| |
| |
| |
Stefan Hertmans
Het Narrenschip
I
Cicaden en droog gras; het smeulen van longbloesem,
waar tevoren alleen maar ademnood was.
Kalk aan de zuidenmuur, afbladderende vleugels,
aan een insekt van steen ontnomen.
Iemand met de ogen van een lijster sterft
in een vermolmde kast. Stilte begint waar
het lichaam op een voorwerp lijkt, een sclerose
in het geheugen, in de droom van blinde
Toen ik Mnemosyne was, - een meter tachtig,
licht mulat, en elke avond in de disco -
bewaarde ik de spitse lippen van mijn geliefde
in een blauwe tas, zeulde die overal mee.
Zo sprak hij met de stem van de lijster
mij over morsige tafels toe, at kruimels
van derden, ik sprak hem op mijn beurt toe:
Geile Trismegist, verheven duivel.
Niets hielp; zijn stem rees uit gebarsten barnsteen,
diepe regenputen waar het ruisen van water
overgaat in het kolken van vloeibare steen.
roofde de magie van eenzame avonden
en toonde mij symmetrisch hoe ik was.
Ik hield niet van de indirecte rede;
ik masturbeerde in het gras.
| |
| |
Maar hij kwam met zijn lichtende ogen over mij,
een verduistering door licht,
ik kon niets in deze eindeloze stilte,
waarin de koele klacht van de cicade rilde.
| |
II
Een hele nacht kamille, om de duivel
van het drinken te vergeten.
Roken om de insekten weg te houden,
Orfeo van jade, heb je het vuurwerk
aan de einder niet gezien?
Heb je Venus gezien, koel vallend
Heel zelden komt het antwoord van de god
die je als kind tussen witte lakens hebt gekust;
maar als hij komt, gloeien witte marmertreden
als kokende melk en koelen toch je horrelvoeten
als liep je over lotosblad.
Ketting en slot glinsteren in de nacht;
niets telt nog dan dit uur;
bloeiende velden vol nachtschade,
zwetend lichaam van edelsteen en trilobiet,
en de maan laag, als een vale kaas
op je wroegend hart gehangen.
Ik heb lege hemden en broeken zien waaien
tegen de onvatbare blauwte boven nieuw
gewonnen land - de wind kwam erin klaar
Er zit een menselijke gedaante, oeroud en misvormd,
in elke verduistering van beweging - jong vlas
en vuur, tornado, harmonie.
| |
| |
Dan die onpeilbare diepte in elke beeldspraak
die je maakt, die ons elk ogenblik
tot iets ongrijpbaars maakt.
| |
III
De pitten van een eiland zaaien
tot de appel rot - weduwe Dido,
Michael Cassio, Florentijn,
verdoemd door een chimère
in een Venetiaanse straat;
Rosencranz en Guildenstern,
het slepen van een hemellichaam
niet één die in de schaduw
dan een ogenblik bestaat,
terwijl we weten, hier en nu,
hoe tikkende klokken onmerkbaar
in rottende appels overgaan.
Het is het geblaf van kosmische honden,
Orion, dat ganzen wakker houdt -
één veer is voor de wraak op
ontelbare parelhoenen al genoeg,
voor dat klaaglijk roepen onder de moerbei,
omdat niemand van tevoren weet
hoeveel bloed in bloed kan schuilen,
of welke zaadcel uit zovelen het eerst
haar verre dood bereikt. Mnemosyne kreunt.
Au lieveling, zegt ze, au, en denkt:
zijn geslacht voelt als een dolk.
| |
| |
| |
IV
Ik weet dat Aeneas de breakdance kan;
ik heb het hem zien doen aan boord
van een notenschelp, zwalkend
Bittere Dido, niet alleen de varkens
De catalpa waaiend in je binnentuin,
het pad helt licht tot bij de oever,
waar het water onder het Byzantijnse hek
naar binnen spoelt, de afhangen vol
stuifmeel en gries, je ondergoed drogend
op zonwarme silex, terwijl de ochtend
als een vlaag van onpasselijkheid
door je leeftijdloze lichaam trekt.
Het mozaïek is plotseling vervuld
van fluisterende demonen; de fresco's
treden in het pleisterwerk terug.
Het helpt niet, dat je die monden
dichtkleeft met een kus; ergens zal
ooit een vliegend tuig ontstaan
in de buik van je geliefkoosde, gevleugelde stier;
die andere nymfomane zal je begeleiden
door de smalle gangen van het labyrint,
waar elke slagschaduw door je lichaam snijdt
en je verdeelt in wat je weet
Het maakt niet uit; dit land ontstond
toen je geile vriendin in een
Ja, zwakzinnige oude wijven,
terwijl Aeneas de breakdance deed
op het rostrum van een bolrond
| |
| |
| |
V
hielden niet op met zingen;
stonden te huilen in geplakte ruggen,
en de matrozen op het schuim van namen
hielden ons gevangen met een blik.
We herstelden lampadaires in de oude coupé's,
schoven gordijnen voor de patrijspoorten
van de lounge, en gingen liggen
Heilige zeeziekte, vervoering door misselijkheid,
extase van het sterven waarna
het leven weer begint in een leeggepompt lichaam
en een zuur, maar nieuw halfrond.
Wij werden onverschillig en daardoor
onoverwinnelijk. De eeuw kringelde als rook
door onze gedachten. Bakzeil; gedoofd vuur
op een wiegend tussendek; scholen jonge haring;
wier, eeuwig schaamhaar in een zee van
masturbanten, lallende engelen met stiletto's
Gingen liggen tegen de windrichting;
hoorden het trommelvlies scheurend geluid
van vleugels, en dan het zingen
van ontelbare vliegende vissen
in de straat van Messina;
weerhielden onszelf om op te gaan
in dit schroeien; werden een collectieve wonde,
een menselijk geluid dat schrijnt op huid,
een naam waarin het windstil is
als in het hart van een tornado.
|
|