De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 820]
| |
Kroniek & kritiekPoëtisch leven
| |
[pagina 821]
| |
kend heeft. Hoe dit ook zij, de overeenkomst is, wat het eten van sterren betreft, frappant. Maar men ziet ook hoe letterlijk dat eten opgevat kan worden. De dichter is in de sterren verdiept, terwijl hij eet. De sterren zijn in zijn ‘keel vol dromen’ aanwezig onder de gedaante van brood, ‘sterrenbrood’. De gedachte aan mystiek lijkt toegestaan, maar de belevenis blijft aan de aarde, aan de materie, gebonden. Het zou veel te ver gaan Pierre Kemp op grond van zulk een ‘profaan-eucharistische’ interpretatie van het sterren-eten, opgeroepen door het gedicht van een ander, een Turkse dichter nota bene, een vergelijkbare intentie in de schoenen te schuiven, al heeft het opstijgen en verdwijnen van de ziel door een poort in het heelal mystieke trekken. Men mag trouwens niet vergeten dat Kemp in zijn vroege werk, zijn ‘Juvenilia’ meer dan één gedicht geschreven heeft dat ‘Hemelvaart’ heet, en zelfs een enigszins Cheops-achtig gedicht onder de titel ‘De regenboog der H. Eucharistie’.Ga naar eind4. En wat te denken van het gedicht ‘Zonsondergang’, waarin wij ‘de groote bakker van den tijd [...] het brood in 't vuur der zon’ zien schuiven:
Gij hoort het zuchten, tot de poort ontsluit
En met zijn rijper geur de lucht kan vullen
En roepen door het ruim: ‘Deel me uit! Deel me uit,
Waar simplen willen van mijn kruimen smullen!
Deel me uit, voor héél de menschheid is genoeg!
Ziet gij dan niet mijn groeien in het breken.
't Is nooit te laat, te komen, nooit te vroeg
En ieder beet doet nieuwe beten kweeken.
Komt dan voor wie dit wonder is gedaan,
Dit durend offren van de geurge sneden,
Want niemand is nog ongestild gegaan
En niemand hoeft te hongren in het heden!’
Waar stond daar ergens toch dien oven open.
En zong er zacht het goede, gouden brood?
Waar kwam dien ouden wijngeur uit gedropen
En doopte 't blauw der luchten met zijn rood!Ga naar eind5.
Dit is onmiskenbaar een ‘profaan-eucharistisch’ gedicht, een loflied op de zon, die een wonderbare broodvermenigvuldiging bewerkstelligt, gepubliceerd in een periode waarin Pierre Kemp ook nog expliciet over Christus schreef, zoals in het gedicht ‘Wijding’ dat in het Verzameld werk onmiddellijk op ‘Zonsondergang’ volgt.Ga naar eind6. Het is een boeiende fase in Kemps dichterschap, zo rond 1925-1926, wanneer religieuze thema's en motieven steeds onconventioneler gehanteerd gaan worden en wij een gedicht als ‘Intentie’ zo zien, of beter horen, beginnen:
Voor den Rooden Heer van den Hemel
Bom ik graag op de linkerpauk!
Voor de Gele vrouw van den Hemel
Bom ik graag op de rechterpauk!Ga naar eind7.
Kemps religieuze inspiratie wordt steeds profaner, maar de occupatie met het bovenaardse blijft. Het eten van sterren: Fens zat met zijn interpretatie van ‘Zwart-blauwe punt-poort in het heelal’ naar mijn smaak dichter bij de aards-metafysische of profaan-mystieke kern van het gedicht dan de lezer die zich door de woorden ‘grote daad’ tot een interpretatie op het seksuele vlak liet verleiden. De religieuze hemelvaarder van vroeger bleef ook in zijn latere, ogenschijnlijk meer frivole werk, op het bovenaardse georiënteerd, in de ban van de sterren. Sterrenban
De nacht is stiller dan de maan.
Mijn ogen branden nu niet zo zeer.
Ik zie van fantastische bomen staan
pentagonen in de sterrensfeer.
Het is of ik al niet meer eten zal
en ik ben niet eens ongerust,
dat mijn huid straks in haar ledigheid weten zal,
wat al lang ik mij ben bewust.Ga naar eind8.
Geen gemakkelijk gedicht voor wie het interpreteren wil. Het is ruim drieëneenhalf jaar ouder dan ‘Zwart-blauwe punt-poort in het heelal’, maar is daar nauw aan verwant. Met | |
[pagina 822]
| |
die ‘ogen’ die ‘nu niet zo zeer’ branden en een regel als ‘Het is of ik al niet meer eten zal’ lijkt het zelfs even een negatieve versie van het latere gedicht, waarin de dichter weliswaar ook niet hoopvol gestemd is (‘Het is weer nacht in mijn mond’), maar waarin althans een kortstondige extase, een profaan-eucharistische eenwording met de sterren, mogelijk is gebleken en de ziel een eindbestemming kent in het heelal. In ‘Sterrenban’ lijkt communicatie met de kosmos voortijdig (‘al’) en voorgoed onmogelijk geworden. De dood is nabij, want ook die, allerprimairste, betekenis van niet meer eten speelt hier natuurlijk een rol. En de ziel gaat verloren, kent geen toevlucht: er is alleen nog sprake van ‘mijn huid’ en van haar ‘ledigheid’. Zeker, er is sprake van berusting, ‘ik ben niet eens ongerust,’ schrijft Kemp. Maar als het er op aankomt, is ‘Zwart-blauwe puntpoort in het heelal’ een zeer veel positiever gedicht. Het eten van sterren heeft de dichter hoe dan ook gesterkt. Overigens, bedenk ik nu, kent men in een aantal Limburgse dialecten het woord ‘sterrebrood’ (in het Kerkraads bijvoorbeeld ‘sjterebroeëd’) voor een bepaalde soort bruinbrood. De Turkse dichter Oktay Rifat gebruikte ‘Het sterrenbrood’ als titel voor het hierboven geciteerde vers. Ik vermoed dat Kemp het woord sterrebroet, kortweg sterre, dat ik weliswaar niet heb kunnen vinden in het Maastrichts woordenboek van Endepols, maar dat men in de winkel kan horen gebruiken, bewust of onbewust door het hoofd heeft gespeeld, toen hij schreef dat hij ‘sterren’ had gegeten. Sterrebrood als profane variant van het liturgische Panis caelestis? |
|