goden, volledig afwezig zijn, en dat in de daaraan voorafgaande verzameling Zijden kettingen het voornaamwoordelijk bijwoord ‘waaruit’ gewoon als waaruit figureert, naast bij voorbeeld waarachter, waaraan, waartoe en waardoorheen.
Als ik behalve op het verhogen van stilistische préciosité ook nog op een ander effect van daarin enzovoort, in plaats van ‘waarin’ etcetera, bedacht moet zijn, dan is de uitkomst misschien dat daarin een zekere afstand suggereert, binnen de betrokkenheid van het voornaamwoordelijk bijwoord op zijn antecedent. Daarin immers heeft zich als bijwoord gemaskeerd en lijkt een grammaticaal zelfstandige hoofdzin in te luiden. De woordvolgorde geeft aan dat er van een hoofdzin in feite geen sprake kan zijn. De verhouding tussen daarin en het woord waarnaar het ons verwijst, wordt daardoor enigszins gecompliceerd.
Het eerste voorbeeld uit Tegen het vergeten lijkt de theoretische mogelijkheid van zulk een interpretatie te bevestigen: ‘daarin ik nooit heb gelegen, noch / ooit liggen zal, hoe dan ook’ duidt op een emotionele of misschien ook wel feitelijke afstand, ondanks de regel die eraan voorafgaat: ‘omdat ik in haar armen lig’. Iets dergelijks kan men zeggen van ‘de dassenburcht daarin ooit / zoogde een dassin haar jongen’. Die jongen zijn er niet meer, de afstand is groot, de dassenburcht staat leeg: een hol waar nu ‘ontboezeming’ doorheen ‘blaast’, welk werkwoord de leegte en de holheid van het hol extra accentueert. Voor de als derde voorbeeld geciteerde regels echter, over ‘duisterende frambozen daarmee zich / een voorhoofd wenst te tooien’ gaat de redenering niet op; daar wordt de afstand tussen frambozen en voorhoofd juist overbrugd. Misschien had daar dus beter ‘waarmee’ kunnen staan, net zoals in Zijden kettingen, in de zinsnede ‘dolk / waaraan de hand ontviel’, een verbinding met ‘daaraan’ wellicht net iets mooier was geweest. (In alle andere gevallen die ik in deze bundel heb bekeken, lijkt waaraan, waaruit enzovoort de beste keuze, bij voorbeeld in ‘de vaas, waaruit opbloeit / onvergeeflijke rook’ of in ‘de plaats / waartoe ik werd ontboden’.)
Ik weet het, ik ga zeer ver. Wie van ‘stijl’ houdt, bemint de details. Misschien kom ik Faverey en zijn gedichten te na. Maar geen nood, mijn opdringerigheid geldt kleinigheden. Hard praten met een zachte stem: ik houd van mensen die dat doen. Van de dingen die zij zeggen, van de gedichten die zij maken. Van hun eigenwijze maar voorzichtige schuiven met de wereld.