De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 802]
| |
Agnes Verbiest & A. Agnes Sneller
| |
[pagina 803]
| |
Daarnaast komen we misschien weinig vrouwen in de geschiedenis tegen, doordat de maatschappij over het algemeen zo was ingericht dat vrouwen structureel werden buitengesloten van belangrijke posten en hoge ambten. Ze werden niet toegelaten tot het priesterschap en ze konden geen officiële rol spelen in de politiek. Daarmee was het geestelijk en wereldlijk machtscircuit voor haar afgegrendeld. Veel blijft er dan niet over. Misschien ook waren geschiedenismakende vrouwen te bedreigend voor de heersende orde: had God niet zelf gewild dat de vrouw zou dienen en gehoorzamen? Waarschijnlijk heeft er door de eeuwen heen grote eendracht bestaan onder de machthebbers, in het isoleren van creatieve vrouwen en het doen vergeten van haar bijdragen. Voorzichtigheidshalve beperken we onze speculaties tot het recente en westerse verleden. Het lijkt ons dan mogelijk dat vrouwen evenals mannen zichzelf overtroffen, maar dat de vrouwen geen geschiedenis maakten, eenvoudig omdat er in die geschiedenis geen plaats voor haar werd ingeruimd. Wij houden dat alles voor mogelijk, maar we denken er toch van uit te moeten gaan dat minder vrouwen dan mannen een historische rol gespeeld hebben. Niet omdat vrouwen minder bedeeld zouden zijn met uitzonderlijke begaafdheden, maar omdat aan vrouwen die zich willen profileren zoveel meer in de weg gelegd wordt dan aan mannen. Nu wij, dankzij een stroomversnelling in historische vrouwenstudies en-publikaties, kennis nemen van leven en werk van grote, meer of minder vergeten vrouwen uit het recente verleden, zien wij pas goed hoeveel extra moeilijkheden deze vrouwen moesten overwinnen.Ga naar eind4. Als we de veertien vrouwenlevensverhalen uit de eind 1988 verschenen bundel Intellect kent geen sekse onder redactie van Hannelore Schröder tot voorbeeld nemen, dan blijkt dat deze grote vrouwen uit de eerste helft van de twintigste eeuw verstandelijk natuurlijk net zo begaafd moesten zijn als een man, maar dat vrijwel allen daarbij nog een extra eigenschap moesten bezitten: de moed, de wil en de kracht tot rebellie.Ga naar eind5. Bovendien was het nodig dat zij financieel onafhankelijk waren of ertegen bestand dat ze tot ver in haar leven of carrière nog de hand moesten ophouden bij ouders, echtgenoot, familie of vrienden. Zo was Emmy Noether (1882-1935) al jaren erkend wiskundige en hoogleraar in Göttingen voor ze haar eerste salaris kreeg. Ze heeft het volgehouden dankzij financiële ondersteuning van haar familie, later een kleine erfenis, en een heel sobere levenswijze. Lise Meitner (1878-1968), het natuurkundig geweten van Otto Hahn - samen met hem en Strassmann werkte zij tot 1938 aan de ontdekking van de kernsplijting - moest lang genoegen nemen met een onbezoldigd plaatsje in de kelder van het onderzoekscentrum. Veel van de grote vrouwen waar we sinds kort over kunnen lezen, blijken niet alleen tegen de maatschappelijke stroom te hebben moeten oproeien om aan haar opleiding te komen en om zich financieel te kunnen redden, maar ze hebben ook vaak moeten afzien van huwelijk en moederschap. Dat door een dergelijke zware selectie relatief weinig vrouwen geschiedenis maakten, lijkt ons niet verwonderlijk. Als daarnaast onze hypothese dat de vrouwen die zich wel profileerden werden gemarginaliseerd, ook juist zou blijken, dan is wel voldoende verklaard hoe het mogelijk is dat onze geschiedenis meer mannen dan vrouwen vermeldt. Mensen hebben hun historie nodig, zo stelden wij vast, maar tegelijk zien we dat vrouwen ons verleden nauwelijks het hare kunnen noemen. De jonge Emmeline (Pankhurst-) Goulden weet zich na een kort verblijf in Frankrijk te identificeren met Jeanne d'Arc en natuurlijk kunnen vrouwen zich ook laten inspireren door mannen: een Willem van Oranje die vrijheid van godsdienst niet bedreigend vond, een Thorbecke die het onderwijs vernieuwde, een Churchill die streed tegen het fascisme, het zijn grote voorbeelden voor ons allen. Toch beklagen Aletta Jacobs, Simone de Beauvoir, Carry van Bruggen, Itsue Taka- | |
[pagina 804]
| |
mure zich over een verleden zonder vrouwen en zien het als haar taak de geschiedenis te herschrijven. Mede dankzij haar inspanningen lezen we nu meer over vrouwen en haar rol in vroeger tijden. We verwachten dat met de kennis ook de belangstelling zal toenemen. Daarom achten wij het bijvoorbeeld zeer verheugend dat in 1990 vrouwengeschiedenis eindexamenonderwerp op het vwo zal zijn.Ga naar eind6. Enige reserve over de inhoud van het kennisaanbod in de media blijft echter op z'n plaats, zoals een krantenonderzoek uit 1985 ons leert. Er werden in de onderzochte landelijke dagbladen bijna zes maal zoveel mannelijke als vrouwelijke historische figuren voor het voetlicht gehaald. Zou dit nog te verdedigen zijn vanuit de historische feiten, verontrustend wordt het als blijkt dat vrijwel al deze vrouwen aandacht kregen òf vanwege haar mannelijke partner, òf vanwege haar uiterlijk.Ga naar eind7. Er zal nog veel werk verricht moeten worden voordat wij mensen, vrouwen en mannen, op evenwaardige wijze toegang krijgen tot wat we nodig hebben: ons verleden. Dat vrouwen uiterst kritisch moeten zijn ten opzichte van wat nu geboden wordt, zal na een voorgeschiedenis van millennia vergeten en verzwegen worden, geen betoog behoeven. Waaruit die kritische houding dan kan bestaan, willen wij hier uiteenzetten met betrekking tot het tegenwoordig veel uitgegeven en dus goed toegankelijk genre bundelingen van korte vrouwenbiografieën voor een breed publiek. Op de gangbare eisen die aan ieder historiserend werk gesteld moeten worden - en waar kritische oplettendheid, gezien het nog altijd heersend viricentrisme geboden is - gaan wij niet in. Wij bespreken hier twee inhoudelijke voorwaarden waaraan vrouwenlevensverhalen moeten voldoen om te kunnen bijdragen aan de reconstructie van ons verleden. Zoals wij betoogden, figureerden vrouwen tot voor kort nauwelijks in onze geschiedenisboeken doordat mogelijk maar weinig vrouwen een opzienbarende rol gespeeld hebben ten gevolge van de patriarchale samenlevingsstructuur, en doordat de weinige vrouwen die ondanks alles toch doorbraken, zoveel mogelijk zijn doodgezwegen. Wat ons betreft volgt hieruit rechtstreeks dat vrouwenbiografieën een patriarchaatsanalyse moeten inhouden of in ieder geval mogelijk moeten maken.Ga naar eind8. Lezers moeten bijvoorbeeld niet alleen horen dat Lise Meitner al snel nadat ze colleges liep bij de beroemde Max Planck, zijn assistente mocht worden en dat ze daarmee de eerste vrouwelijke wetenschappelijke assistent in Pruisen (1907) was, maar ook dat ze ondanks haar doctorstitel enorme hoeveelheden correctiewerk voor hem moest verrichten terwijl een salaris haar werd onthouden. Zo moeten lezers ook weten dat Emmy Noether, toen ze als joodse in 1933 voor de nazi's moest vluchten niet, zoals velen van haar mannelijke uitgeweken collega's een positie aangeboden kreeg tussen wetenschappelijk gelijken aan de universiteit van Princeton, maar aan de vrouwenuniversiteit Bryn Mawr, waar ze onderwijs moest verzorgen voor undergraduates! Vrouwenbiografieën moeten duidelijk maken waardoor en ondanks wat de beschreven vrouwen haar bijzondere levens konden leiden. Vrouwelijke lezers zal het in zekere zin geruststellen als ze zien hoe enorm de tegenwerking (ook vroeger) was; ze zullen inzien dat uit het geringe aantal bekende vrouwen niet geconcludeerd behoeft te worden dat vrouwen ook de minderen zijn. Voor mannelijke lezers vormt een dergelijke patriarchaatsanalyse een beschuldiging. Wij sluiten ons wat dat betreft aan bij de harde woorden van Simone de Beauvoir (Schröder, p. 221): ‘Het is te abstract om te beweren... dat je de schuld alleen op het systeem mag schuiven. Je moet ook de mannen verantwoordelijk stellen. Omdat je niet ongestraft met het systeem kunt heulen en ervan kunt profiteren... Een man van deze tijd heeft dit patriarchale stelsel weliswaar niet gesticht, hij profiteert er wel van... En hij heeft het tot het zijne gemaakt... Je moet het gemunt | |
[pagina 805]
| |
hebben op het systeem, maar tegelijkertijd moet je jegens de mannen zo niet vijandig dan toch wantrouwig, behoedzaam staan, en je moet niet toelaten dat ze inbreuk maken op je eigen activiteiten... Je moet je aanval tegelijk op het systeem en op mannen richten...’
Mannen die zich de beschuldiging aantrekken, nemen wellicht de stap van mannenvisie naar mensenvisie en van daaruit zullen zij zich kunnen laten inspireren door de in biografieën beschreven, zeer bijzondere vrouwen. Precies zoals door de eeuwen heen vele vrouwen haar inspiratie bij grote mannen konden zoeken. De tweede eis die wij aan vrouwenbiografieën stellen, hangt nauw met de eerste samen. Er moet naar de grootst mogelijke herkenbaarheid van de beschreven vrouwen voor hedendaagse vrouwen gestreefd worden. Om die tot stand te brengen zijn zeker twee benaderingen nodig. De globale benadering die ook de patriarchaatsanalyse mogelijk maakt, komt tegemoet aan de neiging anderen te interpreteren als in gedrag overeenkomend met het patroon van de groep waarin de beschreven personen volgens de lezer thuishoren. Deze benadering behoedt ons voor de chaos van de individuele gevallen. Voor herkenning is echter ook een individuele benadering nodig, omdat we meestal pas geboeid worden door individuele mensen en unieke gebeurtenissen. Wanneer we de ander als individu te zien krijgen, verkleint de afstand die er tussen mensen bestaat en neemt de mogelijkheid toe dat er genegenheid of liefde ontstaat, waardoor de uniciteit van die ene mens naar voren gehaald wordt of bevestigd. Deze toenadering ontstaat niet alleen ten opzichte van mensen die tot onze directe kring behoren, maar ook ten aanzien van mensen door wie we op afstand geboeid raken. Vrijwel altijd zal het dan de een of andere vorm van herkenning zijn die de afstand overbrugt. Op een bijzondere manier geldt dit voor historische personen. Hun biografieën kunnen een mogelijkheid tot herkenning bieden, die ons als personen uit het nu, verbindt met een verleden dat het veld van onze ervaring met mensen verdiept en verbreedt. Wij realiseren ons wel dat auteurs van vrouwenbiografieën waarin voldaan wordt aan de eis van patriarchaatsanalyse en van herkenbaarheid, wonderen van evenwichtigheid moeten zijn om niet iets door te laten schemeren van de verontwaardiging die wordt opgeroepen door al dat onrecht dat de vrouw die zij voor ons beschrijven en daarmee in zekere zin alle vrouwen, is aangedaan. Daarom vinden wij het nodig ook enige aandacht te besteden aan een vormkenmerk; we noemen het de eis van discretie. De verongelijkte, wantrouwende of boze stem van de auteur mag niet doorklinken in de stem die aan de beschreven vrouw verleend wordt, of in een van de vele andere stemmen die in een biografie gehoord worden.Ga naar eind9. Het doorklinken van die boosheid achten wij een vervorming van het beeld en een bron van onhelderheid. Een biografie in het kader van een reconstructie van ons verleden moet de lezer zelf zijn houding laten bepalen. De biograaf heeft de mogelijkheid indirect te werk te gaan. Door de keuze van de persoon en door het in ieder geval signaleren van die feiten, waaruit de extra zwaarte van het vrouwenbestaan blijkt, kan haar of zijn verontwaardiging dan vruchtbaar gemaakt worden. Dat illustreert het volgende fragment van Itsue Takamure (Schröder, p. 182): ‘Bovendien maakt Kenzo [haar man] van hun woning een “clubhuis” voor zijn werkloze vrienden (...) Om geld te verdienen om de kosten van het huishouden te kunnen betalen, moest zij meer gaan schrijven. Ze probeerde dit te doen in een hoekje van de keuken.’ (cursivering van ons)
Het gaat er dus niet om ieder persoonlijk engagement af te wijzen, integendeel: bewuste subjectiviteit achten we een wezenlijk element van geschiedbeoefening. Een genre waarbinnen subjectiviteit en objectiviteit beide tot hun recht komen, is het essay; discretie of helder- | |
[pagina 806]
| |
heid van stem bepaalt mede het gehalte van het biografisch essay. Het is dus wel een bijzonder veeleisend genre en opgemerkt moet worden dat de bundel waaraan wij de meeste van onze voorbeelden ontlenen de op het omslag vermelde karakterisering ‘essays over Simone de Beauvoir, Carry van Bruggen enz.,’ niet waar maakt. Daarmee is echter niet het laatste woord gezegd over de waarde van Intellect kent geen sekse als bouwsteen voor de reconstructie van ons verleden. Bij wijze van illustratie toetsen we de bundel nu aan de door ons genoemde eisen van herkenbaarheid en patriarchaatsanalyse. Biografieën worden meestal geschreven over mensen die kans hebben gezien door een bijzondere prestatie of levensgang de belangstelling te trekken. Uit hun levensverhaal hopen we te vernemen hoe deze mensen, mannen en vrouwen, problemen uit de weg geruimd hebben en mogelijkheden geschapen. Een bundel als die van Schröder zal in eerste instantie aan die behoefte moeten voldoen. Er wordt een aantal vrouwen in bijeengebracht die in de eerste helft van de twintigste eeuw haar politieke, literaire of wetenschappelijke arbeid verrichtten. De auteurs van de verschillende verhalen willen ons kennis laten maken met mensen, vrouwen, die ook nu nog, als we ze leren kennen, een mogelijkheid tot identificatie en daardoor tot inspiratie kunnen bewerkstelligen. Door het brede scala dat de vrouwen met elkaar vormen zal een groot aantal lezers/lezeressen er iemand in vinden, die de eigen belangstelling waard blijkt en die aldus herkenbaar wordt. Echter, hier faalt deze bundel nogal eens. Twee voorbeelden zullen dat duidelijk maken. Zo tracht de auteur Ruth Wolf ons in te leiden in het leven van Carry van Bruggen. Zij zondigt daarbij echter zozeer tegen de elementaire regel van literatuur-interpretatie dat men de auteur nooit mag verwarren met de hoofdfiguur uit haar boeken, dat we meer door de kracht van de citaten uit Van Bruggens eigen werk dan door het verhaal van de biografe in deze persoon geïnteresseerd raken of blijven. En zo vergeet Hannelore Schröder in haar verhaal over Emmeline Pankhurst de lezer te vertellen hoe Pankhurst na de dood van haar man zichzelf en haar vier kinderen in leven hield toen ze als bevolkingsambtenaar werd ontslagen. Door een dergelijke omissie gaat het verhaal op een heiligenleven lijken: heel stichtend, maar niet voor gewone mensen. Wat betreft de herkenbaarheid van de individuele vrouwen laat deze bundel dus te wensen over. Maar het publiceren van een aantal vrouwenportretten in een bundel moet ook kunnen leiden naar de vraag van het algemene, het groepsgebondene. Wat verbindt de Duite wiskundige, de Japanse historica, de Amerikaanse antropologe? Het enig mogelijke antwoord lijkt: haar sekse. Nu ligt de tijd wel achter ons dat wie ook maar, man of vrouw, vanuit dat ene kenmerk personen zou durven typeren, tenzij bij de borrel. De overeenkomst moet dan ook niet bij de vrouwen gezocht worden, maar bij de houding van haar omgeving en bij de barrières die de patriarchale maatschappij voor al deze vrouwen opwerpt. Een goed voorbeeld van de strijd die deze vrouwen werd opgedrongen is het leven van Karen Horney (-Danielsen). We zouden het zonder deze psychoanalytica van grote klasse hebben moeten doen, als haar vader zijn zin had gekregen. Gelukkig forceren mindere godinnen soms toch de gang van zaken: Karens moeder ‘stimuleerde tegen zijn zin - een opleiding vond hij overbodig voor een meisje - haar verdere ontwikkeling en studie’. (Schröder, p. 165) De eerste barrière voor de vrouw Karen Danielsen was genomen doordat een andere vrouw, haar moeder, zich tegen het patroon keerde. Een volgende barrière moet genomen worden in de werksfeer, waar men er toch algemeen van meent uit te gaan dat alleen vakbekwaamheid telt, en niet de sekse van de wetenschapper. Wanneer Horney in haar werk uiteenzet dat Freuds begrip penisnijd geen biologische, maar een sociale basis heeft, wordt dat door Freud afgedaan in een voetnoot waarin hij opmerkt, ‘... dat het begrijpelijk was dat leden van het vrouwelijk | |
[pagina 807]
| |
geslacht geen dingen wilden accepteren die in tegenspraak waren met haar zo vurig begeerde gelijkheid met mannen.’ (Schröder, p. 169) In de bundel van Schröder zijn nauwelijks vrouwen aan te wijzen die niet de beknotting van de mannenmaatschappij hebben ervaren. Het is een positie die hen misschien ongeweten verbindt. Of wisten sommige vrouwen wel van elkaar en vormden zij een netwerk? Kenden Anita Augspurg en Lida Heymann met haar radicaal politiek engagement de in de bundel niet genoemde Rosa Luxemburg? Was Maria Montessori een bekende van Margarete Bonnevie die, om de combinatie moederschap en beroepsarbeid mogelijk te maken, ideeën ontwikkelde over kinderopvang en kleuteronderwijs en deed wat ze kon om dergelijke instellingen in Noorwegen van de grond te krijgen? Zelfs als deze vragen door gebrek aan gegevens niet te beantwoorden zouden zijn, dan zouden ze toch tenminste door een redacteur die alle bijdragen in de bundel overziet, gesteld moeten worden. Andere vragen die worden ingegeven door een patriarchaatsanalytische benadering - Schröder stelt ze niet - betreffen de specifieke voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voordat vrouwen, met haar altijd durende beschikbaarheidsopdracht, tot het leveren van enig belangrijk (denk)werk kunnen komen. We denken aan het belang dat ‘a room for one's own’ had voor zowel Virginia Woolf als Simone de Beauvoir, als Itsue Takamure. Wat te zeggen over de in onze maatschappij veelvuldig gelegde verbinding tussen vrouwen en vrede? In 1915 vond in Nederland een vredesconferentie plaats, waaraan vrouwen uit de gehele westerse wereld deelnamen. Ook een aantal van de in de bundel naar voren gehaalde vrouwen is daar aanwezig geweest. Uit haar werkzaamheden op het politieke vlak blijkt vaak dat ze niet alleen opkomen voor vrouwenrechten, maar ook ijveren voor de vrede. Deze verbinding, die in de bundel niet ter discussie gesteld wordt, is heel opmerkelijk. Zolang vrouwen zich niet van haar positie bewust zijn, lijken ze zich met grote overgave te voegen in de machtspatronen, ja deze te bejubelen - vergelijk vrouwen in het fascismeGa naar eind10. -, maar zodra ze zich van haar onderdrukking bewust worden, komt daar ook het verzet tegen oorlog bij. Wie op grond van deze feiten stelt dat het ‘dus’ de mannen zijn die oorlog, de vrouwen die vrede maken, trekt een te simpele conclusie.Ga naar eind11. Andersom durven we wel te beweren dat mannen die kritisch durven staan tegenover het patriarchaat en van daaruit een andere levenshouding krijgen, mogen weten dat indenken tegen machtspatronen niet alleen vrouwen dient, maar de gehele samenleving een mogelijkheid biedt tot het afbreken van vijandsbeelden die ontworpen zijn vanuit het hiërarchisch denken waarin een man geacht wordt beter te zijn dat een vrouw, de ene natie beter dan de andere, de ene huidskleur waardevoller dan de andere.Ga naar eind12. De vaste verbinding van vrouwen met kinderen mag volgens ons evenmin als een vanzelfsprekendheid beschouwd blijven, al bestaat er nog altijd de neiging de zorg voor kinderen af te schuiven op of - bloemrijker geformuleerd - toe te vertrouwen aan vrouwen. Nog altijd dienen vrouwen zich bij sollicitaties en in arbeidsdienst te verantwoorden over eventueel kroost, terwijl de andere ouder de handen vrij houdt. Politici die vrouwvriendelijk willen overkomen schermen graag met maatregelen ten behoeve van... kinderen. Gezien vanuit de huidige situatie hebben ze nog gelijk ook. Vrouwen kunnen nauwelijks alleen voor zichzelf strijden: de kinderen hangen aan haar rokken. Zelfs als ze geen kinderen hebben, worden ze als moeders en verzorgsters beschouwd. Illustratief hiervoor is het verhaal van Emmy Noether die, niet getrouwd en stevig van optreden en postuur, ‘der Noether’ genoemd wordt maar over wie tegelijkertijd het volgende gezegd wordt: ‘Her many students flocked around her like a clutch of ducklings about a kind motherly hen’ (Schröder, p. 130), een beeld dat wij nog nooit aantroffen bij beschrijvingen van Aristoteles in zijn peripatetische school. In een bundel vrouwenbiografieën moet ons inziens de vraag ge- | |
[pagina 808]
| |
steld worden in hoeverre vrouwen bewust kiezen voor de strijd ten behoeve van kinderen en in hoeverre deze strijd vanuit de ongelijkheid in de verzorging zonder meer op haar bordje terecht kwam. Dat de eisen van vrouwen ook elke keer weer eisen voor kinderen blijken te zijn, tonen de verhalen over de strijdsters voor vrouwenrechten, ook in een bundel die de titel draagt Intellect kent geen sekse. Door het stellen van de verschillende vragen ging, wat een enormiteit leek: vrouwen bijeenbrengen op grond van haar sekse, tenslotte leiden tot grotere verheldering van de positie van vrouwen. Zelfs een bundel, waarin we door fouten of onduidelijkheden minder mogelijkheden krijgen tot identificatie dan we zouden wensen, en waarin we alleen door moeizaam zoeken de gemeenschappelijkheid van het thema in de patriarchaatsanalyse konden opsporen, blijkt de moeite waard. We hebben verscheidene redenen voor deze positieve conclusie. Vrouwen die zich hebben weten vrij te maken van het verwachtingspatroon, blijken zo sterk en overtuigend dat ze de nieuwsgierigheid van lezers ondanks alles weten te wekken. Het voor Nederland betrekkelijk nieuwe genre, vrouwenbiografieën, al dan niet in essayvorm, staat nog in de kinderschoenen, maar elke poging draagt de mogelijkheid tot groei in zich. De door ons tot voorbeeld genomen bundel zal gevolgd worden door andere, die mogelijk beter voldoen aan de te stellen eisen. Het essay kan zeker een genre zijn, waarin de geschiedenissen van vrouwen de lezer moed geven. De combinatie van feitenkeuze, kritischanalytische houding, herkenbare presentatie van personen en literaire vormgeving, zoals het essay die mogelijk maakt, zal een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het herschrijven van de geschiedenis van grote mannen tot een geschiedenis van mensen. |
|