De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdVertalen
| |
[pagina 912]
| |
gen een kleine twintig jaar waarin geen nieuwe vertalingen verschijnen, en evenmin herdrukken van de oude. Aan het begin van deze eeuw begint een periode van veertig jaar (1901-1941) waarin niet minder dan acht volledige vertalingen van de DC het licht zien, plus één vertaling van het Inferno; daarna volgen weer ruim veertig jaar zonder nieuwe vertalingen. De hernieuwde belangstelling voor Dantes werk in de laatste jaren blijkt onder andere uit herdrukken van twee oude vertalingen (die van Frederica BremerGa naar eind1. en van Christinus Kops O.F.M.), en vooral uit de publikatie van een nieuwe (proza)vertaling door Frans van Dooren.Ga naar eind2. In totaal beschikken we nu dus over dertien integrale vertalingen van de DC: twaalf Nederlandse en één Vlaamse. Zoals op een onlangs te Rome gehouden congres over Dantevertalingen weer eens is gebleken,Ga naar eind3. slaat ons taalgebied daarmee althans in kwantatief opzicht geen slecht figuur, ook al kunnen wij natuurlijk niet wedijveren met de stortvloed van vertalingen die de afgelopen twee eeuwen in de belangrijkste Europese talen vervaardigd is. Onze Dante-vertalingen zijn nog geen onderwerp geweest van uitputtende studie,Ga naar eind4. en het is overbodig te zeggen dat ik hier geen poging in die richting zal wagen. Ik zal alleen een paar opmerkingen maken over Van Doorens vertaling, en daarbij incidenteel teruggrijpen op de al genoemde vertaling van Kops.Ga naar eind5.
Laat ik beginnen met te zeggen dat Van Doorens editie verzorgd en overzichtelijk is. De tekst van de DC wordt voorafgegaan door een bio-bibliografische schets van de auteur, een bondige karakteristiek van de DC en een interessante verantwoording. Na de vertaling (waarbij elk canto wordt voorafgegaan door een korte samenvatting) volgen een beknopte bibliografie, uitvoerige aantekeningen bij de tekst en een personenregister.Ga naar eind6. Deze nieuwe Dante heeft in de dag- en weekbladpers een aantal welwillende recensies gekregen (waarin op de vertaling zelf overigens nauwelijks werd ingegaan), en is ook commercieel een succes: binnen een jaar na publikatie waren 6500 exemplaren verkocht, wat gezien de tamelijk hoge verkoopprijs beslist een fors aantal genoemd mag worden. In zijn verantwoording vermeldt Van Dooren (anders dan zijn voorgangersGa naar eind7.) accuraat de bronnen waarvan hij zich heeft bediend. De vertaalde tekst is die van een editie uit 1957 van het bekende commentaar van Sapegno; de gebruikte commentaren zijn, naast dat van Sapegno, die van Momigliano (1945) en Scartazzini-Vandelli (1903). Verder heeft Van Dooren nog ‘zeer vele andere hulpmiddelen’ gebruikt, waarvan hij alleen de Dizionario della Divina Commedia van Siebzehner-Vivanti met name noemt.Ga naar eind8. Wie ervaring heeft met het vertalen van werken die de eeuwen hebben getrotseerd weet dat ‘de stijl’ van de vertaling er nooit onmiddellijk is; die moet gezocht worden via talrijke ‘proefvertalingen’. Ook Van Dooren is het zo vergaan. Hij heeft het geprobeerd met ‘zuivere en onzuivere terzinenvertalingen, rijmende en rijmloze verzen, vertalingen in poëzie en vertalingen in proza’Ga naar eind9., en kwam uiteindelijk tot het (zijns inziens steeds groeiende) besef ‘dat de poging om de Divina Commedia als rijmdicht (wat het in wezen is) in het Nederlands over te brengen zo iets is als proberen een in de bergen gelegen middeleeuwse stad uit Italië af te breken en gemoderniseerd en wel in een Hollandse polder weer op te bouwen’. Hij koos dus, omwille van de ‘betrouwbaarheid en leesbaarheid’, voor het proza, net als aan het begin van deze eeuw de Vlaming P.B. Haghebaert O.P. en Hein Boeken. Hierop valt weinig af te dingen. Wie (zoals bij ons indertijd Albert Verwey) meer op een herschepping dan op een getrouwe vertaling van de DC uit is, zal het metrum van het origineel vaak willen handhaven; wie het om een werkelijk getrouwe weergave van de inhoud begonnen is, zal in formeel opzicht onvermijdelijk water bij de wijn moeten doen. Een vertaler stelt zich een doel, en kiest daar de middelen bij; of (want zo gaat het vaker, denk ik) hij peilt zijn eigen capaciteiten en stelt daar zijn doel op af. En vooral naar het gekozen doel | |
[pagina 913]
| |
moet zijn werk beoordeeld worden. Van Dooren formuleert zijn doel heel duidelijk. Hij heeft er op de eerste plaats naar gestreefd ‘een vertaling te creëren waarin inhoudelijke trouw aan het Italiaans samengaat met redelijke leesbaarheid in het Nederlands’. Weliswaar heeft hij geprobeerd zijn vertaling ‘een dichterlijke toets’ te geven, maar ‘een van zijn voornaamste doelstellingen is geweest Dante leesbaar te maken voor hen die het Italiaans niet machtig zijn’. Betrouwbaarheid dus, en leesbaarheid. Leesbaar is Van Doorens vertaling in hoge mate; daar kan ik heel kort over zijn. Wat de betrouwbaarheid betreft: bij het doorbladeren van de vertaling viel mijn oog op een paar passages die voor bijstelling in aanmerking lijken te komen. Ik noem er enkele uit Inf. xxvii, ook om een idee te geven van de ingewikkelde problemen waarvoor een Dante-vertaler komt te staan. In de achtste ringgracht van de hel, waar de zielen van de slechte raadgevers hun straf ondergaan, ontmoeten Dante en Vergilius de Griekse held Odysseus en zijn onafscheidelijke makker Diomedes; de eerste vertelt op nadrukkelijk verzoek van Vergilius ‘waar hij uiteindelijk (...) de dood heeft gevonden’. Als de Grieken zich tenslotte weer verwijderd hebben, verschijnt de ziel van een andere slechte raadgever, graaf Guido da Montefeltro. Deze Guido houdt Vergilius staande met de woorden (xxvii, 19-24):
(...) O tu a cu' io drizzo
la voce e che parlavi mo lombardo,
dicendo ‘Istra ten va; più non t'adizzo’,
perch'io sia giunto forse alquanto tardo,
non t'incresca restare a parlar meco:
vedi che non incresce a me, e ardo!
‘O gij tot wie ik nu spreek en die zojuist in het Lombardisch hebt gezegd: “Vooruit, ga nu op weg! Ik spoor u verder niet aan,” wees zo goed hier even te blijven staan, ofschoon ik misschien wat laat ben gekomen: ge ziet dat ge er mij, ook al sta ik in brand, een groot plezier mee doet!’ Mijn voornaamste bezwaar geldt hier de vertaling van de laatste twee verzen. In de oorspronkelijke tekst is sprake van een duidelijke oppositie tussen spreker en aangesprokene (‘non t'incresca [...] non incresce a me’), die in de vertaling onvoldoende tot uiting komt. En waarom ‘ga nu op weg’ voor ‘ten va’? ‘Op weg gaan’ betekent ‘ergens naar toe gaan’, impliceert een reisdoel. En de zielen van deze verdoemden hebben geen doel; zij zijn voorbestemd daar ten eeuwigen dage te blijven ronddolen. Een vertaling die tegemoet komt aan de genoemde bezwaren, zou bijvoorbeeld kunnen luiden: ‘O gij tot wie mijn woord zich richt en die zojuist in het Lombardisch sprak “Ga nu maar heen! niet langer vuur ik u aan”, hopelijk verdriet (spijt, mishaagt) het u niet met mij te spreken, ook al ben ik misschien wat laat gekomen; ge ziet, mij verdriet het niet, en ik ben vuur en vlam!’ Guido, die in de overtuiging verkeert dat Vergilius een zojuist in de hel gearriveerde Italiaan is, vervolgt zijn betoog (xxvii, 25-27):
Se tu pur mo in questo mondo cieco
caduto se' di quella dolce terra
latina ond'io mia colpa tutta reco (...)
‘Als gij nu pas vanuit het heerlijke Italië,
waaraan ik al mijn zonden verschuldigd ben, in
deze blinde wereld zijt gekomen, (...)’.
Deze vertaling is onjuist. Veel beter zou bijvoorbeeld zijn geweest: ‘vanwaar ik al mijn zonden heb meegetorst’. Even later (v. 33) spoort Vergilius Dante als volgt aan om Guido te antwoorden:
(...) ‘Parla tu; questi è latino.’Ga naar eind10.
Deze opmerking van Vergilius houdt direct verband met zijn vermaning aan Dante in het voorafgaande canto, toen deze uiting had gegeven aan zijn brandende verlangen om Odysseus en Diomedes te ontmoeten. Vergilius had toen op besliste toon gezegd: | |
[pagina 914]
| |
‘Zorg dat uw tong zich in bedwang houdt. Laat mij maar praten (Lascia parlare a me), want ik heb begrepen wat gij wilt weten. En gezien hun Griekse afkomst zouden zij misschien tegenover uw woorden wel eens terughoudend kunnen zijn.’
Grieken zijn trots, weet Vergilius, en beschouwen niet-Grieken al gauw als barbaren; daarom is een groot schrijver uit de oudheid als hijzelf in dit geval een betere woordvoerder dan Dante, met wie iemand als Odysseus zich misschien niet eens zou verwaardigen te spreken. Maar graaf Guido is een Italiaan en bovendien haast een tijdgenoot van Dante; bij hem kan de conversatie daarom rustig aan Dante worden overgelaten. Dit alles wetende, zal duidelijk zijn dat de vertaling van v. 33: ‘Sta hem maar te woord: het is een Italiaan.’ de kern van Vergilius' opmerking mist. Vergilius bedoelt te zeggen dat het nu een goede gelegenheid voor Dante is om het woord te voeren, en verwijst daarbij impliciet naar hun eerdere ontmoeting met de twee Grieken: ‘Nu is het jouw beurt (om te spreken); (want) dit is een Italiaan.’ Er zijn nog een aantal andere passages die voor bijstelling in aanmerking komen.Ga naar eind11. Maar daar dient direct aan toegevoegd te worden dat het nagenoeg onmogelijk is om een encyclopedisch en uiterst complex werk als de DC meteen vlekkeloos te vertalen. Van Dooren heeft ongetwijfeld degelijk werk geleverd; en de kleine plooien in zijn vertaling zullen in de toekomst zeker gladgestreken worden. Interessanter en in laatste instantie belangrijker is het daarom om de algemene opzet van de vertaling van Van Dooren eens nader te bekijken. Ik moet me helaas beperken tot een paar aspecten, en zal daarom aspecten noemen die me karakteristiek lijken voor Van Doorens benadering. In de doelstelling zoals geformuleerd door Van Dooren overheerst het streven naar betrouwbaarheid en leesbaarheid het streven naar een waarlijk poëtisch resultaat. Deze keuze is in de vertaling niet alleen herkenbaar, maar drukt daar zelfs een stevig stempel op. Men neme bijvoorbeeld de perifrase, die in de vertaling zeer vaak gecompleteerd wordt met de omschreven persoon of het omschreven begrip. Ik geef een aantal onmiddellijk duidelijke voorbeelden van perifrasen van personen: ‘'l maestro di color che sanno’ (Inf. iv, 131) 〉 ‘de meester van allen die weten, Aristoteles’; ‘quel savio gentil, che tutto seppe’ (Inf. vii, 3) 〉 ‘Vergilius, die nobele wijze die van alles op de hoogte was’; ‘[il] mar di tutto 'l senno’ (Inf. viii, 7) 〉 ‘Vergilius, die zee van alle wijsheid’; ‘più savio di te’ (Purg. xxv, 63) 〉 ‘een wijzer man dan gij, namelijk Averroës’; ‘colui ch'a tutto “l mondo fe” paura’ (Par. xi, 69) 〉 ‘Caesar, die heel de wereld angst aanjoeg’.Ga naar eind12. Indien toegepast met een dergelijke frequentie heeft deze benaderingswijze een prijs. De perifrase is, zoals bekend, ‘een van de figuren die Dante het meest dierbaar is, en een van de meest karakteristieke voor zijn beeldende, complexe stijl’; zij is bovendien ‘een van de meest suggestieve middelen om doctrine en profetie mysterieus en ingewikkeld te maken’.Ga naar eind13. Het valt niet moeilijk in te zien dat expliciete toevoeging van omschreven persoon of begrip onvermijdelijk ten koste gaat van het door de auteur beoogde Verfremdungseffekt. In een aantal gevallen levert een dergelijke toevoeging bovendien ongewenste resultaten op; bijvoorbeeld bij ‘ebbe la Santa Chiesa in su le braccia’ (Purg. xxiv, 22) 〉 ‘een paus die eens de Heilige Kerk in zijn armen heeft gehouden’, of bij ‘quel Donato / ch'a la prim'arte degnò porre mano’ (Par. xii, 137-138) 〉 ‘de grammaticus Donatus, welke laatste zich verwaardigde om zich met de eerste der wetenschappen bezig te houden’. Dante bedoelt met de bewuste perifrasen weinig meer te zeggen dan dat de bewuste ziel eens paus resp. grammaticus was; voegt men dat er in het Nederlands nog eens expliciet aan toe, dan krijgt men eigenlijk gewoon een tautologie. Een vergelijkbaar geval heeft men bijvoorbeeld in Par. | |
[pagina 915]
| |
xx, 1: ‘colui che tutto 'l mondo alluma’ 〉 ‘de zon, die de wereld verlicht’. In andere gevallen heeft de verduidelijking van de perifrase niet het karakter van een kleine toevoeging, maar van eliminatie of vervanging: ‘“quando tonda / vi si mostrò la suora di colui”, / e 'l sol mostrai’ (Purg. xxiii, 119-121; letterlijk: ‘“toen de zuster van hem”, en ik wees op de zon, “zich rond aan u toonde”’) 〉 ‘toen het volle maan was’; ‘Dietro li andai incontro a la nequizia / di quella legge il cui popolo usurpa, / (...) vostra giustizia.’ (Par. xv, 142-144; letterlijk: ‘In zijn gevolg trok ik op tegen de boosaardigheid van die wet wier volk (...) uw rechten schendt’) 〉 ‘In zijn gevolg trok ik naar het Heilig Land om de ongelovigen te bestrijden, die de wet van Mohammed aanhangen en zich (...) aan uw rechten vergrijpen.’ In weer andere gevallen wordt niet onmiddellijk doorzichtige beeldspraak vervangen door een betekenisomschrijving: ‘Io te sovra te corono e mitrio’ (Purg. xxvii, 142; Kops vertaalde hier: ‘Ik kroon u dus met diadeem en mijter’) 〉 ‘Ik schenk u de volledige macht over uzelf’; ‘che li assegnò sette e cinque per diece’ (Par. vi, 138; letterlijk: ‘die hem zeven en vijf teruggaf voor tien’) 〉 ‘ofschoon hij zijn bezit met een vijfde had doen toenemen’. Maar tamelijk talrijk zijn ook gevallen waarin de lengte van de vertaling door substantiële verduidelijkende toevoegingen de lengte van het origineel verre overtreft: ‘Vero è’ (Inf. iv, 7; letterlijk: ‘Het is waar’) 〉 ‘En het lijkt ongelofelijk, maar het is de volle waarheid, wanneer ik vertel’; ‘per sé stessa cade / mirabilmente a l'una de le rive’ (Purg. xxv, 85-86) 〉 ‘komt zij dan op wonderbaarlijke wijze op een der beide oevers terecht: op die van de Acheron als zij verdoemd is, op die van de Tiber als zij gered is’ (het gecursiveerde stuk is toegevoegd); ‘tempo non è di dire, e non saprei’ (Purg. xxvi, 90; letterlijk: ‘daar is geen tijd voor, en dat zou ik ook niet kunnen’) 〉 ‘dan moet ik u helaas zeggen dat ik geen tijd heb om die allemaal op te noemen. Bovendien zou ik er, gezien het grote aantal mensen dat hier vertoeft, niet toe in staat zijn.’Ga naar eind14. Men zou kunnen denken dat dergelijke interpolaties ingegeven zijn door enerzijds het verlangen om duidelijkheid te scheppen en anderzijds de noodzaak om de omvang van het notenapparaat binnen aanvaardbare grenzen te houden. Maar wat blijkt? In vele van de geciteerde (en vrij willekeurig gekozen) passages gaat de verduidelijkende interpolatie vergezeld van een (niet zelden uitvoerige) noot. Het was naar mijn mening beter geweest als Van Dooren de vertaling zo bondig en kernachtig mogelijk had gehouden, en de toelichting uitsluitend in de noten had verstrekt. Kenmerkend voor een meer explicerende dan dichterlijke vertaaltrant is ook het invoegen van woordherhaling waar deze in het origineel ontbreekt. Ik beperk me tot twee voorbeelden: ‘Deze flits van herkenning ontstak in mij de herinnering. En de herinnering zorgde er op haar beurt weer voor dat...’ (Purg. xxiii, 46-47); ‘Nu kom ik toe aan de beantwoording van uw tweede vraag, de vraag namelijk waarom ik me hier in deze sfeer bevind.’ (Hier ontbreekt in de brontekst niet alleen de herhaling maar überhaupt de hele zin; zie Par. vi, 111-112). Ook in de Dante-vertaling van Kops vinden we woorden die in de brontekst geen lexicaal pendant hebben. Ik zal ter vergelijking twee voorbeelden geven. Het eerste betreft de vertaling van de eerste zes verzen van het Vagevuur (de niet-cursieve woorden zijn door de vertaler toegevoegd):
Om koers te zetten over stiller waatren,
hijst 't scheepje van mijn geest nu blij de zeilen,
de zee van 't bitterst leed voorgoed ontvarend.
En zingen zal ik van die andre wereld,
waar zich de mensenziel in tranen loutert
en waardig wordt haar vlucht tot God te nemen.
In de tweede passage (Purg. iii, 118-130) vertelt Manfred, de zoon van de grote keizer Frederik, hoe hij zich op het laatst van zijn leven nog bekeerde: | |
[pagina 916]
| |
Toen ik geveld lag door twee felle slagen,
en sterven ging, gaf ik me in tranen over
aan Hem, die alle schuld liefst wil vergeven.
Mijn zonden waren groot en afschuwwekkend,
maar groter toch zijn de armen van Gods liefde,
daar ze allen die haar zoeken houdt omstrengeld.
Had eens Cosenza's herder, uitgezonden
door Clemens om het vorstlijk wild te zoeken,
een blik geslagen in het boek der liefde,
't gebeente van mijn lichaam zou nog rusten
nabij het bruggehoofd van Benevento,
beveiligd door de sterke en zware stenen.
Nu plaagt het wilde wind en kille regen,
niet eens in eigen land, doch bij de Verde,
waar hij het bracht met uitgebluste fakkels.
Het gaat hier om kleine, metrisch gemotiveerde interpolaties die ook qua woordkeus (‘groot en afschuwwekkend, / maar groter toch’) en klankvorm (‘geveld [...] felle’; ‘sterke [...] stenen’; ‘wilde wind’) met de context harmoniëren; om heel andere interpolaties dus dan bij Van Dooren. En in dit verschil weerspiegelt zich ook het verschil in doelstelling tussen de twee vertalingen. De breedvoerigheid van Van Dooren is waarschijnlijk niet helemaal los te zien van zijn besluit om behalve de metrische structuur van het origineel ook de indeling in terzinen te laten vervallen. Handhaving van de terzinestructuur in een proza-vertaling zou volgens hem ‘ronduit storend’ werken en ‘een brokkelig geheel’ opleveren ‘dat de voortgang van de lectuur belemmert’. Dat moge zo zijn, als men ervan uitgaat dat de lezer van een prozavertaling van de DC ongeveer dezelfde verwachtingshorizon heeft als iemand die een prozavertaling van een klassieke roman leest. Maar dat betwijfel ik. Ik denk dat de lezer van een prozavertaling van de DC zich er altijd van bewust blijft dat het origineel een rijmdicht in strofenvorm is, en dat hij daarom de maat van de terzine-structuur niet alleen voor lief neemt maar zelfs waardeert, omdat hij er de maat van het origineel (zij het in afgezwakte vorm) in herkent. En ik denk ook dat de manier waarop Dante zijn gedachten vorm geeft voor de lezer van een vertaling even belangrijk is als die gedachten zelf; en bij bijvoorbeeld een negentiende-eeuwse roman ligt dat toch anders. Maar deze receptie-theoretische overwegingen daargelaten, staat in ieder geval vast dat er bij Dante een verband is tussen versbouw en zinsbouw, en vooral een heel duidelijk verband tussen terzine en zinsbouw. De terzine valt vaak samen met de zin, of met een afgerond gedeelte daarvan. Welnu, wie alleen de typografische terzine-indeling opoffert, zet een kleine stap. Maar wie bovendien een vertaalstrategie hanteert waardoor de terzine als ritmisch-syntactische eenheid niet zelden goeddeels onherkenbaar wordt (want dat doet Van Dooren) zet een hele grote stap; de tekst krijgt ritmisch een heel ander aanzien. Een laatste aspect dat ik wil noemen is de ‘toon’ van de vertaling. Ter karakterisering van Dantes taalgebruik in de DC heeft men terecht de term ‘plurilinguismo’ gebruikt: naast een grote verscheidenheid aan stijlregisters (van rauw realistisch tot hoog verheven) treft men ook zinnen in dialect, talrijke Latijnse zinsneden en zelfs een passage in het provençaals aan. Uiteraard verbleekt dit ‘plurilinguismo’ ook in de best denkbare vertaling. Maar toch vind ik dat Van Dooren op dit punt meer concessies heeft gedaan dan nodig was geweest; speciaal in de ‘hoge tonen’ schiet hij nogal eens te kort. Drie voorbeelden. In een passage als ‘Ik vroeg daarom aan Vergilius: “O gij die eer bewijst aan wetenschap en kunst, wie zijn die personen daar, die...”’ (Inf. iv, 73-74) komt de vertaling van de zeer plechtige aanhef ‘O tu ch'onori scienzia e arte’ te staan tussen twee zeer alledaagse zinsneden, waarvan de eerste bovendien door de vertaler is toegevoegd; het evenwicht in de passage raakt daardoor volledig zoek. Bij ‘“O tu che vai, non per esser più tardo, / ma forse reverente, a li altri dopo”’ (Purg. xxvi, 16-17) 〉 ‘“Zeg gij | |
[pagina 917]
| |
daar, die achter de anderen aan loopt, niet omdat ge trager zijt maar waarschijnlijk uit eerbied”’ klinkt de vertaling van de eerbiedige aanhef bijna als een terechtwijzing. En als Vergilius zich in de al eerder genoemde zang xxvi van de Hel tot Odysseus en Diomedes richt met de zeer plechtige woorden ‘s'io meritai di voi mentre ch'io vissi, / s'io meritai di voi assai o poco’ (Inf. xxvi, 80-81) trekt hij alle retorische registers open. De samenvattende vertaling: ‘Als ik me tijdens mijn aardse leven enigermate verdienstelijk heb gemaakt voor u’ doet aan Vergilius' toon geen recht. Soms lijkt het alsof Van Dooren de toon van zijn vertaling bewust zoveel mogelijk heeft ‘gedrukt’. Minder gelukkig vind ik ook zinsneden als ‘iemand die de zaak goed bekijkt’ (Inf. xxxi, 53) of ‘dezelfde schimmen die mij even daarvoor om inlichtingen hadden gevraagd’ (Purg. xxvi, 50).Ga naar eind15. Maar misschien is het geen gek idee om Van Doorens vertaling eens naast een vergelijkbare proza-vertaling in een andere taal te leggen; bijvoorbeeld naast die van John D. Sinclair (1865-1951). Sinclair, wiens vertaling van gezaghebbende zijde is gekarakteriseerd als ‘undoubtedly one of the best ever made in English, and (...) likely to remain a standard work for many years to come’Ga naar eind16. had zich namelijk een doel gesteld dat sterke gelijkenis vertoont met dat van Van Dooren (‘combining a close rendering of the Italian with the requirements of a credible English’), en zag net als hij af van typografische weergave van de terzine-structuur. Een vergelijking dringt zich dus op; maar die laat ik graag aan de lezer over. Het is te hopen dat Van Doorens vertaling een nieuwe periode van Nederlandse Dantevertalingen inluidt; want op dat gebied valt nog veel te doen. Dantes meest controversiële geschrift, het politieke traktaat De Monarchia, is maar één keer (en lang geleden) in het Nederlands verschenen.Ga naar eind17. Andere ‘opere minori’, zoals het Convivio (Gastmaal) en Dantes brieven, wachten nog op hun eerste vertaling. Het zijn uiteraard geen werken die een even groot publiek zullen trekken als de Komedie; maar niettemin is het van groot belang dat ook zij voor een Nederlandstalig publiek toegankelijk worden gemaakt. |
|