ditionele romantechnieken introduceerde in het domein van de journalistiek.
Een scherprechter die deze nog steeds actuele discussie altijd in het voordeel beslist van degenen die geen wezenlijk onderscheid zien tussen journalistiek en literatuur is de tijd. Twee grote en naar mijn smaak gezag verdienende bloemlezingen van excellente journalistiek - Kisch' Klassischer Journalismus (1923) en The Faber Book of Reportage van John Carey (1987) komen, naar ik aanneem onafhankelijk van elkaar, tot een verrassende rij auteurs. Carey kiest Thucydides, Stendhal, Walpole, Coleridge, Charlotte Brontë, Whitman, Twain, Orwell en Hemingway naast een groot aantal auteurs van beeldende verslagen die geen schrijver van beroep waren. Volgens Kisch heten de scheppers van ‘die Meisterwerke der Zeitung’ onder anderen: Martin Luther, Swift, Voltaire, Mirabeau, Marx, Kleist, Zola, Balzac, Dickens, Goethe en Dostojevski. Het is opvallend dat in beide erelijsten nauwelijks namen voorkomen van mensen die in hun tijd als ‘professioneel’ journalist gezien en geacht werden. Maar het is ook logisch en terecht.
Een goede krant dankt zijn continuïteit aan een legertje zangers van het grijze lied, aan de confectioneurs van de kolommen. Zijn kwaliteit ontleent hij aan individuen met een afwijkend geluid, eenlingen die zich niet aan de regels storen en voor wie de krant zijn kolommen niet alleen openstelt maar zonodig ook oprekt en aanpast. Helaas verliest deze opvatting over journalistieke kwaliteit, die wortelt in een rijke Europese traditie, te onzent gestaag aan invloed. Ze wordt steeds meer gezien als een onrealistische, romantische notie die thuishoorde in de sfeer van het vooroorlogse Wenen en Parijs - of in het Baltimore van H.L. Mencken en zelfs nog in het New York van A.J. Liebling - maar geen plaats verdient in de schrale polder die we in Nederland ons ‘medialandschap’ noemen. Daar heerst het stijlloze bericht, hierboven omschreven, en verder in nog altijd toenemende mate een genre artikelen dat er op het eerste gezicht hemelsbreed van verschilt maar in wezen nog treuriger is omdat het zelfs geen eenvoudig praktisch doel meer dient, zoals het overbrengen van simpele gegevens. Ik bedoel het zogenaamde ‘leuke verhaal’, het ‘bericht met een glimlach’, bedoeld om het ‘menselijke aspect’ van het nieuws weer naar voren te halen (nadat het er eerst aan is ontnomen) zodat de lezer zich ermee kan identificeren. Deze bladvulling rukt op onder invloed van de gedachte dat de pers er vooral ook is om te amuseren. Daarom volstaat ook een serieuze courant niet slechts met het noemen van, bij voorbeeld, de aantallen gestrande vakantiegangers die door de hulpdiensten van onze wielrijdersbond zijn gerepatrieerd (als een dergelijk cijfer al belangwekkend zou zijn), maar vergast het zijn lezers iedere zomer op details als de geschaafde knie van Klaasje en de verzuchtingen van zijn moede moeder. Daarbij bedient de krant zich dus in stijl en aanpak van wat men als literaire middelen kan beschouwen, maar omdat er niets
gewichtigs te melden valt is het resultaat pure kitsch: de dagblad-pendant van streekroman en stuiversidylle H.J.A. Hofland vestigde vijfentwintig jaar geleden (in Podium) al de aandacht op deze destijds net ontluikende tendens toen hij vaststelde dat de Nederlandse pers bezig was aan de ene kant moeilijke onderwerpen en lange artikelen te vermijden, om daarvoor in de plaats ‘gesnoeide berichten’ te geven of juist ‘krachtig opblaaswerk’: ‘Vandaar dat het kan voorkomen, dat in een Nederlandse krant de grootste dorpsaangelegenheden hoe langer hoe breder worden uitgemeten, zonder dat dit bijdraagt tot een betere kennis van het dorp.’
Overal in de westerse wereld wordt de pers onder invloed van depolitisering en het streven naar winstmaximalisatie eenvormiger en volgens uitgedokterde formules meer toegesneden op de verwachtingen van de consument. Maar terwijl in beschaafde landen als Duitsland en de Verenigde Staten hier en daar toch nog bastions van journalistieke beschaving blijven bestaan waarin serieuze auteurs de ruimte krijgen om voor echte lezers te schrijven, heerst in de Nederlandse dag- en