiterlijke beeld dat hij zijn mede-mensen voorspiegelt. Hij is ‘une image où il n'y a rien à voir’ (J. Baudrillard), een beeld zonder betekenis, gezuiverd van alle seksuele en emotionele suggestiviteit.
Freud omschrijft narcistische vrouwen ergens als wezens ‘die aan zichzelf genoeg hebben (...). Dergelijke vrouwen houden in werkelijkheid uitsluitend van zichzelf, bijna even intens als de man die hen bemint. Hun behoefte maakt hen niet geneigd tot beminnen, maar tot bemind worden (...). Deze vrouwen oefenen op mannen de grootst mogelijke charme uit, niet alleen om esthetische redenen, want het zijn gewoonlijk de mooiste, maar ook om interessante psychologische motieven.’ Wat de door ‘het raadsel van de vrouwelijke seksualiteit’ gebiologeerde Freud opmerkt over narcistische vrouwen, geldt voor àlle mannequin-mensen, vrouwen én mannen: ze grijpen de blik, ze fascineren. Hun aantrekkingskracht valt niet te begrijpen met een eenvoudige psychologie van de verleiding. Want verleiden heeft te maken met uitdaging, met de afwisseling van verhulling en onthulling, met het bespelen van de afstand tussen schijn en werkelijkheid, tussen kleding en naaktheid. Model-mensen verbergen echter niets, hun ‘zijn’ valt samen met hun ‘schijn’, hun lijf met de look die ze belichamen. Narcistische mannequins roepen daarom geen enkele passie op, ze verleiden noch passioneren maar fascineren. ‘Wat ons fascineert, is altijd datgene wat ons radicaal buitensluit door zijn logica of zijn interne perfectie: een mathematische formule, een paranoïd systeem, een woestijn, een onbruikbaar object, of ook: een glad lichaam zonder openingen, ontdubbeld en verdubbeld door de spiegel, toegewijd aan een perverse zelfbevrediging’ (J. Baudrillard). De narcistische zelfgenoegzaamheid en de perfecte geslotenheid van de glamoureuze mannequinmens zetten ons niet aan tot een verleidelijk knipogen. Ze veranderen onze blik slechts in een staar-machine, in een gelaat waaruit elk reëel verlangen is geweken en enkel nog fascinatie spreekt. Het enig mogelijke, psychologisch dwingende antwoord op de lege vorm van de perfecte mannequin, is een oneindig, verlangenloos staren. | |
XDe nieuwe ‘beschaving van de look’ is uiteraard niet ieders cultuur. Ze wordt gedragen door een welomschreven, zij het voortdurend uitdijende groep van stedelingen met een méér dan modaal inkomen, vaak verdiend in een van de sectoren van de look- en lifestyle-industrie - in de reclame- of de modewereld, in de wereld van het uitgaansleven of het ‘schoner wonen’. Maar via de massamedia dringen de nieuwe cultuur- en lichaamsidealen ook langzaam maar zeker door tot ‘de provincia- | |
[pagina 274]
| |
len’. Binnen de aldus ontluikende mannequinmaatschappij ruimt de ethiek van priesters en dominees het veld voor de esthetiek van designers en mode-stylisten, en maakt de vroegere normalisering door bekende ‘mensdeskundigen’ plaats voor de modellering door anonieme ontwerpers. Of dat een bevrijding is, valt te betwijfelen. ‘In een esthetische cultuur lopen we met onze ziel over straat; althans wordt er geen andere instantie verondersteld dan de verschijning zelf. Het (ver)oordelen van mensen gaat gewoon door, het geschiedt alleen op andere gronden: slechts op basis van het uiterlijk’ (J. Janssen). Misschien is ‘de beschaving van de look’ hetzelfde lot beschoren als ‘de ik-cultuur’ van de jaren zeventig, en zal ze even plotseling verdwijnen als ze gekomen is; misschien zal juist de verdere verbreiding van de idealen van de mannequin-maatschappij de doorbraak van nieuwe, eraan tegengestelde culturele idealen versnellen. Want wanneer een trend werkelijk trendsettend wordt onder brede lagen van de bevolking, is hij niet langer ‘trendy’ binnen de elite van stedelijke smaakmakers: de democratisering van een cultureel ideaal vernietigt noodzakelijk het ermee verbonden distinctieprofijt. Of zullen misschien ook de toekomstige culturele idealen slechts àndere modellen, àndere looks, àndere lifestyles zijn? Misschien is de mannequin-maatschappij inderdaad slechts een kortstondig leven beschoren, omdat we in de wereld van het Modieuze Model leven, wonen, werken en liefhebben. |
|