De Gids. Jaargang 153(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Anneke Brassinga IJsland * Grootste helderheid laat de dingen schuiven en springen gestoken door licht zo scherp dat het laat zien zichzelf als rilling, kookdamp tegen de koude wand van onzichtbare nacht. Geen ster te zien in duizeling van dag geen schijn van eeuwigheid. * Water is weg te denken voor wie in het dal naar zee kijkt, overvloed van kalmte drenkend vergeet het zich, ruimt zijn veld. Het oog daalt naar toppen, hellende vlakten en wolken in een lucht als water vermomd. Soms is zien weg te denken ligt het daar op de bodem zenit te zijn. [pagina 112] [p. 112] * Niemand, de mijne, vangt monsters uit zee met een speld. Op zijn bord leg ik gedrochten uit de vacht van dode vossen gepeld. Dan jaag ik hem de berg op, omgord met veren vliegt niemand hoger. 's Avonds keert hij als lawine terug springt mij ijzig op de rug. Niemand doet mij zo de dampen aan als mijn liefste, de volle maan. * De lucht een ram blinkend van horens, rijk aan wol. Zee een steen vol gaten met schepen, schapen, licht, lucht. Mensen gaan als water door al de gaten heen. * Er is hier veel dat grond raakt zwaar zonder wortels rust in zee of op land, what's in a name, gespleten steen blijft getweeën een, het water wast zich zoals licht dag en nacht de ogen reinigt. Tijd ligt opgetast, valt verlossend druppels doorgewinterde sneeuw Niets menselijks is ons vreemd, zeggen de dames op de berg terwijl zij smelten, steeds frivoler hun taille, hun parasol verandert allengs in een dode rat, hun zwarte borsten dijen uit in dooi, kanker van winter door overmaat aan licht. [pagina 113] [p. 113] Er is geen horizon op zee een kier stralender dan zon waar de aarde, gat vol stenen in de lucht, leeg wordt begrip ontgaat als de zwarte pupil in het oog van een schaap voor het zich omdraait, zich uit de voeten maakt: vreemd, stenen zijn wij elkaar. * Wat te zeggen als iets zoekraakt in het grijs tussen keien? Stilte valt in het oog, pool de plek waar iets niet is. Kan ik niet tevreden zijn met al de ontelbare stenen daar beneden in de baai? Zeg maar dat ik blind ben, de kei tussen keien niet zie waaraan ik twijfelen kan. Te zien of niet te zien: iets moet er zijn zegt al wat is. [pagina 114] [p. 114] * Stenen hebben een hart van brand. De tweede regel is verdampt in wind zo hard dat ik in elke hand een steen moet dragen staand op de kraterrand. De eerste regel ging verloren in mist boven de weg, rook slinger door het land. Vuurslag, geweld van vallen. Ontelbaar maal toeval, gestapeld wegwijzer naar meer, verder, altijd hetzelfde afval van stenen en verzen. Wie de weg volgt, over puin klimt groeit met de berg bij elke stap. Wie afdaalt van de kraterrand zeult met gemis van binnenkant. Kom waar wind stil ligt: ik laat mijn stenen waaien. Vorige Volgende