De Gids. Jaargang 153
(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Christine Delhaye
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het spel van adel en patriciaatTot aan het einde van de achttiende eeuw was de mode een fenomeen dat voornamelijk beperkt bleef tot de dominante klasse. Het was haar distinctieve kenmerk bij uitstek. Exuberante kostuums, kapsels en make-up waren de tekens van adellijke weelde en grandeur, van het behoren tot de geprivilegieerde groep van een door God ingestelde orde. Reeds tijdens de feodale periode was de aristocratie een complex en strikt hiërarchisch systeem van diverse fracties. Maar met de opkomst en de ontwikkeling van het handelskapitalisme wordt de feodale samenleving grondig door elkaar geschud. Er treedt een nieuwe klasse van rijke kooplieden op de voorgrond: de patriciërs. De economische situatie van de nieuwe burgerij is vaak stabieler dan die van de toenmalige landadel. De nieuwkomers dingen niet alleen naar de politieke macht conform hun economische positie, maar ook naar de uiterlijke tekens van die macht. Het is voornamelijk deze beweging in de maatschappelijke figuratie die het spel van de mode, als opeenvolging van stijlen, versneld heeft. De rijke burgerij concurreert met de adel om de macht over en het privilege van de mode. De adel geeft zich echter niet zomaar gewonnen en probeert zijn attributen te beschermen. De tekens van grandeur, van door afkomst en rang gewaarborgde macht krijgen een juridisch karakter. Vanaf de veertiende eeuw breiden de verordeningen tegen de weelde zich uit. Dit juridische systeem legt de consumptieve praktijken en uiterlijke verschijningsvormen volgens klasse-lijnen vast en heeft onder andere als doel de exclusiviteit van de aristocratische tekens te vrijwaren.Ga naar eindnoot2. Deze verordeningen schrijven voor hoe iemand van welke rang of stand, wel en niet mag verschijnen. Deze legalisering van de symbolische macht van de adel èn de herwaardering van hun politieke macht binnen de absolute monarchieën zullen tijdelijk de adellijke dominantie over de tekens van afkomst en rijkdom handhaven. Aan de hoven - waarvoor dat van Lodewijk xiv model staat - zullen de aristocratische tekens oogverblindend schitteren rond de troon van de absolute monarch. Eindeloze verspilling, kapsels als bouwwerken, make-up als maskers, rokken als schommels, al deze mo- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dieuze frivoliteiten, hoe grillig ze ook lijken, beantwoorden echter aan een nauw omlijnd doel: het veruitwendigen van de sociale identiteit volgens een welomschreven code. De hele enscenering is gericht op het uitdrukken van een radicaal maatschappelijk verschil. ‘Tegenover de bochels, de verschrompeling en de lompen die de vernederende kenmerken zijn van een behoeftig bestaan en lichamelijke arbeid, staan rijzige lichamen op hoge hakken, die recht worden gehouden door het korset en getooid zijn met fraaie kleren: de edele tekens van een indrukwekkende improduktiviteit’ (Ph. Perrot 1987, p. 72). Maar deze meticuleuze reglementering van de etiquette, de mode en de smaak onderscheidt niet enkel de uitverkorenen van het ‘volk’; ze onderscheidt met evenveel kracht de geprivilegeerden onder elkaar. Het hof is een symbolische en rituele samenleving bij uitstek, mode en de etiquette zijn ook voor het interne functioneren onontbeerlijke instrumenten. Het zijn indicatoren van de plaats van elkeen in het machtsspel dat steeds weer naar evenwicht tendeert. De sociale identiteit van deze aristocratische acteurs is afhankelijk van het juist toepassen van de regels. De code van de verschijning vormt een strikt rationeel systeem waarbij welbepaalde symbolen worden toegewezen aan welbepaalde posities. Deze symbolische rationaliteit vereist van haar uitvoerders een permanente discipline: ingesnoerde lichamen, gekunstelde gebaren, een langzame en gracieuze beweeglijkheid. Zo lijken ze aldus Ph. Perrot ‘bijzondere wezens die, voor onze schattende blikken, het stempel dragen van onmatigheid en overdrijving, maar die zich onder alle omstandigheden beheerst tonen en onderworpen zijn aan voorschriften waarin hun beweging en bestemming zijn vastgelegd’. Maar de integratie aan de hoven houdt niet lang stand. Aan het eind van de regering van Lodewijk xiv begint de glorie al te tanen. Noch aan de ondermijning van de koninklijke macht noch aan het verval van de adel en de voortgezette veroveringstocht van de bourgeoisie kan een halt worden toegeroepen. Ph. Perrot: ‘Rondom de gepoederde mannen die wonderbaarlijk elegant ronddraaien op hun rode hakken, rondom de porseleinen vrouwen die hun waaiertjes fijntjes heen en weer bewegen, (...) zweeft iets van een naderende tragedie waarin God het zal laten afweten en de Koning zal sterven.’ Met het verdwijnen van God en de Koning - de legitimerende instanties van de maatschappelijke orde en dus van de adellijke uitverkorenheid - verdwijnen ook de verordeningen tegen de weelde. De markt van de tekens is vrij verklaard. De wervelende handelseconomie heeft ondertussen de rijke bourgeoisie een stevige positie bezorgd. En zij die naar adeldom hunkert, krijgt nu de kans om de aristocratische tekens over te nemen. De Parijse advocaat Barbier merkt op: ‘Nu luxe aanzien verschaft en men met geld alles kan kopen, loopt in Parijs alles door elkaar heen, welgestelde ambachtslieden en rijke handelaren zijn aan hun status ontstegen, ze behoren niet meer tot de rang van het volk’ (Perrot, p. 36). Grote groepen ambachtslui, handelaars en bankiers gaan er inderdaad toe over pruiken, zijden jassen en hoge hakken te dragen, zich te poederen en rond te wandelen met een degen aan de zij. Hun dames persen zich in korsetten, torsen hoepelrokken en grandioze kapsels, schilderen hun gezicht vol rouge en schoonheidsvlekken. Maar deze adellijke tekens krijgen bij de overname door de bourgeoisie een nieuwe betekenis. Ze verwijzen voortaan niet meer enkel naar de macht toegeschreven aan afkomst en blauw bloed, aan sociaal kapitaal, maar ook naar een macht die berust op verworven economisch kapitaal. Nieuwe conventies komen tot stand waarbij zowel afkomst als verworven rijkdom in de adellijke stand worden opgenomen. De concurrentie op de markt van de tekens geeft de mode een stormachtige ontwikkeling met als resultaat een niet eerder geziene exuberantie en gekunsteldheid: de tekens worden inflatoir. De waarheid achter de verschijning wordt niet meer geverifieerd. De stadse sociabiliteit is gebaseerd op de omgang met mensen zoals ze zich voorwenden. Spektakel, schijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gekunsteldheid en exuberantie zijn de ingrediënten van het mondaine leven dat zich rond 1680 geleidelijk aan verplaatst van het hof naar de stad. Niets van deze erkende tekens van weelde drukt ook maar iets van de persoonlijkheid van het individu uit. De publieke omgangsvormen staan los van de onmiddellijke geschiedenis en de ervaring van het ik. Hoe buitensporig en gekunsteld de uitdossing, opsmuk en gebaren ook mogen zijn, ze worden niet als leugen of bedrog ervaren, daar ze nimmer verwijzen naar een persoonlijke identiteit. Aan dit weelderig schouwspel nemen zowel man als vrouw deel. Geraffineerde koketterie, modieusheid en gepolijste hoffelijkheid zijn de erkende bestanddelen van de levensstijl van beide geslachten. Het verschil tussen de attributen van man en vrouw zijn minimaal. Ook al dragen de mannen geen hoepelrokken maar slechts wijde jaspanden, beide seksen tooien zich met dezelfde zijde, hetzelfde kant, dezelfde kleurschakeringen en dezelfde versieringen, dezelfde monstrueuze pruiken, dezelfde make-up. Op het hoogtepunt van deze transseksualiteit verschijnt een modieuze man die weldra door de puriteinse ethiek verguisd zal worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Etiquette versus gezondheid...Het theater van de exuberantie wordt in de achttiende eeuw steeds verder opgevoerd. De dominante verschijningsvorm kneedt het lichaam in het keurslijf van de kledij en dwingt tot hoogst artificiële houdingen en gedragingen. De tekens blijven in elk geval de vrijstelling van nuttige arbeid zichtbaar maken. Maar onder het theatrale oppervlak sluimert een stille kritiek die mettertijd luider zal weerklinken en de symbolische rationaliteit en het bijbehorend esthetisch canon op een zijspoor zal zetten. En wat zich in de achttiende eeuw nog in mineur aanbiedt, zal aan het eind van de negentiende eeuw zijn volle proporties aannemen. De vervormingen en beperkingen van het lichaam door een buitensporige mode, de overdadige tafel- en feestgewoonten leiden ertoe dat bepaalde medici in naam van de gezondheid gaan reageren tegen deze schadelijk geachte mondaine praktijken. De eerste belangrijke en invloedrijke ‘verhandeling over de kwalijke gevolen van het korset’ dateert uit deze periode (1741). De nieuwe kritieken sluiten naadloos aan bij nieuwe themata die eveneens sterk in de publieke belangstelling staan: de ‘degeneratie’ van het lichaam, de aftakeling van de soort en de afname van de bevolking. In de loop van de achttiende eeuw ontstaat volgens Foucault (1985) een gezondheidspolitiek met als doel een volledig beheer van de bevolking, ‘de bevolking als rijkdom, de bevolking als arbeidskracht of als arbeidsvermogen, de bevolking als evenwicht tussen haar eigen groei en de hulpbronnen waarover ze de beschikking heeft. De regeringen komen tot het inzicht dat ze niet eenvoudig met onderdanen te maken hebben, zelfs niet met een “volk”, maar met een “bevolking” met haar specifieke verschijnselen en karakteristieke variabelen: geboortecijfer, ziektecijfer, levensduur, vruchtbaarheid, gezondheidstoestand, ziektefrequentie, voedingsgewoonten en woonomstandigheden’. Een overvloedige bevolking wordt steeds gedefinieerd als eerste bron van rijkdom. En wanneer de bevolkingsmassa vruchtbaar, goed gezond en dus efficiënt is, zal zij op haar beurt meer rijkdommen en goederen voortbrengen. De beroemde demograaf Moheau stelt ronduit: ‘Vorsten, wier hart gesloten is voor de roep van de natuur, die ijdel eerbetoon heeft doen vergeten dat hun onderdanen ook mensen zijn (...) zouden tenminste in het oog moeten houden dat de mens tegelijkertijd eindpunt en werktuig van elke vorm van produktie is; en zelfs wanneer we hem alleen beschouwen als een wezen dat een bepaalde prijs heeft, is hij de waardevolste schat van een vorst. De mens is het beginsel van alle rijkdom.’ Vanuit dit inzicht groeit de angst voor een dalende bevolking. Gezaghebbende bronnen lanceren steeds meer noodkreten in verband met de daling van de bevolkingsomvang: Montesquieu komt tot de bevinding dat er | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nauwelijks nog een tiende van het aantal mensen uit de oudheid op aarde is, Voltaire berekent dat van elke 1000 kinderen nog geen 600 de leeftijd van twintig jaar bereiken en Rousseau beweert dat Europa ontvolkt raakt doordat de moeders hun plicht niet meer willen vervullen. Alle aandacht wordt daarom gericht op het geboortecijfer en op de overlevingskansen van pasgeboren kinderen. De arts Gilibert merkt op dat Lodewijk xv ‘zijn vaderlijke blik had laten rusten op de waardevolle kiemen van de maatschappij, en begaafde mannen had opgedragen de oorzaken van ziekten te bestuderen en middelen te ontwikkelen om ze te voorkomen, alsmede de meest doeltreffende methoden om ze te genezen.’ Zo groeit er een omvangrijke organisatie, gericht op preventie, opsporing en verzorging maar tegelijk ook op de ontwikkeling van een medisch weten. Tegen deze achtergrond tekent zich de professionalisering van de arts af en zijn mening verkrijgt steeds meer legitimiteit. De nieuwe professioneel kan nu zijn autoriteit dwingend aanwenden ten behoeve van de gezondheid. De ‘medicalisering van het maatschappelijk lichaam’ (Foucault) vindt echter haar belangrijkste ankerpunt in het gezin, de schakel tussen het individu en de samenleving. In het middelpunt van de aandacht staat de moeder. Ph. Perrot: ‘Zo wordt de goede moeder uitgevonden en zij wordt het mikpunt van een onafgebroken hamerende pedagogie: Wilt u ieder zijn eigen taak geven? Begin dan met de moeders; u zult versteld staan van de veranderingen die u teweeg zal brengen, beweert Rousseau.’ Medici en hygiënisten interveniëren in het gezin om de moeder de zorg voor hygiëne en de plicht tot tederheid bij te brengen. Het is de taak van de moeder het huis schoon en rein te houden en er een gezonde orde te laten heersen, haar zuigelingen zelf te voeden en ze met een liefdevolle zorg te omringen. En het is eveneens haar taak haar eigen kracht en vruchtbaarheid in ere te houden. Dit alles betekent de afschaffing van het gemeenschapsleven en van het laten zogen van haar zuigelingen door een voedster, dus ook de afschaffing van de volle dagtaak met opsmuk en koketterie. De arts Verdier-Heurtin waarschuwt streng: ‘Vrouwen, verwacht van mij niet dat ik uw misdadig gedrag zal aanmoedigen (...) Ik keur uw pleziertjes niet af als u vrij bent (...) maar bent u echtgenotes en moeders geworden, laat dan ijdele opschik achterwege, ontvlucht bedrieglijke pleziertjes; u bent schuldig als u dit verzuimt.’ De welgestelde en vooral mondaine moeders dienen nu het voorbeeld te geven door te luisteren naar de stem van de natuur. Moralisten, filantropen, ambtenaren, hygiënisten, allen legitimeren zij hun oproep via een nieuwe definitie van de vrouwelijke natuur. Door de wijze waarop ze door de natuur is uitgerust, is de vrouw voorbeschikt tot de voortplanting, de opvoeding van de kinderen en de echtelijke liefde. Ten voorbeeld stellen de raadgevers de vrouwen van de primitieve en van de barbaarse volkeren, en de vrouwen uit de oudheid. Deze vrouwen zijn nog niet bedorven door een slechte maatschappij, ze beantwoorden nog aan de grondbeginselen van de natuur. Zo schrijft de heer Prost de Royer in zijn lofrede op de primitieve volkeren dat ‘de wilde groter, beter gebouwd, beter toegerust en steviger is dan wanneer de natuur in haar loop belemmerd was geweest’. En dit is wat in de Franse samenleving wél gebeurt. De ongemakkelijke gang van de vrouw, haar slappe lichaam dat van buitenuit door korsetten dient te worden ondersteund, de vreemde kwalen die haar onophoudelijk overvallen, zijn daar volgens de hygiënisten symptomen van. De natuur die door de mondaine praktijken allang uit het lichaam verdwenen is, dient door oefening en beweging, en door het afschaffen van het korset in ere te worden hersteld. Dynamiek en mobiliteit moeten de natuur opnieuw in het lichaam brengen. De Franse arts Théodor Tronchin, beroemd ‘vapeurs’-specialist, schreef zijn clientèle, de vapeurlijdsters en de hypochonders in eerste instantie een nieuwe levenswijze voor. In plaats van overdadig te feesten, te eten en te drinken raadt hij hun aan sober te gaan leven, bij voorkeur op het platteland, vroeg te gaan slapen en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te diëten. Als remedie tegen de lusteloosheid van de kokette nietsnutten adviseert hij gekleed in ‘tronchine’ (een vrij korte, rechte jurk) en op platte schoenen te gaan wandelen, te rennen en paard te rijden. De geneesheermoralist stelt voor het mondaine theater in te ruilen voor een gezonde omgeving die aanzet tot sobere gedragingen, vrijere kledij en minder gekunstelde bewegingen. In een dergelijke omgeving kunnen de belangrijkste waarden, kracht en vruchtbaarheid worden gerealiseerd. Deze kritiek op de dominante aristocratische levensstijl verkrijgt langzaam een systematischer karakter. Het mondaine leven wordt in strijd geacht met de gezondheid en het demonstratieve nietsdoen, met de daarbijhorende samengeperste lichamen en protserige maniertjes, wordt ter discussie gesteld. Kortom, alles wat zolang de identiteit van de aristocratie heeft uitgemaakt, haar symbolische rationaliteit, haar tekens van status en rijkdom, wordt nu in discrediet gebracht. Tussen de richtlijnen van de dansmeester, de kapper en de couturier en die van de verlichte wetenschapper, tussen de eisen van de mondaine etiquette en die van een goede gezondheid, tussen de symbolische rationaliteit van de aristocratie en de economische rationaliteit van de kapitalistische burger ontketent zich een strijd waarop geen eenduidig antwoord mogelijk blijkt te zijn. De voorschriften van de hygiënistische artsen, die niet toevallig vaak protestanten zijn, vinden duidelijk aansluiting bij de kritiek van de nieuwe kapitalistische burgerij op de spilzieke leegloperij van het aristocratisch bestaan. Tegenover verkwisting stelt de burger spaarzaamheid, tegenover ledigheid hard werken, tegenover ongebreidelde consumptie rationele produktie. De ethiek van de ‘nieuwe natuurlijkheid’ en van soberheid is een vitaal element in de vorming van de klasse-identiteit en de distinctieve levensstijl van de burgerij. Toch is er nog steeds de onweerstaanbare drang om met de erkende tekens van rijkdom te pronken, ook al verwijst deze nieuwe rijkdom niet meer naar een verworven status op grond van afkomst, maar naar een door hard werken vergaard vermogen. Het antwoord op dit dilemma is niet een of andere vorm van compromis, van halfslachtige mode, gedempte etiquette en ingehouden koketterie, maar een splitsing der taken naargelang het geslacht. Aan het begin van de negentiende eeuw verlaten de mannen de mode, of beter, trekken zij zich volgens R. König terug in de mode van de ‘nieuwe soberheid’. Mannen dragen van nu af aan saaie donkere pakken die perfect passen bij hun ethiek van werkzaamheid, spaarzaamheid en deugd. Met deze verzaking aan de mode en aan het spel van uiterlijke schijn breekt de man met het traditioneel symbolisch handelen van de aristocratie. De vrouw echter niet. Integendeel, zij zal plaatsvervangend het verschil uitdragen door zich verder te kleden en te bewegen volgens de code van de ‘elegance’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Symbolische invaliditeitOok al wordt het verschil tussen man en vrouw steeds meer benadrukt, de uiterlijke tekens van welstand blijven belangrijke instrumenten in de legitimering van de macht van de nieuwe industriële middenklasse. Met het oog op de zware taak die hem later te wachten staat, wordt de burgerzoon sport en gymnastiek aanbevolen. De jeugd van de meisjes daarentegen wordt besteed aan het onderdrukken van hun natuurlijke houding en wijze van voortbewegen. Hun toekomstige functie van ‘sociaal ornament’ vereist dat die gedragingen worden afgeleerd die eigen zijn aan het gewone volk. Want dat is in de negentiende eeuw de functie bij uitstek van de vrouw: het tot uitdrukking brengen van de grootsheid van haar man. L. Duffin: ‘Het Victoriaanse ideaal van de perfecte vrouw was het perfecte statussymbool. Zij was het symbool van het demonstratieve nietsdoen en de actor van demonstratieve consumptie. Echter, haar symbolische status verleende haar geen enkele zinvolle activiteit, integendeel, maakte haar pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gressief meer en meer nutteloos. (...) Met de tijd werd het beeld van de perfecte vrouw het beeld van de onbekwame vrouw, de vrouwelijke invalide’. Deze symbolische invaliditeit - die weliswaar zou leiden tot reële invaliditeit - is niets anders dan het uithangbord van haar welgestelde man of vader. Als bewijs dat zij van gegoede komaf is of een goede partij getroffen heeft, tooit de burger-vrouw zich met kleren die het haar volkomen onmogelijk maken zich bezig te houden met nuttige arbeid. Haar taak van goede moeder en huisvrouw beperkt zich tot het houden van toezicht op het personeel. Koketterie en mode blijven de aangewezen middelen om het ostentatieve nietsdoen, dat vanouds aanzien verschaft, tot uiting te brengen. Ph. Perrot: ‘De crinoline, die monsterlijke afmetingen aanneemt, is op zichzelf al een samenvatting van dit tijdperk van insnoering en verlamming. (...) Hoe meer een jurk de vrouw in haar bewegingen beperkt, des te meer impliceert deze personeel, ceremoniële verplaatsingen en verloren tijd.’ En het tijdschrift La Vie Parisienne van 7 mei 1870 meldt: ‘Meet men de plaats die willekeurig welke vrouw van deze tijd aan grondoppervlak inneemt, en u weet direct welke plaats zij in de maatschappelijke orde inneemt.’ Maar deze mode is niet alleen symptomatisch voor een samenleving waarin een nieuwe klasse uitvoerig gebruik maakt van de vroegere statussymbolen. Ze is evenzeer symptomatisch voor een samenleving waarin de politieke economie van de bevolking zich nu ook intensief op de seksualiteit gaat richten. Tijdens de negentiende eeuw ontstaat, aldus Foucault, een netwerk van machtsverhoudingen dat de seksualiteit gaat organiseren en beheren. Een belangrijk object van dit complex is het vrouwelijk lichaam ‘dat als een volledig van seksualiteit verzadigd lichaam geanalyseerd, gekwalificeerd en gediskwalificeerd wordt’. Deze definitie van het vrouwelijk lichaam krijgt duidelijk concreet gestalte in de mode: ‘Kijk eens aan: eerst wordt de natuur onthuld, verdacht gemaakt en beklemtoond (...) Door strak over de heupen vallende rokken, die overdag iets worden opgeheven om de benen te laten zien en 's avonds naar beneden worden getrokken om de boezem te laten uitkomen. Dan worden kunstmatig de karakteristieke vormen ontwikkeld, wordt alles wat nog maar enigszins hoekig is of uitsteekt verbeten weggewerkt, worden alle rondingen overdreven, vindt er een intensieve en kunstmatige cultivering plaats van de gebogen, harmonische, ongrijpbare zachte lijnen die het kenmerk van het schone geslacht zijn; de lijn van de kleding, de kapsels, de opvullingen, de overgangen, de kussentjes, de weglatingen en toevoegingen vormen één geheel en dienen één doel: zo veel mogelijk vrouw lijken. (...) De weelderige boezem (wordt) vergroot door een opgevuld korset; de wijde hoepels in rokken verbreden de heupen en de buik lijkt ronder door de demi-terme. En wat het achterwerk betreft: daar komt nog meer bij kijken. Wat een lagen! In de eerste plaats is er de natuurlijke ronding, die vergroot wordt doordat het bovenlijf zelfvoldaan naar voren wordt gestoken. Over deze onderlaag wordt een bouwwerk geplaatst dat bestaat uit het kussentje van de crinoline, enkele strak gesteven onderrokken, de overrok, die geplooid is en wordt opgenomen, en de tournure (...)’ (La Vie Parisienne, 7 mei 1870). Deze strakke modellering van het vrouwelijk lichaam, verscholen achter barricaden, ingesnoerd, gepantserd en vervormd door toevoeging van een eindeloos arsenaal kunststukjes, blijkt nu een expliciet erotische uitwerking te hebben. De mode werkt als een verzadigingsdispositief, die ‘zich tegenover de(ze) seksualiteit(en) minder als een verbodsprincipe opstelt dan als een mechanisme van prikkeling en vermeerdering’ (Foucault). ‘De vrouwelijke schoonheden die onze zinnen het meest prikkelen zijn ongetwijfeld weelderige, rijk ontwikkelde heupen en borsten,’ zo bekent dr. Adolphe Bertillon. En daar zorgt inderdaad het negentiende-eeuwse korset voor. Het snoert de taille zodanig in dat borsten, heupen en billen sterk geaccentueerd worden. ‘Zo kan het korset beschouwd worden als het voornaamste instrument van seksuele bekoring dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de wapenuitrusting van de kleding aan de vrouw verschaft, want het geeft haar de gelegenheid tegelijk haar twee voornaamste secundaire geslachtskenmerken beter te doen uitkomen: de boezem van boven, de heupen en de billen beneden. Het mag geen verbazing wekken dat al het wetenschappelijk bewijsmateriaal van de wereld over het kwaad dat het korset doet, niet bij machte is om de afschaffing ervan te veroorzaken, maar zelfs al evenmin om betrekkelijk onschuldige wijzigingen ingang te doen vinden’ (H. Ellis). Deze van seksualiteit verzadigde vrouw, vol bekoringen, ontucht en wellust is de list van de man. Ze kan echter haar natuurlijke lot overstijgen, haar dierlijkheid onschadelijk maken door deugdzaamheid, zuiverheid en uiterst beheerst gedrag. In de negentiende eeuw ontmoeten we een vrouwelijkheid die veel minder laag bij de gronds is dan voorheen, een vrouwelijkheid omgeven door zeer strikte gedragsen affectreguleringen, die uitmunt in verstijfdheid en moraliteit. Dit negentiende-eeuwse wezen zit zowel gevangen in de kooi van haar eigen bekoorlijke lijf als in de preutsheid van haar gesublimeerde verlangens. ‘De restricties waardoor hun praktijken werden beperkt, plaatsten vrouwen op een voetstuk, boven beroeps- en zinnelijke aangelegenheden. Dit bracht echter generaties vrouwen voort, wier aandacht juist werd gemobiliseerd rond kwesties van lichamelijkheid. Terwijl de dominante ideologie vrouwen alle zinnelijke genoegens weigerde, fixeerde ze zich tegelijk op het vrouwelijke vlees, kneedde en beperkte het. Enerzijds waren de vrouwen de belichaming van spirituele zuiverheid, anderzijds was het geen intrinsieke zuiverheid en moest ze worden opgelegd. (...) De negentiende-eeuwse vrouwen in korset belichaamden het Victoriaanse ideaal: teer, zelfverloochenend, onbekwaam tot wereldlijke bezigheden maar essentieel vleselijk. Binnen het kader van de beteugelende kledij combineerden vrouwen de tegengestelde categorieën van zuiverheid en zonde (...)’ (S. en E. Ewen). Hysterie is het antwoord van vele vrouwen op deze double-bind situatie.Ga naar eindnoot3. Het is een van de weinige alternatieve rollen voor vrouwen die niet meer bij machte zijn om met deze spanningen om te gaan. Ook al mag de vrouw van haar seksueel begeerlijke lichaam zelf niet genieten, het erotisch genot, dat nu een uitgesteld genot geworden is, valt wel de man ten deel. Het genot op termijn is de meerwaarde aan beschaving van de burgerij ten opzichte van de onmiddellijke wellust van de aristocratie. Dijen en borsten konden ten tijde van de zeventiende-eeuwse aristocratie nogal eens ‘en plein public’ ontbloot worden. In de achttiende eeuw was gluren door kieren en sleutelgaten een gecultiveerde praktijk. Maar de negentiende-eeuwse burgerij verdraagt in het openbaar geen enkel ontbloot lichaam of lichaamsdeel. De negentiende eeuw luidt een nieuwe fase in in het door Norbert Elias bestudeerde beschavingsproces, dat sinds de Renaissance het lichaam steeds meer achter de coulissen verwees. Ze kluistert het preutse lichaam aan de privé-sfeer en omgeeft het met eindeloze regels van fatsoen.
Het lichaam wordt enerzijds beschermd door de privé-sfeer, anderzijds verdoezeld in ontelbare lagen stof, vervormd en onherkenbaar gemaakt door korsetten, kunststukjes en monstrueuze hoepels. De negentiende-eeuwse definitie van schoonheid staat nog steeds voor uitvergrote proporties en exuberanties, althans wat de kledij betreft. Toch groeit ook reeds de zin voor het detail, de kleine aanwijzing, de bijzonderheid die verwijst naar het bijzondere individu. Het proces dat in onze eeuw zal uitmonden in een massale verspreiding van de mode, komt in het midden van de negentiende eeuw op gang. Er is de verbetering van de textielindustrie, de opkomst van de warenhuizen en de algemene verhoging van de levensstandaard. Steeds meer mensen kunnen de burgerlijke vestimentaire attributen - desnoods in een goedkopere uitvoering - aanschaffen. In een samenleving waarin de klassegrenzen en de klassegebonden levensstijlen vervagen, is het individu het enige wat nog rest. Individualiteit, persoonlijkheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
psychologische eigenschappen, zijn categoriëen die in de negentiende eeuw opgang maken. Deze mentaliteitsverandering vormt de achtergrond voor de bijzondere belangstelling voor het gezicht, waarop de make-up nu veel gematigder wordt aangebracht. Tegenover het clowneske schilderwerk van de zeventiende en achttiende eeuw staat een nieuwe mode die de natuurlijke lijnen op een subtiele wijze ondersteunt. Alle aandacht richt zich thans op de natuurlijke kenmerken van het gezicht, want deze vertellen zoveel over de persoon en z'n ik. ‘Men geeft weliswaar de voorkeur aan een klein, mooi, ovaal gezicht, maar de welsprekendheid ervan hangt voornamelijk af van de verschillende posities van de hals: “(...) zij wijzen op vrijheid, moed, gebrek aan wilskracht, soepele plooibaarheid of een eerbiedwaardige stand”. Het voorhoofd behoort “hoog en vlak” te zijn, want “aan de kalmte en de zuiverheid van de lijnen ervan meet men de zachtheid van het karakter en de zielerust af”. Onder de fijne wenkbrauwen “die weinig afwijken van de rechte lijn” en die “het gezicht een bijzondere zachtheid en openheid verlenen”, zijn zwarte ogen “vuriger dan blauwe ogen; maar die laatste duiden op meer tederheid en kalme hartstochten”. De neus dient “noch te puntig, noch te breed” te zijn, en de neusvleugels “beweeglijk” zodat ze in staat zijn “bepaalde vluchtige indrukken tot uitdrukking te brengen”. De mond tenslotte, moet “klein, glimlachend en vrij van speeksel” zijn en mag niet omzoomd worden door te dunne lippen; die doorgaan voor gemeen”’ (Perrot). De tekens worden steeds meer genuanceerd en ingetogen. Niet alleen breidt het repertoire aan sociaal relevante kenmerken zich uit, ook de code ervan wordt ingewikkelder. De code van het detail verkrijgt een betekenis die verwijst naar het individu en zijn persoonlijke karaktertrekken. Morfologische nuances worden volgens Perrot onontbeerlijk ‘om “het individu te typeren” en “het type te individualiseren”’. In deze periode ontstaan eindeloze fysionomieën, zowel ‘geleerde’ als gepopulariseerde versies waaruit men zich kan laten voorlichten wat een ingedeukte neus, een scheve mond of een paar bolle wangen betekent. Het individu en zijn authenticiteit komen steeds meer op de voorgrond, de maskerade en theatraliteit worden als valse schijn en onoprechtheid afgedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Korset en crinoline verguisd...De verschillende lijnen van kritiek die zich in de loop van de verlichte eeuw ontwikkelden, en tijdens de negentiende eeuw in een restauratieve beweging werden onderdrukt, komen tijdens de laatste decennia van deze eeuw versterkt naar boven terug. Zij sluiten een alliantie en richten zich met man, vrouw en macht tegen het korset, het teken bij uitstek voor alles wat nu bestreden moet worden: vrouwelijke onderdrukking en dienstbaarheid, ziekte, valse schijn en belachelijke gekunsteldheid. In en rondom de mode ontstaat een nieuw conflict rond de legitieme definities van schoonheid en vrouwelijkheid. Artistieke bewegingen ijveren voor nieuwe esthetische principes. Initiator daarvan was de Britse Pre-Rafaëlitische broederschap. Zij stelde zich als doel in haar kunst de natuur werkelijkheidsgetrouw te kopiëren. Schoonheid is natuurlijkheid en waarheid. Dit schoonheidsideaal wil zij ook verwerkelijkt zien in de kledij. ‘De eerste vereiste van mooie kledij is dat zij de natuurlijke vorm van het menselijk lichaam respecteert,’ zo verklaarde een Pre-Rafaëlitische dame. Op het vasteland zijn deze schoonheidsidealen overgenomen door jonge kunstenaars geïnspireerd door ‘l'art nouveau’. De hygiënistische artsen vragen opnieuw aandacht voor hun gezondheidsideaal. Zij laten alle schadelijke gevolgen van het korset de revue passeren: hart- en spierverzakkingen, verschuivingen van de onderbuikorganen, galzucht, storingen in de spijsvertering, zenuwlijden, hysterie, frigiditeit, ademhalingsstoornissen... Het medisch corps herhaalt het belang van beweging en sport, ook voor de vrouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De gegoede dames die met hun symbolische invaliditeit korte metten willen maken, sluiten zich bij deze wetenschappelijke argumentatie aan om hun eigen eisen kracht bij te zetten. Vaak laten zij het woord voeren door de vrouwelijke artsen in eigen rang. Vrouwen eisen stemrecht en het recht op werk. Zij eisen mobiliteit, kracht en gezondheid en willen daarom hun keurslijf verlaten. Deze verschillende eisen vloeien samen en in de jaren tachtig van de negentiende eeuw worden in de meeste Europese landen verenigingen opgericht ter verbetering van de vrouwenkleding. De Reformbeweging is geboren en zij ijvert voor een vrouwelijke kledij die gezondheid, functionaliteit en schoonheid combineert. Ook al was het korset het eerste doelwit, de bovenkledij wordt op haar beurt ter discussie gesteld. Deze gegoede, vooruitstrevende en meestal ook intellectuele vrouwen herkennen zich niet meer in de valse schijn, de exuberanties en de erotische pikanterie van de traditionele ‘dames’ kleding. Zij willen kleren die getuigen van eenvoud en waarheid. De crinoline met haar overdaad aan kantjes, lintjes en strikjes wordt vervangen door een sobere, soepel vallende rechte jurk. De nieuwe definitie van schoonheid en vrouwelijkheid valt overigens niet bij iedereen in goede aarde: ‘(...) de tegenwoordige, jongensachtige jurken zijn symbolisch voor de feministische opvattingen en de minachting voor het moederschap. Ze omhullen reliëfloze efeben en betekenen de afwijzing van de vrouwelijkheid, ten gunste van een of ander zielloos feminisme!’ (E. Monin). Ook al blijft deze hervormingsbeweging nog beperkt tot een kleine groep, ze is op gang gekomen en blijkt niet meer te stuiten. De democratisering van de sport voor vrouwen en de intrede van de fiets hebben zowel de reformbeweging als de emancipatiebeweging een extra stootkracht gegeven. De fiets wordt als het ware het symbool van de vrouwelijke onafhankelijkheid. Het beeld van de fietsende suffragette in broek gekleed, boezemde heel wat ouders en mannen angst in, toch werd het steeds meer werkelijkheid. In het begin van de twintigste eeuw fietste de vrouw haar nieuwe definitie in. Op het vlak van de mode wordt deze nieuwe definitie gretig opgenomen als inzet voor een spectaculaire subversiestrategie. Nieuwkomers in het veld zijn wegens hun gedomineerde positie en de heersende concurrentielogica gedoemd zich opvallend te manifesteren. Aan het einde van de negentiende eeuw wordt de dominante plaats onder andere ingenomen door het couturehuis Worth, de Soeurs Callot en Madame Paquin. Het orthodoxe design is de s-lijn met korset, het is overdadig en zeer luxueus. De jonge rijzende ster in dit veld, Paul Poiret, schaft in 1908 het korset af, maar daarmee nog niet de vrouwelijke immobiliteit. Twee jaar later ontwerpt hij de strompelrok, een rok die zo strak is aan de onderkant dat men slechts met uiterst spaarzame pasjes vooruit kan komen. Bij de minste onvoorziene beweging valt men zo voorover en om dergelijke scènes te voorkomen binden de vrouwen hun benen met een band bij elkaar. Paul Poiret roept zichzelf uit tot de bevrijder van de vrouw, maar voor velen gaat hij te ver. Veel vrouwen willen het korset, noch de crinoline afschaffen. Voor anderen daarentegen gaat hij niet ver genoeg. De ontwerpster die de actieve vrouw functionaliteit, eenvoud en waarheid zal bieden is Coco Chanel. Met haar creaties gooit zij in één klap de idee van mode als pronkerig uitstalraam omver. Zij ontwerpt eenvoudige pakjes van jersey, een als inferieur beschouwd materiaal dat tot dan toe alleen werd gebruikt voor lange herenonderbroeken en hemden. Tot diep in de jaren vijftig zal de strijd om de dominante definitie van vrouwelijkheid de drijvende kracht zijn achter de beweging in de mode. Toch zal de instrumentele rationaliteit steeds meer aan belang winnen, de symbolische rationaliteit wordt secundair. De vestimentaire tekens worden minder opzichtig. Maar net voor het einde van de Haute Couture wordt ingeluid, zal de modebom nog eenmaal barsten. In 1947 voert Christian Dior de crinoline weer in. De lange, immens wijde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
rok, de ingesnoerde taille met kussentjes op de heupen, de ronde schouders en zelfs het ingebouwde korset keren terug. ‘A New Look!’ schrijft een Amerikaanse moderedactrice. Maar nieuw is deze allerminst. Diors crinoline is een variant van die van de negentiende-eeuwse Victoriaanse vrouw. Het verzet tegen de New Look is niet miniem. In de Parijse rue Lepic rukt een menigte woedende vrouwen Diors creatie van een etalagepop af. En wanneer hij in Amerika aankomt, wordt hij bij zijn hotel opgewacht door boze dames met spandoeken: ‘Mr. Dior, Go home’ of ‘Burn Mr. Dior’. In Chicago wordt de ‘Little-Below-The-Knee-Club’ opgericht. Deze vereniging telt 13.000 vrouwelijke leden. In Engeland wordt een oproep gedaan tot de British Guild of Creative Designers om de New Look te boycotten. Maar al dit geschreeuw mag niet baten. ‘Ik heb de kunst om te behagen weer nieuw leven ingeblazen,’ zegt Dior en hij zal gelijk krijgen ook. Zou het toeval zijn dat deze creatie zo'n bijval vindt op een ogenblik dat de middenklasse het Victoriaanse ideaal van vrouwelijkheid verwerkelijkt? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van Haute Couture naar massaconfectieDior is een niet onbetwiste leider binnen de Haute Couture geweest, maar nog tijdens zijn carrière zal de toestand in de modewereld grondig veranderen. Vanaf ongeveer 1955 is het de beurt aan de prêt-à-porter en de massaconfectie. Een nieuwe rationaliseringsfase treedt in: rationalisering in de zin van standaardisering en uniformisering. De mode wordt massaal gedemocratiseerd. De middenklasse is nu leidinggevend geworden. Maar de tol die men voor de democratisering van de mode heeft betaald, is het verlies aan distinctieprofijt. De grote verschillen zijn verdwenen, de kleine verschillen winnen aan belang. In moderne massaculturen zijn niet meer de grote contrasten, maar de nuances van belang, zo schreef Alex de Tocqueville reeds toen hij voor het eerst de massacultuur in de Verenigde Staten bestudeerde: ‘Kleine verschillen kunnen veel sterker gevoeld worden, wanneer de algemene gelijkheid haar beslag heeft gekregen. Men zou kunnen zeggen dat in de moderne massaculturen van de hoog ontwikkelde industriële maatschappij niet de grote contrasten maar de nuances effect hebben; de nuance is de meest volmaakte uitdrukking van de toenemende democratisering van de samenleving. Dat geldt niet alleen voor de politiek, dat geldt vooral in het door de mode bepaalde verbruik.’ De vestimentaire tekens zijn door dit rationaliserings- en democratiseringsproces duidelijk van betekenis veranderd; ze verwijzen niet langer naar een sociale identiteit maar naar individualiteit. De concurrentie draait nu om de distinctie van het ‘ik’. Niet meer één, maar verschillende modes tegelijk dringen door tot een steeds jonger midden- en lagere-klasse publiek (hun modes en stijlen kunnen zich nu ook opwaarts bewegen), tot mannen zowel als tot vrouwen. Sinds de machtsbalans tussen mannen en vrouwen gelijker is geworden, eisen vrouwen een modieuze en uiterlijk verzorgde man. Aan mannen komt niet alleen meer de lust toe van de schoonheid van hun vrouw, zij moeten er nu zelf ook de lasten van dragen. En hoewel het lijkt alsof alles kan, alsof het allemaal wat losser is geworden, is en blijft ook de massamode een dwingend systeem. Massificatie en democratisering betekenen ook normering. Meedoen met de mode is de norm. De effectiviteit van de norm komt duidelijk tot uitdrukking in de bijna dwangneurotische houding van vele vrouwen ten opzichte van hun lichaam. Want niet meer alleen de kleren maken de man of vrouw. Evenveel aandacht gaat nu uit naar het lichaam dat sinds de afschaffing van het korset slank moet zijn. Het dominante lichaamsmodel is slank, bruin en jong. De ‘mannequinmaatschappij’ oefent een tirannie uit op elkeen die erbij wil horen. Ieder die het dominante lichaamsmodel wil evenaren, moet onophoudelijk de strijd aanbinden tegen vetzucht, rimpels, puistjes en vaalheid. Het tijdperk van het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘bevrijde’ lichaam is minstens even tiranniek als dat van het insnoerende korset. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|