een slag in het gezicht. Maar hij moest toch antwoorden. ‘Geachte confrère’ bleef hij minzaam schrijven naar het kantoor waar zelfs de secretaresse op het briefpapier stond in de rij namen van advocaten. Het confraternele verkeer wordt door de Fransen zo fraai aangeduid met ‘Sous la foi du Palais de Justice’. Was er sprake van een gebroken trouwbelofte? Nee, maar wel van verschillende sociale codes.
De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, die midden jaren zeventig werd opgericht, schafte de toga af. Er bleek toch recht te kunnen worden gesproken.
De Hoge Raad ging arresten in de directe rede schrijven. Geschokte gildeleden voorspelden het definitieve einde der tijden en bleven verbitterd hun voortgalopperende volzinnen met als aanhef ‘dat’ of ‘aangezien’ schrijven. IJdele hoop, de indirecte rede is over de hele linie uit de rechtspraktijk verdwenen, een schaarse stijlbloem uitgezonderd.
En er kwamen steeds meeer vrouwen. De gildeleden huldigden nog de opvatting dat een cliënt die met rechtshulp door een vrouw zou worden geconfronteerd, een schok zou oplopen die hij niet meer te boven zou komen. Zo hij zich al niet onder behandeling zou moeten stellen, dan zou hij zich toch spoorslags tot een ander advocatenkantoor met minder barbaarse gewoonten wenden. Maar het bleek toch te wennen, zeker toen er ook vrouwen bij de cliënt gingen werken.
De tweede golf grijpt nu om zich heen. Gesloten gilden communiceren volgens hun eigen stijlvormen met de samenleving. Reclame en public relations zijn in strijd met de eer van de stand. De cliënt verschijnt op het advocatenkantoor en past zich aan de daar heersende gebruiken aan. De advocatuur heeft echter bemerkt dat het met de beeldvorming van het vak bij het publiek niet zo best is gesteld. De kleine Balthasar had het al goed begrepen; de samenleving houdt niet van advocaten. De advocaten hebben daarom besloten dat zij wel reclame mogen maken, al weten zij niet hoe dat moet. Zij treden naar buiten en zijn bereid daarbij oude stijlvormen prijs te geven.
Nu zien wij echter iets merkwaardigs gebeuren. Weliswaar is er steeds meer publiciteit rond de advocaten, maar zodra deze buiten de doelgerichte media van de zakenwereld treedt en de publieksmedia bereikt, wordt de advocaat vastgenageld in zijn oude imago, ook al houdt het publiek nog zo weinig van advocaten. We zien foto's van advocaten in toga in de krant en korte shots van pleitende advocaten in het journaal als er weer een stakingszaak is. Het publiek wil dat zo, net zoals de gemiddelde burger recht identificeert met de (straf)wet, rituele spreuken en formaliteiten, zo waarlijk helpe hem god almachtig. De advocaat trekt de toga uit en stapt uit de lijst van de Daumierprent en het publiek hangt hem de toga weer om en plakt er een nieuwe lijst voor.
Dit brengt mij op het merkwaardige fenomeen van de verdubbeling of onthechting van de traditioneel gebonden stijlvorm van besloten groepen in een democratische industriële samenleving.
Deze verdubbeling heeft twee kanten, een historische en een sociale. Ik kijk eerst naar de historie en in het bijzonder naar de recruten uit de jonge generatie die tot de beroepsgroep zullen toetreden. Het is bekend: na het absolute informalisme van de jaren zeventig is er een terugkeer en verlangen naar vorm. Laatst zag ik ze weer op klaarlichte dag over een brug van een Amsterdamse gracht lopen. Drie jonge heren in jacquet met een bestuurslint om de nek. Ze waren studentikoos op weg naar een of andere non-gebeurtenis om andere jonge heren in jacquet toe te spreken. Toch zijn zij niet dezelfden als de studentikozen uit de jaren vijftig en begin zestig. Boven het jacquet verschijnt een hoofd met een coupe à la mode. De cafés die zij bezoeken hebben een design waar stijlvarianten van de laatste vijftig jaar in een deconstructivistische potpourri smaakvol doorheen zijn gemengd. Zij drinken er Belgisch, Brabants of Limburgs bier. Hun politieke en maatschappelijke wereldbeeld is een combinatie van elementen die volgens het denken van de jaren zestig zowel linkse als rechtse kanten