Max van Rooy
Het definitieve arsenaal
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig van deze eeuw werd niet alleen het vak kunstgeschiedenis, maar ook het vak architectuurgeschiedenis in de opleiding bouwkunde als verwerpelijk beschouwd. Toen ik dit voor het eerst hoorde van een getuige uit ‘Delft’, wilde ik het niet geloven. Hoe was het mogelijk architect te worden zonder de geschiedenis van de bouwkunst te kennen? Hoe kon een oprechte architectuurstudent zijn nieuwsgierigheid naar de geschiedenis van het gekozen vak bedwingen, de historie zelfs ontkennen?
Heel eenvoudig, zei mijn getuige, en hij legde uit dat dit verschijnsel zich voordeed in het gouden, linkse, sociologische tijdperk. Een alternatief uitgerust legioen mens- en semimenswetenschappers bestudeerde intensief het geestelijke en lichamelijke welzijn van het individu in een vrije, sociaal-democratisch ingerichte samenleving en uit dit onderzoek, dat zelfs een eigen taal kende, kwam te voorschijn hoe de twintigste-eeuwse mens moest wonen, werken, zich ontspannen en verplaatsen.
De uitkomsten van het onderzoek vormden de grondstof voor het werk van de architect, die zijn ontwerpopgave verder zag bepaald door inspraak van ‘alle betrokkenen’ en voorwaarden van politieke, economische en technische aard.
Bij dit alles betekende kennis van het culturele verleden, inzicht in bijvoorbeeld de historische stijlontwikkeling van de bouwkunst, slechts nutteloze ballast in zijn hoofd.
De architect moest de ontwerpvraagstukken onbevooroordeeld en onbezwaard door cultuurfilosofische denkbeelden uit het ancien régime tegemoet treden. Ontwerpen deed je met een liniaal, met een tekenmachine en niet met je hart.
Wat uit deze a-musische, weinig spirituele benadering van de architectuur is voortgekomen, zien we overal in Nederland om ons heen. Een stijlloze, miezerige, ongevoelige verzameling woningen en gebouwen. Futloze nieuwbouwwijken die allemaal uit dezelfde primitieve, naamloze geest geboren lijken te zijn. Onderkomens voor overheid en bedrijfsleven die, wat stijl betreft, hun monument vonden in de vorm van het gebouw van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam (1966, Leupen, Gerretsen, Mayer). Botter staaltje van gebrek aan verbeeldingskracht bestond er niet.
Nog vóór het gouden sociologische tijdperk aanbrak, ging Nederland gebukt onder een verschijnsel dat verantwoordelijk is voor de eerste naoorlogse generatie stijlloosheid in de architectuur: de woningnood. Deze werd krachtig bestreden met het lage Hollandse flatgebouw, maar vooral met het rijtjeshuis.
Kenmerk van een rijtjeshuis is dat het in een rijtje staat en dezelfde vorm en stijl vertoont als het huis links en het huis rechts. Wanneer de diepte van het rijtjeshuis toestaat dat de stralen van de zon er op een bepaald moment van de dag dwars doorheen kunnen reiken, dan krijgt het rijtjeshuis het burgelijk predikaat ‘doorzonwoning’.
Rijtjeshuis en doorzonwoning, twee begrippen die op een heldere manier de aangrijpende stijl van de naoorlogse woningbouw in Nederland aangeven. Wie moeten de schuld krijgen