neo-barokke ruimte vol pluche, koper en kunstig bewerkt glas, waarin een triomferende bourgeoisie zichzelf wenst te fêteren. Natuurlijk duikt het nog wel eens op in dit soort overleefde theaters, maar dan vooral om verantwoording af te leggen over wat het allemaal elders en onopvallend, illegaal bijna, want vaak zonder subsidies, heeft uitgespookt. Toneel is altijd al de speeltuin geweest van illusies, van schijn en werkelijkheid, maar nergens hebben de relativiteitstheorie, allerlei nieuwe inzichten in kleine deeltjes en grote melkwegstelsels, tijd en ruimte, zo drastisch doorgewerkt als in het toneel. Ieder aspect van het toneel, alles wat altijd als ‘des toneels’ beschouwd is, is de laatste decennia in twijfel getrokken en ter discussie gesteld. Acteren bijvoorbeeld. Vroeger was acteren domweg iemand anders zijn, nadoen, inleven. Inmiddels is het begrip acteren naar alle kanten danig opgerekt. Er zijn voorstellingen waarin ogenschijnlijk helemaal niet meer gespeeld wordt. De acteurs doen geen enkele moeite om iemand anders uit te beelden. Ze stappen quasi als zichzelf het toneel op en pretenderen niets meer of minder dan het zo onopvallend mogelijk doorgeven van een tekst. De acteur transformeert niet, hij bemiddelt. Acteren betekent dan: net doen alsof je niet interpreteert. Soms moet niet alleen de acteur maar ook de tekst zich helemaal wegcijferen, alle ingrediënten van een voorstelling zijn alleen nog maar puur formele onderdelen van een overkoepelende, als het zou kunnen betekenisloze structuur, zonder enige verwijzing naar te vermoeden personen en situaties. Toneel als muziek, zonder muziek. Een derde variant is dat de acteur zichzelf als theater aanbiedt, hij transformeert niet in iemand anders, hij verandert in louter energie en smijt zichzelf de zaal in. Ik ben, dus ik speel. Vergelijkbare omkeringen en ontkenningen zien we in het gebruik van de ruimte. Decor als net echt landschap, decor als onmiskenbare
constructie van hout, linnen en ijzer, echt landschap als decor. Er zijn theatervormen die de tijd doen stilstaan, er zijn er die de eeuwigheid er het liefst in één seconde doorjagen. Het toneel is volwassen geworden en als zovele volwassenen is het een kijkje gaan nemen in de kinderkamer. Een normale volwassene, bestaat zoiets?, blijft eerst wat onwennig op de drempel staan, stapt vervolgens schuchter naar binnen, een beetje gegeneerd, duwt met een vinger een speelgoedtreintje twee centimeter op, aait over een eenogig beertje, glimlacht en haast zich het vertrek weer uit of mijmert als de actrice Ljoebow in Tsjechows Kersentuin: ‘Ah, mijn kinderjaren, mijn pure, onschuldige kinderjaren. In deze kamer heb ik geslapen, van hieruit keek ik de tuin in, het geluk werd samen met mij wakker, iedere ochtend.’ Het echte toneel reageerde heel anders, het herinnerde zich de niet serieus genomen woede over zoveel misplaatste vertedering, het realiseerde zich de makkelijke idealisering van die kinderjaren, ‘het geluk werd samen met mij wakker, iedere ochtend’, en het heeft al die lieve, schattige, leuke speeltjes van vroeger kapot gegooid, vertrapt, uit elkaar gehaald, tegen de muur doen stuiteren, en toen is het neergeknield en is doorgegaan met spelen. Tussen de wrakstukken, met hetzelfde fanatisme als toen. Iedereen verklaarde het voor gek, schudde meewarig het hoofd, men vond het een te pijnlijk tafereeltje, maar daar zit dan dat toneel, een bijna autistisch, stokoud kind, uiterst geconcentreerd, met een vreemde grijns en vuurspugende ogen en het fabriceert aan één stuk door nieuwe, wonderlijke speelgoedjes. ‘Wat moeten we ermee?’ vraagt men zich af, ‘'t Is toch wel mooi,’ geeft iemand toe, ‘maar ook een beetje eng,’ huivert een ander, ‘maar dit lijkt eigenlijk nog wel op toen, toen toneel nog gewoon toneel was,’ waagt iemand als bijvoorbeeld
Heiner Müller de volgende tekst produceert:
‘Ik was Hamlet. Ik stond aan de kust en sprak met de branding blabla, de ruïnes van Europa achter mij. De klokken luidden de staatsbegrafenis in, moordenaar en weduwe als paar, in de paradepas achter de kist van 't verheven kadaver de raadsleden, wenend in slecht betaalde rouw. wie is het lijk in de wagen/waarover men zo luid hoort