Daarnaast is het onvermijdelijk dat de landen in Oost-Europa, en misschien om andere redenen ook het gebied rondom de Middellandse Zee, steeds meer aandacht zullen vragen. Het enthousiasme waarmee verschillende Nederlandse ministers als echte jongens van Han de Wit in de laatste weken alom de Nederlandse kennis & kunde hebben aangeboden, is ontroerend en onstuitbaar. Nog afgezien van de discussie over wie dat moet betalen, is daarmee de traditionele tweedeling van de wereld in ontwikkeld en onderontwikkeld definitief doorbroken. Ervaringen opgedaan in ontwikkelingslanden in het werken met een gebrekkig staatsbestel en een povere infrastructuur zullen hun nut afwerpen in herstelprogramma's in Oost-Europa. En omgekeerd kan het uitvoeren van economische hervormingen daar een nieuwe impuls geven aan het denken over economische groei in de derde wereld. Vanuit kringen van ontwikkelingsdeskundigen is hierop nog zeer terughoudend gereageerd. Toch is het goed voorstelbaar dat een groot aantal van deze deskundigen, voor wie de werkgelegenheid in de meeste ontwikkelingslanden terugloopt, wel eens een nieuwe carrière in Oost-Europa zouden kunnen vinden. Daarmee zou de ontwikkelingssamenwerking dan definitief ontdaan worden van haar unieke, klimaatspecifieke karakter.
Een andere, niet geheel onafhankelijke trend wordt veroorzaakt door de ontwikkelingen in het verenigde Europa. Hoewel het verzet tegen een gemeenschappelijke Europese ontwikkelingssamenwerking nog fel en wijdverbreid is, lijkt het onvermijdelijk dat de Europese landen op een aantal punten hun krachten bundelen en een deskundig gemeenschappelijk ambtenarenapparaat opzetten. Ontwikkelingssamenwerking staat immers niet in de laatste plaats ter discussie vanwege de grote vraagtekens die bij de kwaliteit van de hulp gezet moeten worden. Vriend en vijand zijn het erover eens dat het bijna ondoenlijk is om bij de huidige omvang van de hulpgelden een zorgvuldige en nauwgezette besteding te garanderen. Als er niet binnen enkele jaren een oplossing wordt gevonden om tot kwaliteitsverbetering te komen, zou een parlementaire enquête naar de besteding van hulpgelden wel eens onvermijdelijk kunnen worden, en daar is niemand bij gebaat. Om Dolf Kool, jarenlang als hoog ambtenaar werkzaam op bz, te citeren (Intermediair, 2 februari 1990): ‘Er zal een grote nationale vermoeidheid optreden. Met een zucht van verlichting zal men de hulp aan Brussel overdragen.’ Brussel geldt niet bepaald als een schoolvoorbeeld van efficiënte bedrijfsvoering, dus een dergelijke overdracht van wat bijna gezien wordt als een deel van onze nationale souvereiniteit, zal niet zonder slag of stoot gaan. Maar met de landbouwpolitiek lukt het ook.
Er is nog een andere, onverwachtse factor die bijdraagt aan het veranderende wereldbeeld: de belangstelling voor ontwikkelingslanden van jongere generaties die niet tot de traditionele, al-of-niet kerkelijke achterban van ontwikkelingssamenwerking behoren. Voor een groeiend aantal jonge mensen tussen de 20 en de 35 jaar zijn ontwikkelingslanden ideale vakantiebestemmingen. Zoals men vroeger naar Griekenland of Spanje ging, en een decennium later naar Tunesië of Marokko, zo vertrekt men nu voor une grande randonnée naar de Filippijnen, Ecuador of Kenya. Zij gaan op reis, niet uit bewogenheid met de derde wereld, maar uit nieuwsgierigheid naar andere mensen, andere culturen. Dezelfde verandering ligt ten grondslag aan de toenemende interesse voor niet-westerse muziek en film bij mensen die men op geen enkele wijze van geiten-wollen-sokken idealisme kan verdenken. Hoewel ik wel eens voorspeld heb dat de markt voor reizen en reisboeken niet eeuwig zal blijven groeien, is het onmiskenbaar dat door deze belangstelling de ontwikkelingslanden steeds meer in een ander licht komen te staan. Met andere woorden, er ontstaat een nieuw maatschappelijk draagvlak voor een niet op hulp gerichte relatie met de traditionele ontwikkelingslanden.
In zijn huidige vorm weerspiegelt ontwikkelingssamenwerking de idealen en het wereld-