Stijl & het buitenland
Maarten Steenmeijer
Stijl en geen stijl in Spanje
De eerste keer dat ik in Spanje vertoefde telt niet mee, zo dacht ik altijd. Het was in de zomer van 1969, ik werd vijftien, nog niet oud genoeg om alleen op vakantie te gaan, wel oud genoeg om in Zuid-Frankrijk smoorverliefd te worden. Helaas, de pijlen van de weergoden en die van mijn ouders vermochten meer dan die van Cupido: vanwege het slechte weer werd besloten de boel te pakken en naar de andere kant van de Pyreneeën te trekken: Spanje! Voor het weidse, statige Franse platteland - decor van een wreed afgebroken idylle - kwam een uit zijn krachten gegroeid, ordinair Catalaans kustdorpje in de plaats. Op een terrascamping waarvan ik engte- en hoogtevrees kreeg, moesten we onze tenten opslaan. Vakantie? Alles was hier benauwd, onecht, lawaaierig: de stranden vol bolle buitenlanders, de toeristenwinkeltjes vol namaak-Spanje, de dorpjes vol uitgeschoten nieuwbouw. Maar ik mocht me niet van de wijs laten brengen: dit was het ‘echte Spanje’ niet. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van.
De tweede keer dat ik Spanje bezocht, was tijdens de Paasweken van 1973. Dit keer was het bezoek vrijwillig, had ik geen hartzeer, sprak de taal al een beetje en wist iets meer van het land. Vandaar dat ik dit keer aan de westkant van de Pyreneeën de grens overtrok. In de daaropvolgende weken maakte ik kennis met wat zo snobistisch het andere Spanje wordt genoemd: het geladen Baskenland, de weidse hoogvlakte van Castilië, de monumentale steden, het andere ritme, de sterke geuren, het drukke leven op straat, de lange avonden, enz. enz.
Veel was anders. Veel was echter ook hetzelfde. Of beter gezegd: veel was bezig om in snel tempo hetzelfde te worden. Auto's, televisies, supermarkten, opzichtige reclame, gokautomaten, discotheken en ander modern spul, het drong allemaal in sneltreinvaart steeds dieper door in het land. Natuurlijk, mijn indruk kan niet los worden gezien van de omstandigheid dat ik me toen, afhankelijk van het openbaar vervoer als ik was, vooral in de steden ophield. Maar ook later, toen het platteland het voornaamste reisdoel werd, viel me op dat de welvaart bezig was om zich in Spanje op zijn schreeuwerigst en op zijn smerigst te manifesteren: afval - groot en klein - wordt zonder enige scrupules overal neergekwakt, geluidsbronnen als televisie, radio, cassetterecorder, openluchtbioscoop e.d. moeten zich tot in de wijde omtrek laten horen, voertuigen stinken, knallen en knetteren naar hartelust, gokautomaten laten in elke openbare gelegenheid de bezoeker om de zoveel seconden met hun digitale melodietjes weten dat ze klaar staan, enz. enz.
Het is dan ook geen wonder dat ik, in tegenstelling tot vele Spanjeliefhebbers die eerder kennismaakten met het land, de Spaanse stijl - om het zo maar eens te noemen - niet in de eerste plaats associeer met eerbiedige adjectieven als eeuwenoud, authentiek, natuurlijk, echt. Het onveranderlijke Spanje is veranderd en bestaat dus niet meer: het is fors aangelengd.
Altijd wanneer ik in dit moderne, aangelengde Spanje kom word ik getroffen door twee verschijnselen die zeer verschillende