1960 in de zogenaamde ‘Nul-beweging’ gespeeld heeft.
In zijn essay over Mondriaan, getiteld ‘Kunst’, ging Peeters vooral in op de dominerende positie die de persoonlijkheid van de kunstenaar volgens hem in de loop der eeuwen had ingenomen. Hij stelde in dit verband dat in de geschiedenis van de schilderkunst een ontwikkeling kan worden opgemerkt ‘van het afbeelden naar verbeelden, van de geest naar de stof’. Vooral het werk van Cézanne, Picasso en Kandinsky was hierbij van belang geweest: mede door hun experimenten met de vorm was het persoonlijk standpunt van de kunstenaar, dat de Westerse kunst zolang had gedomineerd, bij het scheppen van kunstwerken langzamerhand naar de achtergrond gedrongen. De schilderijen van Piet Mondriaan betekenden in dit opzicht nog een verdere stap. Peeters merkte op: ‘Bij mondriaan (1872-1944) is de ontwikkeling ten einde. Alle persoonlijkheid is uitgeschakeld.’ Hij citeerde vervolgens een uitspraak van de Russische suprematist Malewitsj waarin gesteld wordt dat het suprematisme de hele schilderkunst in een zwart vierkant op een wit doek samenperst, en trok daaruit de conclusie: ‘Hier zijn we op het overstap-station van schilderkunst naar architectuur, naar wetenschap.
Nu beginnen wij te bouwen aan de nieuwe wereld, om in een grote gemeenschap onze Kultuur te beginnen.
de ontwikkeling is ten einde, de kultuur begint!’
Treffend in Peeters' analyse is niet alleen dat hij in 1944 kennelijk al op de hoogte was van de ideeën van Malewitsj - de Russische boeken en tijdschriften waarover ik zojuist schreef, hadden hem hierbij de weg gewezen -, maar ook dat hij als achttienjarige student dezelfde opvattingen verkondigde die hem omstreeks 1960 sterk zouden inspireren. In 1957 zou hij immers samen met onder meer Armando, Jan Henderikse en Jan Schoonhoven de ‘Nederlandse informele groep’ oprichten, waarna in 1961 de ‘Nul-groep’ ontstond. Volgens de leden van deze groep moest het kunstwerk geen directe uitdrukking zijn van de persoonlijkheid - en vooral van de emotionaliteit - van de kunstenaar, maar moest het eerder een geconcentreerde selectie weergeven uit de realiteit. Zoals in de jaren twintig de beweging rond De Stijl mede was ontstaan uit verzet tegen het sterk emotionele gehalte van het werk van de expressionisten, was het optreden van de ‘Nul-groep’ voor een belangrijk deel gericht tegen de ‘romantische’ instelling van de abstract-expressionisten omstreeks 1950.
Vanuit de ‘Nul-groep’ werden vervolgens contacten gelegd met het literaire tijdschrift Gard Sivik, dat in 1965 zou opgaan in De Nieuwe Stijl. Peeters werd een van de redacteuren van dit blad, waarbij verder ook Armando, Hans Sleutelaar, Cornelis Bastiaan Vaandrager en Hans Verhagen betrokken waren.
Bestaat er dus een opvallende overeenkomst in uitgangspunt tussen De Stijl en De Nieuwe Stijl, de manier waarop verder vanuit dit uitgangspunt gewerkt werd, was heel verschillend. Mondriaan was - mede onder invloed van zijn filosofische lectuur - duidelijk gericht op abstrahering: in zijn werk moest het concrete zoveel mogelijk plaatsmaken voor het abstracte. Daarbij kwam hij tot een sterke reducering van zijn plastische middelen: geen cirkels, diagonalen of secundaire kleuren. De ‘Nul-kunstenaars’ daarentegen waren uit op concretisering, niet op ‘het’, maar op ‘dit’: een zo direct mogelijke weergave van de werkelijkheid. In plaats van hun plastische middelen te reduceren, breidden ze die juist uit, waardoor de traditionele kaders van de schilderkunst radicaal werden doorbroken. Zo vervaardigde Henk Peeters in die tijd schuimplastic schilderijen, monochrome reliëfs, pirografieën, kunstgrasschilderijen, vlokkenreliëfs en lichtgevende en reflecterende schilderijen. Vanaf 1963 experimenteerde hij ook met verscheidene waterprojecten, waaronder het ‘waterplafond’.
Een gevolg van deze tendens tot concretisering en van de verruiming van de plastische middelen is dat het werk van de beeldende