Buitenwegen
Huub Beurskens
Kikkers en kikkers
Steen en beeldhouwer: wanneer ik die woorden als titel boven een gedicht zie staan, denk ik onwillekeurig aan Michelangelo, aan diens sculpturen en aan een paar van zijn sonnetten. ‘De grootste kunstenaar kan niets verzinnen/dat niet vooraf al in de steen bestaat’ of ‘Het leven van de kunstenaar, o vrouwe,/ is in zijn sterfelijkheid van korter duur/ dan dat van de geaderde figuur/ die hij in harde steen pleegt uit te houwen.’ En ik moet aan Donatello denken die, toen hij aan zijn Zuccone werkte (een beeld van een profeet voor de toren van de dom van Florence), het beeld tierend bezwoer te spreken. En dan is er ook nog de Griekse mythe van Pygmalion die verliefd werd op een door hemzelf vervaardigd beeld.
Poëzie zonder traditie bestaat niet en zonder enige kennis van haar traditie laat poëzie zich niet lezen.
Steen en beeldhouwer
schreeuwen stenen beelden:
‘Geef ons een leven dat in de ruimte van de tijd vergaat,
geef ons de vervoering van een langzaam sterven...’
Stenen borsten beven niet.
Zij zijn als gesloten ogen, in kille meditatie.
De beeldhouwer laat het water op de steen druipen
en roept uit de hemel het trillende licht aan,
tastend naar stenen hersens en een stenen navel,
zwaait hij zijn zware hamer.
die hartverscheurende kreet te horen:
‘Geef ons een leven dat in de ruimte van de tijd vergaat,
geef ons de vervoering van een langzaam sterven.’
Maar dit hier is geen van oorsprong Europees gedicht, het is een gedicht van de Japanner Makoto Ooka, een gedicht bestaande uit voor mij onleesbare karakters, vertaald in voor mij traditionele letters, en ongetwijfeld is niet alleen het uiterlijk van het gedicht door die krachttoer veranderd. Hoe dan ook, het lijkt voor de hand liggend dat ik Ooka's gedicht niet zomaar met de ogen van een Westeuropeaan mag en kan lezen. Italiaanse Renaissance, Griekse mythologie... Wat weet ik van het Ashikaga-Shogunaat en van het Yamato-rijk meer dan dat ik deze benamingen zojuist in een naslagwerk gevonden heb?
Moet ik bijgevolg eerst jarenlang studeren om zo'n vertaald gedicht van Ooka te kunnen lezen? Kom nou, alsof gedichten zelf niets te vertellen zouden hebben! Wanneer ik dat wat Ooka in ‘Steen en beeldhouwer’ zegt vergelijk met wat Michelangelo van een sculptuur verwacht, dan valt me een opmerkelijk verschil op. De Renaissancist ziet het ideale bouwwerk vooral als iets dat eeuwigheidswaarde heeft, dat op z'n minst meerdere generaties mensen overleeft, als een soort overwinning op de dood. Ook Donatello en Pygmalion staat met hun beeldhouwkunst zoiets als de schepping van een eeuwigdurende vitaliteit voor ogen. Deze drie beeldhouwers kappen, polijsten én praten, roepen, slaan en smeken hun werk tot leven. Bij Ooka zijn het nu juist de beelden die praten, die de mens smeken zo te mogen worden als hij, vergankelijk, van vlees en bloed en met een dood voor ogen.
Met kikkers heb ik ook zoiets. Meer dan eens, vooral in de zestiende eeuw, duiken in de Westeuropese kunst kikkers op (en onder) en vaak gaat het daarbij om boeren die in kikkers veranderd zijn of nog bezig zijn erin te veran-