F. Dekking
Het houden van een voordracht in stijl
De basis voor het begrip wat een goede voordracht is wordt gelegd door een conversatie tussen de Parijse erotoloog Pascal Pia en André Malraux, nadat deze een van zijn boeiende betogen had gehouden.
Pia: ‘Tu sais tu fais l'amour avec la salle.’
Malraux: ‘Mais naturellement!’
De relatie tussen een spreker en zijn publiek is een zeer intieme, die niet alleen niet tot stand komt, maar zelfs verwoest wordt als de spreker zijn voordracht voorleest van een getypt of gedrukt papier. De spreker moet natuurlijk wel een klein papiertje hebben, met notities over het beloop en de essentiële punten van zijn betoog. Maar hij moet bij het spreken zijn gehoor aankijken, waardoor hij de algemene reactie kan overzien, en meer specifiek een paar intelligente aardige gezichten kan uitzoeken om vooral tegen te praten.
Wie zijn gedachtengangen in het openbaar voorleest is bezig met zelfbevrediging, en het is begrijpelijk dat zijn publiek dan tekort komt. In dezelfde Onan-klasse behoren de dia's, die te klein geschreven zijn, of veel te veel informatie bevatten. Een goede dia geeft twee of drie (niet meer) essentiële punten, van belang voor het betoog, of slechts één duidelijke, demonstratieve curve.
Wie zegt: ‘Dat kan ik niet, dan ga ik hakkelen of raak de draad kwijt’ is gewoon te lui om de noodzakelijke techniek een paar keer te oefenen in een gezelschap waarin hij zich voor deze reacties niet hoeft te generen en op die manier de noodzakelijke ervaring op te doen.
Een goede spreker is zenuwachtig voor hij begint, maar zijn nervositeit verdwijnt al na een paar minuten als hij merkt hoe dankbaar zijn publiek is dat het lui zittend, al luisterend en zonder iets te doen, iets leerzaams in zich op mag nemen. Dit begin van de gevoelsrelatie wordt vergemakkelijkt door een terzake doende grap, niet te primitief en ook niet te gecompliceerd.
De goede spreker die iets wil gaan vertellen in de hem toegestane vijfenveertig (hoogstens zestig) minuten over werk, of gedachtengangen, die hem al jaren bezighouden, dient er zich terdege van bewust te zijn hoe simplistisch en vaak onjuist, maar vanzelfsprekend onjuist, zijn eigen opvattingen over het onderwerp waren voor hij met zijn werk begon, en zal er rekening mee moeten houden dat diezelfde situatie bij zijn publiek bestaat: alleen op die manier zal hij kunnen overbrengen hoe zijn sublieme en misschien zelfs onbegrijpelijk gecompliceerde slotgedachten zich ontwikkeld hebben. De slechte spreker houdt geen rekening met deze onwetendheid die hem omringt, en vertelt alleen het moeilijk te begrijpen eindresultaat, dat dan ook bijna altijd voorgelezen wordt natuurlijk.
Hoeveel mag hij vertellen? Niet meer dan vier, of hoogstens zes, essentiële punten, zodat hij ruim de tijd heeft om die uitvoerig toe te lichten. Ik heb eens een, natuurlijk voorgelezen, voordracht moeten bijwonen, waarin wel twintig voor het betoog belangrijke punten voorkwamen, zodat het niet meer te volgen was. Men heeft dan slechts twee à drie minuten voor nadere uitleg aan het ongeoefende gezelschap, en dat is meestal te kort.
Bij het later lezen van dit betoog heb je dan