J. Goudsblom
Stijlen en beschavingen
Over het op zeer lange termijn groter en kleiner worden van stijlverschillen
Stijl is een kwestie van beschaving.
Het is ook net zo'n woord. Van iemand zeggen dat hij stijl heeft is een mededeling van dezelfde strekking als dat zijn optreden getuigt van beschaving, van smaak, van klasse. Het omgekeerde, iemand stijlloos noemen, houdt niet in dat zijn gedrag aan geen enkele stijl gebonden en dus volstrekt grillig is maar dat het de verkeerde stijl volgt - zoals ‘smakeloos’ betekent dat iemand er een verkeerde smaak en ‘ongemanierd’ dat hij er verkeerde manieren op na houdt. (En zoals ‘ongekleed’ soms alleen maar betekent: niet in bij de gelegenheid passende kleding gestoken.)
Het narcisme van de stijlverschillen kan dus zo sterk zijn dat het leidt tot het ontkennen dat anderen überhaupt in het bezit zijn van stijl (of smaak of beschaving). Hoe hebben deze zwaar wegende stijl- en beschavingsverschillen zich in de loop van de tijd ontwikkeld?
Het lijkt een uitzichtloos omvangrijke vraag. Maar zoals wel vaker, wanneer we ons blikveld voldoende verruimen, worden enkele verrassend eenvoudige contouren zichtbaar, die althans een eerste schematische ordening van het probleem mogelijk maken. Er laten zich, hoe bizar het ook mag klinken, in de ontwikkeling van de menselijke beschaving drie fasen onderscheiden, waarin de stijlverschillen tussen en binnen groepen telkens een andere wending hebben genomen. Fase 1 is gekenmerkt door steeds groter wordende verschillen in gedrag en macht tussen mensen enerzijds en biologisch verwante dieren anderzijds. Kenmerkend voor fase 2 is het groter worden van de verschillen in gedrag en macht tussen en binnen menselijke samenlevingen. Fase 3 lijkt te worden gekenmerkt doordat de grootste verschillen in gedrag en macht tussen en binnen menselijke samenlevingen afnemen.
Dit schema verdient wel enige toelichting. Om te beginnen moeten we eraan denken dat in maatschappelijke processen het intreden van een nieuwe fase niet hoeft te betekenen dat de trends die kenmerkend waren voor de vorige fase ophouden. In verreweg de meeste gevallen gaan de eerdere trends door, maar ze zijn niet langer dominant. Zo is in de fasen 2 en 3 de afstand in gedrag en macht tussen mensen en verwante dieren blijven toenemen; en aan pogingen om de machtsverschillen tussen en binnen samenlevingen te vergroten is uiteraard ook in fase 3 geen einde gekomen. Beslissend voor het ingaan van een nieuwe fase is alleen dat een trend die zich tevoren slechts zwak manifesteerde nu dominant wordt.
Er zit in de opeenvolging van de fasen een duidelijke versnelling. Fase 1 valt samen met de opkomst van de huidige mensheid (via Homo erectus naar Homo sapiens) en bestrijkt vele honderdduizenden jaren. Gedurende dit tijdperk moeten zich in diverse golven groepen mensen vanuit Afrika hebben verspreid over Azië en Europa, en later ook Australië en Amerika. Zij zijn steeds verder van elkaar verwijderd geraakt, niet alleen ruimtelijk maar ook cultureel. Uit deze tijd moet de grote verscheidenheid aan talen stammen (waarvan de meeste, naar we mogen aannemen, al lang weer zijn uitgestorven). De variatie in levensstijlen bleef echter gebonden aan de materiële beperkingen die een bestaan gebaseerd op verzamelen