Omdat de grenzen van tijd en ruimte er zijn verdwenen, lijkt de vervloeking eeuwig en alomtegenwoordig.
De enige ‘verlossing’, zo suggereren enkele passages, is misschien de vernietiging van de mens, de wederkeer naar het stof waaruit hij is geboren. Misschien dat het visioen van de vrouw met het aarden lichaam dat ‘uiteenviel alsof het oploste in een plas modder’ hierop vooruitloopt. De sterkste aanwijzing is Pedro Páramo's dood aan het slot van de roman, wanneer hij ‘als een hoop stenen in elkaar valt’. Een aanwijzing voor de definitieve verdwijning van Pedro Páramo is dat hij niet tot de schimmen behoort die zijn zoon - de belangrijkste verteller - tijdens zijn zoektocht naar zijn vader tegenkomt. Of moet uit de karakterisering ‘een levende wrok’ worden afgeleid dat ook híj na zijn dood nog ronddoolt? Het blijft onduidelijk, zoals heel veel in deze roman in nevelen blijft gehuld.
De belangrijkste sleutels van de hel van Comala zijn al te vinden in het korte fragment waarmee het boek opent. Het is, evenals de meeste andere fragmenten - 66 in totaal - nog geen bladzijde lang. De eerste zin luidt: ‘Ik ben naar Comala gekomen omdat ze me hadden verteld dat mijn vader hier woonde, een zekere Pedro Páramo.’ Deze woorden worden uitgesproken door een niet met name genoemde jongen (man?), die zijn moeder op haar sterfbed belooft dat hij naar Comala zal gaan om zijn vader op te zoeken, ‘een zekere Pedro Páramo’. ‘Je moet hem niets vragen. Eis wat ons toekomt. Wat hij mij had moeten geven en me nooit heeft gegeven... Laat hem zwaar boeten, jongen, voor de manier waarop hij ons heeft vergeten.’
Wrok. Een levende wrok: Pedro Páramo. Deze wrok heeft tot twee maal toe het lot van Comala bepaald. Voor het eerst nadat zijn vader was vermoord. Op dat moment ontwaakt de jonge Pedro Páramo uit zijn passiviteit. Hij wreekt zich door in korte tijd met alle geoorloofde en ongeoorloofde methoden de absolute heerschappij over de streek te krijgen. ‘Wij maken van nu af aan de wet,’ zegt hij tegen zijn administrateur. Zelfs de Mexicaanse revolutie maakt geen einde aan zijn terreurbewind: de sluwe tiran is de naïeve, chaotische revolutionairen zonder slag of stoot de baas.
Zo abrupt als zijn dadendrang werd geboren, zo abrupt komt er een einde aan. Ook nu is wrok weer het motief. Als Susana San Juan, de vrouw die voor hem de brug naar het verloren paradijs vormt, overlijdt en de plaatselijke bevolking door een misverstand feest begint te vieren, besluit Páramo met zijn armen over elkaar te gaan zitten, zodat Comala de hongerdood zal sterven. En aldus geschiedt: Comala wordt een nog troostelozere páramo (woestenij) dan het al was.
Deze geschiedenis over een plaatselijke Latijns-Amerikaanse tiran is op zichzelf niet bijzonder. Wél bijzonder is de bijna ongrijpbare wijze waarop ze in de roman is verwerkt. Langzaam maar zeker doemt het verhaal in flarden op via de stemmen van rondspokende vertellers, van wie de identiteit niet altijd vaststaat. Het zijn de stemmen die Pedro Páramo's zoon hoort nadat hij in Comala is gearriveerd, de stemmen die, zo blijkt, zijn dood worden. Pas als hij is gestorven krijgt hij een naam: Juan Preciado. Ook in zijn graf blijft hij de stemmen horen. Sterker nog: hij wordt een van hen. En pas nu, ongeveer op de helft van de roman, blijkt dat hij het verhaal van zijn queeste als dode vertelt.
Een andere sleutel van de hel van Comala die in het eerste fragment van Pedro Páramo is te vinden, is dat Juan Preciado niet onmiddellijk nadat zijn moeder daarom heeft gevraagd naar Comala vertrekt. Als hij na enige tijd besluit te gaan, is zijn belangrijkste motief niet de belofte aan zijn moeder, maar eigenbelang: hij heeft zich een verwachtingvolle voorstelling van Pedro Páramo en zijn wereld gemaakt. Het zijn deze illusies die hem naar Comala doen vertrekken.
De ontmoetingen die hij in het verlaten dorp heeft, brengen hem in een staat van grote verwarring. Hij ontmoet achtereenvolgens een ezeldrijver, een vriendin van zijn moeder, de