en nieuwe francs in omloop waren, zag ik een landarbeider zijn middagmaal uit een roodwit geruite ‘neusdoek’ uitpakken. Brood dat hij in stukken brak, knoflook die hij pelde, worst die hij in plakjes sneed, en kaas waarvan hij de pluisjes plukte. Hij at dit alles rustig op, en nam tussendoor een slok uit een fles rouge (zonder etiket), die hij met zijn mouw schoonveegde.
Het water komt me nog in de mond als ik eraan denk. Stel daartegenover de ‘Madame’ die 's middags haar koffie drinkt met een pink geheven, en die de klontjes suiker in haar tas stopt, met een steels gebaar, maar toch alsof ze er recht op heeft.
Had mijn grootvader stijl? Ja, in gedrag maar niet in houding. Hij was niet groot ondanks zijn lange benen. Mijn grootmoeder had niet zoveel vertoon, maar was zonder zich daarvan bewust te zijn waardig, en vanzelfsprekend onomkoopbaar. Mijn grootmoeder kon ik vertrouwen.
Er zijn heel wat rashonden met een stamboek zo lang als der Kaiser, die evengoed valse beesten blijken te zijn!
Mijn grootvader koesterde zijn vooroordelen wat landen, rassen en standen betreft zozeer dat hij aan stijlkenmerken morele waarden verbond, en hij was stekeblind voor wat hij niet wilde zien, of voor datgene dat zijn wereldbeeld had kunnen aantasten. Hij voelde zich in zekere zin de laatste der Mohikanen, en daarin had hij gelijk; tweehonderd jaar na de Franse revolutie was zijn levensstijl versleten.
Hoe komt het dan dat president Mitterrand mij aan mijn grootvader herinnert? Omdat hij persoonlijk zo bescheiden is (bescheiden is niet gewoon!), maar zijn hoogmoed ontleend of overgedragen heeft aan het idee Frankrijk, La France, dat op dit gebied grenzeloos is?
Omdat hij ondanks ‘la grandeur’ het socialisme voorstelt als een cultuur van het goede leven op kleinburgerlijk niveau? Wordt hij niet een tikje pathetisch als hij het over ‘de arbeiders’ heeft, en is het niet zijn stijl à la de Gaulle die hem verraadt? Een ijzeren vuist in een fluwelen handschoen, ik bewonder hem zeer als politicus, als doortrapte vos die zijn tegenstanders uitschakelt door ze het graf in te prijzen.
Waar ik niet van hou is de mierzoete mildheid die hij demonstreert, de minzaamheid die onverbiddelijk is. Beleefdheid was voor mijn grootvader ook een middel om afstand te creeren, of indien hij het nodig vond minachting te tonen.
Frankrijk stond voor levenskunst, Engeland voor doortraptheid, Duitsland voor botheid, en Holland voor schraperigheid. In feite was mijn grootvader zeer Belgisch in de samenstelling van zijn componenten, al was hij liever doodgevallen dan dat toe te geven.
Hij bouwde huizen die hij voor het gemak (en omdat het zo hatelijk modern klonk) Amerikaanse villa's noemde, omdat ze onder het afhellende dak een voorgalerij hadden.
Zijn bouwsels waren neokoloniaal en zouden voor wat de ruwbouw betreft in het toenmalige Leopoldstad niet zijn opgevallen, maar daar houdt de vergelijking ook op, omdat hij elke rechte lijn verbrak met een ornament. Hij was, en terecht, een grote bewonderaar van de fin de siècle-huizen, Horta & co. Maar alweer niet om het mooie of het stijlzuivere, maar om wille van de kwaliteit van het materiaal en de toegepaste technieken. Hij deed wat menige Belg doet, kopiëren wat hem beviel, de trappen kronkelden naar boven, gebeeldhouwde triomfbogen bekroonden de serredeuren, op de schoorstenen fungeerden smeedijzeren paarden als windwijzers, en met het onvermijdelijke glas-in-lood leken zijn villa's op demimondaines met zonnebrillen op! Maar dat is hem nooit opgevallen. Sober was iemand die geen benul had van een goed glas wijn. Toegegeven, de badkamers waren onberispelijk, en uitgerust met bidet, want voor mijn grootvader - zowel als voor mijn grootmoeder - begon stijl met schone billen! (Het intieme toilet!)
Wie denkt dat Belgen niet avontuurlijk zijn aangelegd moet hun bouwwerken maar eens goed bekijken!
Wat mij blijft verwonderen is dat tussen de