De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 634]
| |
Ch.J. Enschedé
| |
[pagina 635]
| |
sizenrechtspraak, een jury en rechters in toga's, scharlakenrood en zwart. De breed uitgemeten bespreking van bloedige of zedenschennende wandaden is bij juryrechtspraak onvermijdelijk: jury's weten immers van niets, moeten alles horen. Daarom alleen al leent zo'n proces zich uitstekend voor uitvoerige rapportage in pers en radio. In oostbloklanden is de stijl meestal nog ouderwets-revolutionair. De gerechten samengesteld uit professionele èn lekenrechters: geen toga's, mannen en vrouwen in hun dagelijkse kleding. Het proces is daar vaak bewust en vooral gericht op belering van de bevolking. Daartoe worden ter zitting, juist met het oog op de met partij en staat in vrede levende pers, tal van zaken breed uitgemeten, die men met het oog op het te wijzen vonnis stilzwijgend voorbij zou kunnen gaan. Het proces als leerstuk in brechtiaanse zin. In ons land komen spectaculaire misdaden natuurlijk even vaak voor als elders. Maar een jury hebben wij, behalve in de Franse tijd 1810-1813, nooit gekend. En ook het doelbewuste gebruik van het proces als leerstuk is hier in normale tijden onbekend. Uiteraard: de pers kan de processen bijwonen en verslaan. Maar onze rechtszittingen zijn niet op effect gericht maar uitsluitend op de voorbereiding van het uiteindelijke rechterlijke oordeel. In het buitenland constateert men dat van tijd tot tijd met bevreemding. Zo kwamen voor het proces in de zaak Heijn vele buitenlandse persmensen naar Nederland. Tot hun teleurstelling, ontsteltenis en onbegrip liep ook dat proces in één dag af: fantasieloos, zonder retoriek, kurkdroog, efficiënt. Zo hoort het. | |
Ter zitting gehoordBij de rechtsbedeling van alledag richten de media de aandacht vooral op de rechtspraak in kort geding en op de strafrechtspraak. In de rechtspraak hebben vele uiterlijke stijlbepalende parafernalia onveranderd hun plaats behouden. De vorm, de vormelijkheid behoren nog steeds tot de goede stijl. Wanneer de rechters in hun zwarte toga's bij het begin van de zitting het podium betreden, staan de aanwezigen op. De deurwaarder is in het zwart met een oranje lint waaraan een zilveren penning met 's Rijks wapen om de hals. De werkstijl van de rechtspraak in ons land is nogal onderkoeld. Voor de schilderachtige pleiter of openbare aanklager met het brede gebaar is weinig plaats. Toch speelt er ook in onze rechtszalen wel degelijk een histrionisch moment mee. Veel mensen kennen of herinneren zich dan ook wel magistraten die tot de verbeelding spraken: kort-geding-presidenten als Stheeman, Asscher, Wijnholt, officieren van justitie als Hartsuiker en wijlen Abspoel, de man van Reve's ezelproces. Ook wel advocaten als Muller Massis een halve eeuw geleden, de Moszkowicz'en uit Maastricht. Dat histrionisch moment is echter geen uitwendig toevoegsel; het is dienstbaar aan de efficiency van het geding. Want wil er werkelijk recht gedaan worden, dan zullen rechter, advocaat, openbaar ministerie hun eigen rol zo goed mogelijk moeten vervullen. Hoe? dat wordt eenvoudigweg door de situatie ter zitting zelf aangegeven. Het veronderstelt wel bij hen een zekere sociale gevoeligheid en verbale vaardigheid. Zo bijvoorbeeld de rechter die, na een lange, lange dag van twintig strafzaken, heel laat in de middag als kinderrechter ook nog even een ouderpaar met een recalcitrant zoontje moest weghelpen. Toen dat eindelijk ook achter de rug was, zei de dienstdoende officier spottend prijzend: ‘Kerel, wat heb je dàt nu prachtig con sordino behandeld! Soms slaat de rechter de plank afschuwelijk mis. Er was eens in een plattelands-arrondissement een rechter die met een eenvoudige boerenvrouw uit een plaggenhut moest spreken over haar dochtertje. Tijdens dat gesprek hief de getabberde magistraat de blanke handen ten hemel en riep: ‘Vrouwe, vrouwe, hoe Gij uw kinderen educeert!’ Een vormelijke, onderkoelde, wat terugge- | |
[pagina 636]
| |
trokken stijl ter zitting bergt ook een zeker gevaar in zich. Rechters zijn gewend het voorlaatste of het laatste woord te hebben; dat is een onvermijdelijk autocratisch aspect van hun positie. Het ‘trek u niet aan wat ieder zegt maar doe wat billijk is en recht’ kan uitlopen op een al te gemakkelijke geborgenheid in de eigen vertrouwde kring. Het is niet anders: stijl kan ook discrimineren. Als illustratie een historische discussie: tijdens een door minister Mulderije, vooraanstaand oud-advocaat, geleide vergadering van hoge magistraten zei een van hen tot de minister: ‘Het enige verschil tussen een gewone rechter en een kinderrechter is dit: de gewone rechter gaat om met advocaten, de kinderrechter met de heffe des volks.’ De minister strafte dit, lik op stuk, af: ‘Ik constateer dat de spreker de advocaten niet rekent tot de heffe des volks.’ De stijl kan ook wel eens te ongedwongen zijn. In m'n jonge jaren maakte ik mee dat een rechter tijdens een civiel getuigenverhoor, al pratende, vragen stellende, dicterende, uit z'n aktentas een slonzig sponzezakje op de groene tafel legde, uit een thermosfles een bekertje koffie inschonk en uit een vetvrij papiertje een boterham met kaas oppeuzelde. Ook een stijl; of het voor de kwaliteit van het recht veel verschil maakte? In het proces-verbaal van het getuigenverhoor stond over dat hapje tussendoor natuurlijk geen woord. En uiteindelijk gaat het om wat er is opgeschreven; want alleen dat wordt opgeschreven wat ‘relevant’ is. De stijl van het recht is aan het relevante gebonden. | |
In de stukken gelezenRecht is taal. Taal is uitdrukking en overdracht van gedachten en gevoelens. In het recht, dat immers gericht is op verstandhoudingen tussen mensen, ligt de nadruk niet op de uitdrukking door de spreker of schrijver, maar op de overdracht aan de luisteraar of lezer. Daarbij gaat het niet om de schoonheid van de taal, al kan lelijke rechtstaal rijkelijk irritant en disfunctioneel zijn. De taal van het recht is, in termen van C.F.P. Stutterheim,Ga naar eind1. esthetisch indifferent. Die esthetische indifferentie sluit een literaire of bellettristische ‘spin-off’ van een behoorlijk verzorgde rechtstaal niet uit. Stendhal placht, alvorens zich tot schrijven te zetten, enkele artikelen van de Code Civil te lezen, teneinde de juiste toonhoogte van zakelijkheid en preciesheid te bereiken.Ga naar eind2. De activiteiten van de mensen van het recht slaan voor een groot deel neer in rechtsdocumenten. In arresten, vonnissen, beschikkingen, besluiten enzovoort. In wetten, in akten zoals testamenten en huwelijkse voorwaarden, verenigingsstatuten en zo meer. Advocaten pleiten mondeling, maar leggen aan het slot vaak hun ‘pleitnota’ over. Juridische adviseurs ontwerpen voor hun cliënten brieven, contracten en zo meer; bedrijfsjuristen redigeren voor hun broodheren tal van geschriften waaronder de beruchte kleine lettertjes in verzekeringspolissen, financierings-, huurkoopcontracten. De taal van die rechtsdocumenten is een voor de hand liggend voorwerp van stijlkritiek. | |
Recht voor allenDe rechtstaal moet gedachten en gevoelens ook overdragen aan mensen die gespeend zijn van literaire ontvankelijkheid. Want recht is er voor allen. Ook voor de vrouw die vijfendertig jaar geleden het volgende briefje schreef toen ze gedagvaard was voor de politierechter wegens een gering vergrijp: ‘aan het palijs van Justitie aan de noordsingel te | |
[pagina 637]
| |
rnesse moet komen kan ik tot mijn spijt niet komen om dat ik de senten niet hep om de rijskoste ptalen
Door alle tijden heen is de stijl van de juristentaal - net als alle maatschappelijke gedrag - zowel uitvloeisel van als bijdrage tot dan wel afbreuk aan de cultuur van volk en land. In de hedendaagse tolerante democratie kan het recht zich in beginsel niet veroorloven elitair te zijn. Dat geldt ook voor de rechtstaal. Natuurlijk: rechtstaal die slechts voor beperkte kringen begrijpelijk is, is nooit helemaal te vermijden. Het recht strekt zich óók uit over levens- en vakgebieden, die het gebruik van alleen door bepaalde groepen in de maatschappij gehanteerde talen onvermijdelijk maken. Men denke aan de regelgeving voor de chemische industrie, voor de medische beroepsuitoefening. Maar buiten die onvermijdelijkheden is elitaire rechtstaal tegenwoordig slechte stijl. Nog niet zo lang geleden - zo'n anderhalve eeuw - was dat wel anders. Het recht was toen nog meer dan nu een aangelegenheid van geletterden: het ontleende zijn gezag aan culturele, in het bijzonder ook religieuze vooronderstellingen van een heersende, weldenkende maatschappelijke bovenlaag. Tot 1907 bijvoorbeeld moest, in geval van geschil tussen patroon en werkman over de duur der arbeidsovereenkomst, de hoogte of de betaling van het loon, de patroon door de rechter op zijn woord worden geloofd, zo zei de wet. Aldus werd de werkman in feite buiten het recht gesteld. | |
Gedachten en gevoelensOok de taal van de rechtsdocumenten draagt gedachten en gevoelens over. Daarbij heeft elk cultureel tijdperk zijn eigen stijl. Daarvan twee voorbeelden, het ene negentiende-eeuws, het andere hedendaags. Een nieuwe wet moet worden afgekondigd, wil zij in werking treden. Ook nu nog begint elke wet met een afkondigingsformulier: ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. en zo verder. Een in 1814 ingevoerd, plechtig, bombastisch, nu tot op de draad versleten en achterhaald formulier. Dat geldt in het bijzonder dat ‘bij de gratie Gods’. Woorden, die een beroep doen op religieuze gevoelens van een christelijke natie, maar die andersdenkenden, ook andersdenkende monarchisten, niet liggen; eenzijdige woorden. Het andere, recente, voorbeeld. Artikel 1 van de in 1983 in werking getreden Grondwet legt een belangrijk grond- of mensenrecht vast. Het luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’ Klare taal, eigentijds, eenvoudig, op de man af. Toch: bij nader inzien stuiten we op een moeilijkheid, een onhelderheid. Akkoord: alle mensen moeten gelijk behandeld worden. Discriminatie, onderscheid, is anathema. Maar is er eigenlijk wel een rechtsbestel bestaanbaar, waarin nimmer ‘op welke grond dan ook’ onderscheid gemaakt wordt? Zeker, onderscheid wegens die in de wet genoemde gronden van godsdienst tot geslacht kan worden vermeden. Maar hoe is dat bij voorbeeld met onderscheid naar leeftijd? Ook dat lijkt het grondwetsartikel te verbieden. Nee, die woorden doen lelijk afbreuk aan die tekst. Die woorden kwamen dan ook niet voor in de oorspronkelijk door de regering aangereikte bepaling. Maar in de hitte der parlementaire debatten, in het vuur van de heilige strijd tegen die afschuwelijke discriminatie zijn ze op een ondoordacht moment in de wet opgenomen. Men heeft zich door zijn gevoelens laten meeslepen, waardoor men over het doel | |
[pagina 638]
| |
heeft heen geschoten. Wat een duidelijk gestructureerde tekst was is door een uitstorting van gevoelens tot een brij verworden. Gelukkig is er uitkomst: het zijn de rechtsgeleerde schrijvers, de rechters, de bestuurders die door uitlegging van het grondwetsartikel de schade weten te beperken. | |
Le superflu, chose très nécessaireDie twee zojuist geciteerde rechtsteksten hebben een sterk uiteenlopend gewicht. Het grondwetsartikel is de sluitsteen in de koepel der mensenrechten die onze vrijheid, onze persoonlijkheid, onze integriteit behoedt. Dat afkondigingsformulier daarentegen is niet meer dan een vrijblijvende exclamatie uit een tijd welks stijl de onze niet meer is. Verder heeft dat formulier geen enkel belang voor het doen en laten van de burgers, voor het reilen en zeilen van staat en maatschappij. De regering kan, als zij dat wil, dat afkondigingsformulier van vandaag op morgen in de hedendaagse stijl plooien. Zij moet daartoe wèl de politieke moed opbrengen tot een principieel parlementair debat over het voor en tegen van dat ‘bij de gratie Gods’. Maar is dat sop de kool waard? Voor wie prijs stelt op stijl in het recht wel: le superflu, chose très nécessaire; vermijdbare irritaties moeten vermeden worden. | |
Stijl en interpretatieNiet dan bij uitzondering laat het geschreven recht zich zo, in een handomdraai, verbeteren. Want de echt belangrijke rechtsteksten zeggen aan mensen van het recht èn andere burgers, hoe zij zich in het maatschappelijk leven behoren te gedragen. Zulk recht schept voor de burgers verplichtingen, kweekt verwachtingen, die - dat is aan het recht eigen - door de macht en het gezag van de staat kunnen worden afgedwongen. Zulke rechtsregels van behoren, zulke rechtsnormen grijpen diep in het leven in. Artikel 1 Grondwet behoort daartoe. Zo ook bijvoorbeeld het honderdvijftig jaar oude, in 1838 aan de Franse Code Civil ontleende artikel op de onrechtmatige daad: ‘Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden.’ Een belangrijke tekst: slachtoffers van andermans doen of laten kunnen daaraan immers een recht tot schadevergoeding ontlenen. Maar ook: een tekst die vragen doet rijzen. Want de gebezigde termen zijn rijkelijk abstract. Dat is aan zulk soort bepalingen eigen; ze zijn immers bestemd om in de, ons steeds onbekende, toekomst te werken. Wat valt er in dat artikel nu wèl, en wat nièt, te verstaan onder ‘onrechtmatig’, ‘dengenen’, ‘schuld’, ‘schade’? In de afgelopen anderhalve eeuw is daarover een omvangrijke rechtspraak ontstaan. Stap voor stap bepaalden en bepalen rechters de concrete betekenis voor het onderhanden geschil van die abstracte termen. En daardoor, door die rechtspraak, die jurisprudentie, groeit en preciseert, concretiseert zich de betekenis van die termen, al naar de wisseling der tijden, al naar de verandering der maatschappelijke behoeften. Een permanent voortschrijdend proces van soepele aanpassing van recht en maatschappelijke werkelijkheid. Natuurlijk zou men nu en dan die jurisprudentie-ontwikkeling in het wetsvoorschrift kunnen consolideren door aanpassing van de tekst. Maar liefst niet te vaak. Want zo'n consolidatie komt altijd neer op vervanging van oude abstracte termen door nieuwe, die ook weer abstract zijn. Ook de nieuwe tekst moet immers in een onbekende toekomst kunnen werken. Consolidatie brengt dus een breuk teweeg in de functionele groei van de jurisprudentie: het vraag- en antwoordspel tussen wetgever en rechter begint opnieuw. Dit verhaal over interpretatie maakt duidelijk dat en waarom stijlcritici ouderwetse teksten in wetten en rechterlijke uitspraken hebben te aanvaarden. Recht, gericht op behoud | |
[pagina 639]
| |
van de continuïteit in de maatschappelijke veranderingen, dwingt tot uitleg van de rechtsteksten. Zonder interpretatie van oude termen, zonder oude termen die geïnterpreteerd worden geen recht. Geen rechtsvorming dus zonder rechtspraak. De mensen die in de achttiende eeuw pal stonden voor codificatie, voor het in wetten neerleggen van het verspreide en versnipperde recht van die dagen, hebben dat in het geheel niet voorzien. Zij gingen ervan uit dat codificatie een eind zou maken aan alle twijfel over het geldende recht. De overlevering laat Napoleon, nadat het eerste commentaar op zijn Code Napoléon was verschenen, uitroepen: ‘Mon code est perdu!’ In diezelfde lijn laat zich ook begrijpen waarom er in 1811 in Parijs een berijmde versie van de Code Napoléon is verschenen. De daarin voorkomende bepaling op de onrechtmatige daad luidde: ‘Tout fait quelconque de l'homme, qui cause à autrui un dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé, à le réparer.’ Op rijm werd dat: ‘Le fait produit par l'homme, et quel que soit ce fait,
Lorsqu'il est pour autrui la cause d'un dommage,
Met celui dont il est par sa faute l'ouvrage
Dans l'obligation d'en réparer l'effet.’
En dat een kleine 3000 artikelen lang. Het rijm is van oudsher de drager van volkswijsheid, is het geheugen van analfabeten en ongeletterden. Maar het is op dit punt met de Code niets geworden. Ook in ons land is het Burgerlijk Wetboek, in proza noch op rijm, naast de bijbel en Vader Cats in de huiskamers komen te liggen. Die behoefte aan, die onvermijdelijkheid van het behoud van oude, geijkte vormen en termen in recht en rechtsbedeling tonen zich niet alleen in wetgeving en rechtspraak. Ook notarissen, advocaten en andere praktizerende juristen gebruiken die woorden en zinswendingen. Zij moeten immers de belangen van hun justitiabelen, hun cliënten veilig stellen, en daarom bedienen ze zich van termen en zinswendingen waarvan de betekenis vaststaat. Dat verklaart waarom men in een gewoon notarieel testament passages kan tegenkomen die voor gewone mensen lastig te begrijpen zijn: ‘Ik legateer aan mijn echtgenoot al die roerende en onroerende zaken tot mijn nalatenschap behorende als hij verkiest, zulks tegen inbreng in mijn nalatenschap of verrekening met zijn erfdeel van de waarde van die zaken, vastgesteld in onderling overleg of, indien geen overeenstemming wordt bereikt dan wel de wet zulks voorschrijft, op de wijze als in de wet is voorgeschreven voor boedelbeschrijvingen, waarbij minderjarigen zijn betrokken.’ Een tekst, grotendeels opgetrokken uit woorden en zinswendingen uit het notarieel jargon die door de rechtspraktijk zijn geijkt. Met dit alles wil ik niet ontkennen dat juristen vaak nodeloos kromme of antiekerige taal gebruiken. Stijlkritiek blijft dus nodig en nuttig, maar dient wel rekening te houden met de juridische werkelijkheid. In die rechtsvorming door rechtspraak spelen de vonnissen van de gewone rechterlijke macht een hoofdrol. Daarom een enkel woord over de stijl van de arresten van de Hoge Raad en de gerechtshoven, van de vonnissen van de rechtbanken en de kantonrechters. Rechterlijke beslissingen moeten gemotiveerd worden. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. De rechter kan zijn lezers van de juistheid van de beslissing willen overtuigen door hen deelgenoot te maken van het verloop van de aarzelingen en afwegingen die uiteindelijk tot de beslissing hebben geleid. Zo ontstaat een dialogisch verhaal, een in de Engelse rechtspraak populaire stijl. De rechter kan ook, achteraf, volstaan met het noemen van alleen die argumenten die zijn beslissing dragen. Dat leidt tot een monologische, apodictische stijl, die uit Frankrijk afkomstig is. Na de val van Napoleon hebben wij die | |
[pagina 640]
| |
Franse stijl overgenomen, en tevens een sterk geformaliseerd model van het rechterlijke vonnis. Dat vonnis bestaat, hoe lang het ook moge zijn, uit één volzin; er komt slechts één punt in voor: na het laatste woord, en verder alleen dubbele punten en puntkomma's. Schematisch weergegeven aan de hand van een willekeurig arrest uit 1986: ‘het gerechtshof te 's-Gravenhage...;
Op deze ene volzin - tien bladzijden getypt lang - volgt nog een ‘colofon’ met de namen van de rechters en de dag van uitspraak van het arrest. In de klassieke vorm is elk ‘overwegende’ onderverdeeld in een aantal ‘dat's: ‘dat hij...’, ‘dat weliswaar...’, ‘dat toch...’ en zo. Later kwam daar de klad in. In dit arrest uit 1986 bijvoorbeeld gebruikt de rechter een wending als ‘Overwegende daaromtrent:’ als overgang naar een uiteenzetting in de directe rede in deze trant: ‘De verdediging heeft aangevoerd... Dit verweer faalt. Immers...’ en zo verder tot het volgende ‘overwegende’. Zelf ben ik van jongs af aan met deze stijl van gezien, gehoord, gelet op, overwegende dit en dat opgegroeid en vertrouwd, een tweede natuur. 't Is een stijl die als een handschoen past bij apodictisch motiveren, die bijna dwingt tot een apodictische denktrant. Twijfel, aarzeling en redding daaruit passen eigenlijk niet in dat keurs. Een stijl die niet past bij een recht dat zich meer wil richten op overdracht van gedachten en gevoelens aan de lezer dan op uitdrukking van wat de schrijver beweegt. Een stijl die zijn tijd gehad heeft. Tegenwoordig worden vonnissen in ongedwongener trant, in de directe rede gesteld. Geheel zonder weerstand is het zo ver niet gekomen. Er waren rechters die zich in volle overtuiging tegen deze verandering verweerden met de tegenwerping dat je in het recht alleen in de Franse stijl kunt denken. In diepste zin spreekt uit dat verweer een neiging tot een autocratische boven een democratische levensstijl. Zo lijkt dus stijlkritiek in het recht ook dienstbaar te kunnen zijn aan de opheldering van de opvattingen die rechters, meer in het algemeen magistraten, huldigen omtrent de wijze waarop zij hun beroep behoren uit te oefenen. De wetgever ging hierin voor: een uitstekende vrucht van stijlkritiek treft men aan in de, onder aanzienlijke invloed van de staatsrechtsgeleerde D. Simons tot stand gebrachte Grondwet van 1983: eigentijdse, droge taal, fraaie zinsbouw, geen woord te veel. Een democratische grondwet. | |
EpiloogWat laat zich uit deze beschouwingen over het recht van de straat af gezien, ter zitting gehoord, in de stukken gelezen, samenvattend afleiden over het opgegeven thema ‘stijl en recht’? Mij dunkt dit: in het recht is stijl ethiek. |