Yvonne Kroonenberg
Een trappelzak van Nike
Johnny Slager is geen slager, maar loodgieter, een mooi beroep waar hij genoeg mee verdient om een zeilboot te kunnen kopen, maar een zeilboot heeft hij niet. Johnny Slager heeft een dochter. Ze is vijftien en ze zit op de strengste school van Amsterdam. Niet de leraren zijn veeleisend, integendeel, die zijn nogal coulant, het zijn haar eigen collega's die een schrikbewind voeren: de schoolpleinmode.
‘Je moet daar niet te licht over denken,’ zegt Johnny opgewekt. ‘Als mijn kleine meid met de verkeerde schoenen op school komt of in de verkeerde spijkerbroek, wordt ze uitgelachen. Het zou niet zo erg zijn als die kleren die het dan wél moeten zijn een tijdje meegaan, maar zo is het niet. Iedere twee maanden moet er weer iets anders komen en al die dure spullen van een paar weken geleden hangen zo goed als nieuw in de kast. Die kan ze nooit meer aan.’
Ik ken Johnny van vroeger. Hij zat bij mij op school tot hij er afgetrapt werd vanwege zijn lange haar. Fier en onverzettelijk vertrok Johnny naar een andere middelbare school waar leraren zich niet bemoeiden met haren. In die tijd bestond ook een jongerenmode, misschien wel de eerste en de enige. De kleren die kinderen toen droegen, waren verboden voor volwassenen. Mijn vader heeft nooit een spijkerbroek gedragen. Nu bestaan er moeders met punkhaar, vaders met een vlechtje onderaan hun kalende schedel. Iedereen draagt een spijkerbroek. De strijd heeft zich verplaatst van kinderen tegen volwassenen naar kinderen onder elkaar en er wordt met scherp geschoten. ‘Wat is een verkeerde spijkerbroek?’ vroeg ik aan Johnny's dochter. ‘Wat zijn verkeerde schoenen?’ ‘Een broek van de markt of uit een warenhuis,’ zei ze, terwijl ze haar paardestaart loshaalde uit een haarband van gerimpelde stof. ‘Een Levi's is goed en voor de jongens een Five-o-One.’
Ze nam haar haren op en deed de haarband weer om. ‘Bij een strakke spijkerbroek horen Allstar-gympen, maar die zijn al weer bijna uit. En cowboylaarzen zijn op het ogenblik goed, maar dan onder een te grote spijkerbroek met een heel strakke riem. Het moet léuk staan,’ zei ze er verduidelijkend bij.
Leuk, anders ligt je sociale leven aan scherven. Dat gedoe met die paardestaart hoorde trouwens ook bij de modieuze uitmonstering, heb ik me laten vertellen door een ander vijftienjarig meisje. Om de tien minuten hoor je wat aan je haar te verschikken. Zij zit op een school die niet aan schoolpleinmode doet, maar ook daar is de speelplaats een mijnenveld. Leerlingen die te veel hun best doen, worden uitgehoond. ‘Mavo-kleren,’ is het vernietigende oordeel.
‘Je moet je niet overdreven aankleden,’ legde ze uit, ‘en toch zorgen dat je er leuk uitziet.’ Ze gaf een voorbeeld van een jongen met wie het nooit iets zal worden, Henk. Henk draagt geen spijkerbroek maar een corduroy pantalon en op zijn trui staat geen reclametekst. Dat deugt niet en zijn schoenen komen ook uit de verkeerde winkel.
‘En hij smeert heel veel gel in zijn haar,’ zei mijn deskundige met opgetrokken neus. ‘Maar het was al veel eerder mis met hem. Op de lagere school zag hij er al zo raar uit.’