| |
| |
| |
Cisca Dresselhuys
Een nijpend tekort aan ‘leuke mannen’
Zijn mannen en vrouwen al gelijkwaardige partners na twintig jaar tweede feministische golf?
Het gebeurde pas geleden. Gerda Voorbij, directeur van de betonmaatschappij Voorbij Groep Wilnis (tweehonderdtachtig werknemers), in 1986 uitgeroepen tot zakenvrouw van het jaar, zit in een belangrijke bespreking. De voorzitter van deze bijeenkomst komt binnen. Hij loopt langs mevrouw Voorbij en zegt, duidelijk verstaanbaar: ‘Nog even en ze sturen de koffiejuffrouw.’
Ander voorbeeld. Minister Neelie Smit-Kroes in een recent interview in Opzij: ‘Soms proberen mannen de discussie met mij om te buigen door te zeggen: “Wat heb je een mooie trui aan.” Dan zeg ik: “Daar hadden we het niet over.” Of dat mannelijke kamerlid, dat toen ik hem interrumpeerde, zei: “U ziet er zo lief en aardig uit en u hebt zo'n mooie jurk aan.” Waarop ik meteen antwoordde: “Dat kan ik van u niet zeggen.” Maar zoiets is dodelijk in een debat want de portee van je kritiek is ondermijnd.’
Nog een derde voorbeeld uit een Nederlands carrière-onderzoek, daterend uit januari 1989: ‘Ik was de enige vrouw in een gezelschap van onderzoekers. Een mannelijke collega vroeg mij wat ik gestudeerd had. Ik gaf antwoord en hij zei “en... heeft u die studie afgemaakt?”’
De omgang tussen mannen en vrouwen anno 1989 - honderdvijfendertig jaar na Aletta Jacobs. En twintig jaar na het opleven van de Tweede Feministische Golf, die volgde op publikatie van het bekende artikel van Joke (Kool-) Smit over ‘Het onbehagen bij de vrouw’ in De Gids.
Zijn mannen en vrouwen inmiddels gelijkwaardige partners geworden, zowel in het privé- als het zakelijke leven, zoals de opzet was en is van het feminisme en de vrouwenbeweging? Om iets zinnigs over dit veelomvattende onderwerp te kunnen zeggen is het misschien goed nog even in het kort te vertellen wat het feminisme is en wil bereiken en daarna in te gaan op de twee afzonderlijke gebieden, de zakelijke en persoonlijke relaties van mannen en vrouwen.
Het feminisme is weleens de meest revolutionaire beweging van de laatste honderd jaar genoemd; voor het persoonlijke leven eigenlijk ingrijpender dan socialisme of communisme. Want het gaat hier immers om een radicale verandering van de man-vrouw-verhouding en dat is iets wat niet tijdens kantooruren te bevechten is, maar iets wat dag en nacht doorgaat, ook binnen de muren van de eigen woning. Sterker nog: juist daar moet de strijd gevoerd worden. Hedy d'Ancona, politica en feministe, heeft eens gezegd dat het succes van het feminisme en de vrouwenbeweging afhankelijk is van de bereidheid van elke individuele vrouw thuis steeds weer ruzie te maken met haar partner over het veranderen van alle vastgeroeste ideeën over mannen- en vrouwenlevens.
In de klassenstrijd konden mannen en vrouwen schouder aan schouder vechten (arm tegen rijk, bevoorrechten tegen achtergestelden), maar in de vrouwenstrijd zijn ze elkaars rivalen. Want het feminisme is een beweging die als belangrijkste doel had en heeft het bereiken van de gelijkheid van mannen en vrouwen op elk gebied. Dat wil zeggen dat vrouwen
| |
| |
hun aandeel in de buitenwereld op zich moeten nemen (betaalde arbeid, politiek, bestuursfuncties, etcetera) en dat mannen hun evenredige deel van de binnenwereld op hun schouders nemen (de gedeelde zorg voor huishouden, gezin en dergelijke). Met andere woorden: de vrouw gaat deelnemen aan de wereld buiten de deur, de man aan die binnen de vier muren.
Hoe staat het nu met de verwezenlijking van deze feministische idealen? Zijn ze vreugdevol omhelsd door vrouwen en mannen, die beiden te winnen hebben bij een eerlijker verdeling van alle lusten en lasten? Of zijn het vooral de vrouwen die er de voordelen van zien en verzetten de mannen zich met hand en tand tegen de gewenste veranderingen, die hun de alleenheerschappij in de maatschappij ontnemen, maar die hun in ruil daarvoor een groter aandeel in het eigen familie- en gezinsleven aanbieden en hen ontlasten van de zorg om alleen het gezinsinkomen te verdienen?
De afgelopen twintig jaar hebben ons duidelijk laten zien dat het feminisme en de vrouwenbeweging een grote invloed hebben gehad in ons land, maar ook dat de uiteindelijke resultaten nog lang niet zijn wat ze zouden moeten en kunnen zijn. De belangrijkste redenen daarvoor liggen in de weerstanden van mannen én vrouwen. Van mannen die klaarblijkelijk niet zoveel voordelen voor zichzelf zien aan die nieuwe wereld die feministen voor ogen hebben, en van die vrouwen die bang voor veranderingen en voor de tegenstand van (hun) mannen, alles maar het liefst bij het oude laten.
Toen begin jaren zeventig de economische mogelijkheden en de arbeidsmarkt er in Nederland heel wat rooskleuriger uitzagen dan nu, vonden de meeste links-progressief denkende mannen het best dat de vrouwenbeweging gehoor kreeg voor een van haar belangrijkste wensen: een zelfstandig economisch bestaan voor alle vrouwen, getrouwd en ongetrouwd. Dat betekende een betaalde baan voor elk volwassen mens. Er was toen immers geld en werk genoeg voor iedereen. Maar nu die twee zaken aanzienlijk schaarser geworden zijn, is het duidelijk dat die tegemoetkomende houding van deze mannen in werkelijkheid niet echt veel betekende. Het bleek niet meer te zijn dan lippendienst aan een beweging die men als links, modern persoon niet kon afwijzen. Maar de liefde zat niet echt diep, want toen het aankwam op een eerlijker verdeling over mannen en vrouwen van die schaarse zaken, gaven veel mannen niet thuis. Het betekent namelijk dat zij een stapje terug moeten doen. Zij moeten immers een deel van hun betaalde werk, politieke functies, bestuursfuncties, commissariaten, leuke erebanen etcetera ter beschikking stellen van vrouwen, willen zij hun vlotweg gegeven liefdesverklaring van weleer gestand doen. En dat blijkt tot nog toe een uiterst moeizame zaak.
Joke Smit zei hierover in 1981, in het laatste interview voor haar dood: ‘Er zijn genoeg mannen die voor rechtvaardigheid in de verte zijn - in de Derde Wereld - maar misschien een half procent is voor rechtvaardigheid in huis en dicht bij huis, daar moeten ze namelijk voorrechten voor opgeven. Wat nu tussen mannen en vrouwen speelt, is precies hetzelfde als wat een eeuw geleden speelde tussen de bourgeoisie en het proletariaat. De bourgeoisie moest macht inleveren en de arbeiders moesten meer hebben, want de macht was onrechtvaardig verdeeld. Daar hebben de arbeiders voor geknokt door aan machtsvorming te doen: ze hebben de vakbeweging gesticht, ze hebben de sdap gesticht. De bourgeoisie had namelijk geen zin om privileges in te leveren, en mannen hebben dat ook niet.’
Nu is dit een uitspraak uit 1981; is er sindsdien niet wat positievers te melden? Hedy d'Ancona moest in haar vorig jaar gehouden Joke Smit-lezing nog constateren: ‘Het meest kenmerkende en tevens het meest deprimerende van de machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen is, dat mannen erbij gebaat zijn het systeem in stand te houden dat hen die macht verschafte en dat zij ook in letterlijke zin bij machte zijn om dat te doen. Waarom immers een situatie wijzigen waarvan je profiteert?’
| |
| |
Uit cijfers en het dagelijkse leven blijkt dat de mannen nog lang niet en masse tot het feminisme ‘bekeerd’ zijn omdat ze zouden inzien dat het a. een kwestie van rechtvaardigheid ten opzichte van vrouwen is en b. dat het hunzelf ook bepaalde voordelen kan opleveren: ze delen immers de zorg voor het onderhouden van het gezin met hun buitenshuis werkende vrouw en ze zijn voor hun kinderen niet langer die eeuwig afwezige man.
Nee, de meeste mannen blijken de status quo: hun vrouw thuis, zorgend voor de kinderen, de warme maaltijd en het gestreken overhemd, zijzelf buiten de deur werkend, de maatschappelijke ladder beklimmend naar een steeds interessantere en belangrijker baan, maar al te graag zo te willen houden. Ze klagen af en toe wel steen en been over die zware druk en over het feit dat ze hun kinderen nooit zien, maar als hun een mogelijkheid wordt geboden hier iets aan te veranderen, blijkt dat ze deze niet aanpakken. Sterker nog: feministen, de bedenksters van deze mogelijkheid, kunnen nog steeds rekenen op een fikse portie hoon en kritiek van deze mannen.
Uit een onderzoek van prof. dr. Iteke Weeda uit maart van dit jaar naar de ideeën van Nederlandse opinieleiders over het feminisme en zijn invloed in de hedendaagse maatschappij een citaat van de mediasocioloog dr. Peter Hofstede: ‘Vaginisme wordt medisch gedefinieerd als het verschijnsel waarbij de vrouw een poging tot seksuele toenadering tegen haar wil, dus onbewust, beantwoordt met een spierkramp waardoor het binnendringen van de penis niet of nauwelijks mogelijk is. Feminisme is hiervan in mijn ogen de bewuste versie.’ En een citaat van prof. dr. M.J.A. van Mourik, hoogleraar notarieel recht: ‘Het feminisme is een beweging die de maatschappij beziet vanuit het belang van de vrouw, daarvan te pas en te onpas in woord en geschrift doet blijken en door haar eenzijdige opstelling het emancipatieproces ernstig hindert.’ Nog niet bepaald echte aanhangers van de vrouwenbeweging dus. Om deze somber stemmende beweringen over het doordringen van vrouwen in de mannenwereld wat concreter te maken, een paar cijfers.
In Nederland heeft maar 34 procent van de vrouwen een baan buitenshuis, van de moeders werkt nog maar 20 procent (in Zweden is dat 80 procent en in Engeland 50 procent). Van alle werkende vrouwen stopt 80 procent bij de komst van het eerste kind, niet omdat men dit zelf graag wil, maar vooral vanwege het gebrek aan goede kinderopvang. Van deze 80 procent zegt twee-derde dat men liever had willen doorwerken als er maar een goede opvang voor hun kind was geweest. Behalve het gebrek aan kinderopvang zijn andere redenen om de baan op te geven: een te kort bevallingsverlof, geen ouderschapsverlof en te weinig partners die hun aandeel in de dagelijkse verzorging van kind en huishouden ook daadwerkelijk op zich nemen. Wat de kinderopvang betreft: Nederland heeft een tekort van tussen de 100.000 en 170.000 plaatsen.
Wanneer vrouwen eenmaal een baan hebben, komt er het probleem van de carrière. Slechts 5 procent van de werkende vrouwen heeft een hogere leidinggevende functie (tegen 17 procent van de mannen). In het onderwijs, van oudsher een vrouwenbolwerk bij uitstek, is het nog slechter gesteld met het aantal leidinggevende vrouwen: in het basisonderwijs 5 procent en in het voortgezet en hoger onderwijs nog maar 2 procent.
In de politiek is het wel iets, maar niet echt veel beter gesteld: in de gemeenteraden zit 19 procent vrouwen, in de provinciale politiek is dat 23,8 procent en in de Tweede Kamer 21,3 procent. Van de 674 burgemeesters zijn er 34 vrouwen, we hebben vier vrouwelijke staatssecretarissen en één vrouwelijke minister.
Uit een carrière-onderzoek dat Opzij begin januari heeft gehouden, blijkt dat vrouwen die eenmaal een leidinggevende positie hebben veroverd, nog heel vaak te maken krijgen met weerstanden die rechtstreeks te maken hebben met hun vrouw-zijn. Mannen hebben nog steeds veel moeite met een vrouw naast of boven zich. Daarom, zo verklaarde een meerderheid van de Nederlandse bevolking, hebben
| |
| |
vrouwelijke chefs die leiding moeten geven aan mannen het het moeilijkst. Tekenend in dit verband was de uitspraak van een van de ondervraagde vrouwelijke chefs: ‘Wanneer ik eens uit mijn slof schiet, krijg ik van mannen vaak de vraag of ik ongesteld ben of zoiets.’
Dat die vrouwelijke chefs het niet alleen op hun werk moeilijk hebben, maar ook thuis blijkt uit het feit dat 60 procent van hen thuisblijft bij ziekte van een kind (er is klaarblijkelijk geen sprake van dat hun man dat doet) en dat in 75 procent van deze gezinnen de vrouw ook nog dagelijks het eten kookt.
Nog een opmerkelijk gegeven uit een recent onderzoek onder eenoudergezinnen: alleenstaande moeders besteden per week zes uur minder aan huishoudelijk werk en gezinstaken dan moeders in twee-oudersgezinnen. Zijn die getrouwde moeders dus al die zes uur bezig met het opruimen van zijn rommel, het strijken van zijn overhemden en het wassen van zijn onderbroeken?
En zo zijn we dan geleidelijk binnen de vier muren van de echtelijke woning beland en dus bij het privé-leven van mannen en vrouwen. Is er van dit front vrolijker nieuws te melden? Niet als je afgaat op de gegevens uit het recente onderzoek ‘Onder ons gezegd en gezwegen’ van Renée Römkens, waaruit blijkt dat er binnen het huwelijk, die hoeksteen van de samenleving, aardig wat afgemept wordt. Trouwens ook in samenwoon- en lat-relaties. Het blijkt dat één op de 9 vrouwen tussen de 20 en 60 jaar (11 procent) herhaaldelijk matig tot zeer ernstig geweld van een mannelijke partner heeft meegemaakt, vaak nog gepaard gaande met verkrachting. Daarnaast heeft nog eens één op de 11 vrouwen (9 procent) incidenteel en minder ernstig geweld meegemaakt. Somber stemmend nieuws uit de eengezinswoning.
In dit onderzoek werd de mythe ontkracht dat alleen werkloze, asociale alcoholisten hun vrouwelijke partners slaan: weliswaar komt ernstige mishandeling iets vaker voor in lagere sociale milieus na gebruik van een straffe borrel, maar de minder ernstige mishandeling komt net zo vaak voor in hogere als in lagere sociale kringen. Ook een andere hardnekkige fabel op dit gebied: dat slaan vooral voortkomt uit onmacht en jezelf niet meer in woorden kunnen uitdrukken, blijkt niet te kloppen. Mannen die hun vrouwen of vriendinnen slaan, zijn vaak uiterst innemende types tegenover buitenstaanders, maar wreed in hun eigen relatie. De indruk bestaat dat de man zijn vrouw vooral slaat als zij zelfstandig beslissingen neemt waarmee hij het niet eens is, als hij zich gekrenkt voelt door kritiek van haar of als hij jaloers is. Volgens de mishandelde vrouwen lijkt het erop dat zij vooral geslagen worden wanneer hun man zijn macht over hen wil beklemtonen. Dit is dus het volstrekt tegenovergestelde van wat de vrouwenbeweging wil: gelijkwaardige partners op elk terrein. De doorsnee, oudere, man lijkt niet veel op te hebben met feministische vrouwen. Die vindt hij onaantrekkelijk, onvrouwelijk en een bedreiging voor zijn hele bestaan als Man, dus ook voor zijn seksuele potentie. (Hoe vaak hebben we niet te horen gekregen dat de emancipatie de schuld is van een groeiend aantal impotente mannen?)
Het is dus geen wonder dat veel feministische vrouwen van boven de dertig klagen dat er voor hen geen ‘leuke’ mannen zijn om mee samen te leven op een voor beiden bevredigende manier. ‘Een leuke man’ lijkt in deze leeftijdsklasse net zoiets zeldzaams als het winnen van de honderdduizend.
Renate Dorrestein over dit verschijnsel: ‘Onlangs had ik zitting in een forum dat bestond uit vier vrouwen en een man. Zoals dat gaat hielden wij allen een inleiding, waarna de zaal in de gelegenheid werd gesteld zich in het geheel te mengen. Vrijwel onmiddellijk stond er een kleine zottebol op, die juichend uitriep dat het haar zo vreselijk veel genoegen deed dat er in dit forum “een leuke man” gezeten bleek te zijn. Eindelijk een leuke man. Zij was niet meer te stuiten in haar getuigenis. Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand in een zaaltje van harte uitriep: “Eindelijk een leuke vrouw!” Vermoedelijk zijn er veel te veel “leuke” vrouwen. Leukheid dient vrouwen nu een- | |
| |
maal onlosmakelijk aan te kleven, daar kijkt niemand van op. Maar een man die zich eens normaal prettig gedraagt die is meteen een kampioen van het zuiverste water. Naar mijn gevoel zal de leukheid van de man hierdoor niet bepaald toenemen. Als wij zo doorgaan kan het niet anders of elke deugende heer zal binnenkort veranderd zijn in een zelfgenoegzame windbuil. Dat geeft ons dan wel weer de heerlijke gelegenheid om ouderwets lijdend te constateren dat alle mannen in de grond gore etters zijn, en sla erop, maar het ware wellicht wenselijker het iets minder knal te vinden als een man gewoon eens net zo leuk is als wij zelf.’
En de publicist Gerard van Beusekom-Fretz, een van de voorlopers van de mannenemancipatie in ons land, zei jaren geleden eens dat mannen die niet verkrachten, roven, moorden, brandschatten, plunderen en mishandelen al geneigd zijn zich daarop te laten voorstaan, wat in zijn ogen net zoiets was als de hele tijd zegevierend uitroepen: ‘Kijk eens, ik steel geen fiets.’
Ziet het er dan misschien bij de jeugd beter uit? Gaan meisjes en jongens ontspannener en meer op gelijke voet met elkaar om? Dat zou wel eens kunnen. Er zijn in ieder geval meer jonge dan oudere mannen die geen moeite hebben met het verschijnsel geëmancipeerde vrouw. Dat is hoogstwaarschijnlijk de reden dat een relatief groot aantal feministen een relatie heeft met een veel jongere man. Carol Becker, de Amerikaanse schrijfster van het boek The invisible Drama (in het Nederlands uitgegeven als ‘Het verborgen drama’) zei bij een bezoek aan Nederland hierover: ‘Jongere mannen accepteren je zoals je bent. Vandaar dat je nogal eens oudere vrouwen met jongere mannen ziet, inclusief mijzelf. In Amerika heeft zich een enorme echtscheidingsgolf voorgedaan die tot gevolg had dat veel jongeren opgroeiden bij een moeder die zorgde dat er brood op de plank was en die uitstekend in staat was haar eigen boontjes te doppen. Dat type man is trots op een geëmancipeerde, feministische vrouw, hij heeft geen last van competitiedrang, voelt zich niet door jou bedreigd.’
Een prettig soort mannen dus, maar is deze soort dik gezaaid? In de roman Gimmick van Joost Zwagerman gaat het ook over een hedendaagse groep jonge mannen, allemaal uit de kunstwereld. Wanneer je leest hoe zij over hun vriendinnen praten en denken, zakt de moed je in de schoenen. Vrouwen en meisjes worden hier aangeduid als ‘kanjers, seksbeestjes, neukdoosjes, vamp, neukstertjes, doosjes, treurwilgjes’. Ze worden zelden of nooit bij hun echte naam genoemd, een enkele keer is er sprake van een zekere Duckie of Dolfijntje. Het is duidelijk dat wij in deze kringen de jonge, geëmancipeerde man, kortom De Nieuwe Man niet hoeven te zoeken. Maar waar dan wél en hoe moet het nu verder? Of moeten vrouwen zich erbij neerleggen dat het merendeel van de mannen voortgaat op de oude voet, in het oude rollenpatroon, met dezelfde wensen ten aanzien van hun vrouwelijke partner, terwijl die allang heel wat anders van het leven - en de mannen daarin - verwacht?
Nogmaals Carol Becker: ‘Mannen zullen nooit uit zichzelf veranderen. Behalve degenen die intelligent genoeg zijn om te beseffen dat emancipatie ook henzelf ten goede komt. Maar voor de meesten geldt dat niet. Het machotype heeft nog de overhand in onze maatschappij.’
Er zit dus klaarblijkelijk niets anders op dan dat vrouwen en meisjes behalve hun eigen emancipatie ook die van hun man of vriend ter hand nemen. Zoals gezegd: er zullen zeker mannen zijn die de theorieën van de vrouwenbeweging verstandig, rechtvaardig en goed vinden, die zich daar rationeel door aangesproken voelen. Maar de echte verandering, die behalve zijn verstand ook zijn emoties raakt, zal alleen tot stand komen door voortdurende invloed van de vrouwen in zijn leven. Dezen zullen bereid moeten zijn steeds weer te vechten voor hun zienswijze. Alleen hierdoor worden mannen uiteindelijk ‘leuke mannen’. En als zij zo tussen de vier muren van hun woning tot ‘leuke mannen’ geëvolueerd
| |
| |
zijn, zal dat zeker z'n uitstraling hebben in de buitenwereld, bijvoorbeeld op het werk. Want een man die thuis echt aardig is voor zijn vrouw of vriendin, zal op zijn werk nooit een ploert zijn voor zijn secretaresse of zijn cheffin. Een goede boom brengt immers goede vruchten voort?
| |
Literatuur
Joke Smit, Er is een land waar vrouwen willen wonen, uitgeverij sara, 1981 |
Sociaal en Cultureel Rapport 1988 - Sociaal en Cultureel Planbureau 1988 |
Renée Römkens, Onder ons gezegd en gezwegen, geweld tegen vrouwen in man-vrouw-relaties, uitgeverij sua/wvc, 1989 |
Wat is er met de vrouwenbeweging gebeurd?, Teksten van de Joke Smit-lezingen, Nijgh en Van Ditmar/Opzij, 1989 |
Mariolein van Delft en Marry Niphuis-Nell, Eenoudergezinnen: ontstaan, leefsituatie en voorzieningengebruik, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1988 |
Drs. Helena Berends, ‘Onderzoek Vrouwen en Carrière’, Opzij, januari 1988 |
Joost Zwagerman, Gimmick, De Arbeiderspers, 1989 |
Interview met Carol Becker, ‘Feminisme raakt uit de mode’, De Tijd, 2 juni 1989 |
Renate Dorrestein, ‘Een man die net zo leuk is als wij’, Opzij, juli/augustus 1989 |
Renate Dorrestein, ‘De Man als Vriend’, Opzij, juni 1989 |
|
|